Kleyn liedtboecxken
(1633)–Pieter Jansz. Twisck– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
Na de wijse: Van de 50. Psalm.
GEen levens tijdt is bequamer tot deught
En tot Godts-dienst, dan de bloeyende jeught,
Daerom en acht niet alle des werelts gunst,
Maer wast op in Godts vreese ende junst,
Gaet voorwaerts en wilt niet achterwaerts wijcken,
In deught en Godtsalicheyt niet beswijcken.
In u omgangh weest lieflijck en bequaem,
Gherieflijck, dienstigh, ende aenghenaem.
Leeft vreedsaem, kuysch, geschickt en matelijck,
Betoont u teghen jongh, out, arm of rijck,
Rechtveerdelijck, oprecht ende goet-eerdigh,
Vriendelijck, soet, aengenaem ende weerdigh.
Laet u barmherticheyt blijcken met een,
In uwen toeghenegentheyt met vreen,
En goedertierenheyt in u aensicht,
Nedericheyt in u kledinghe licht,
En sedigheyt in al u doen bequamen
Lijtsaemheyt in verdruckinghe te samen.
V lichaem zy, onder u siel voortaen,
| |
[pagina 153]
| |
En uwe ziele, zy Godt onderdaen,
In u leven sterft u ghebreken snoot
So sult ghy met Godt leven na de doot,
Ghedenckt u sond, dat ghy mooght droevigh wesen:
Ghedenckt de doot, dat ghy ophout van desen.
Godts gerechtigheyt wilt gedencken strangh
Op dat ghy hem vrees al u leven langh,
En ghedenckt oock sijn barherticheyt soet,
Op dat ghy niet en vervalt in kleynmoet,
Keert u van des werelts boosheyt en eeren,
Begeeft u heel, al tot den dienst des Heeren.
Ghedenckt dat de onkuysheyt prijckel staet
In overvloet, en in leckerny quaet,
De nedricheyt versmoort door rijckdom groot,
Die Godtsalicheyt door veel handlingh snoot,
De giericheyt is barmherticheyts pijnen,
Smaet en ongunst, die doet weldaet verdwijnen.
V vermogen zy een anders hulp kracht,
V wijsheyt keert tot goe leeringhe sacht,
V rijckdom stiert, om yder wel te doen,
V armoede went, om de ziel te voen,
Laet teghenspoet u niet brenghen tot sneven,
Noch door voorspoet, wilt u hert niet verheven.
Laet Godt de Heer alle u hoocheyt sijn,
| |
[pagina 154]
| |
Nedericheyt soeckt in die ghebreecken dijn,
Voelt u elendt, en bekent Godts goedtheyt
Laet af van't quaedt, en u tot goet bereydt
Soeckt niet het vleysch, maer Gode te behagen,
Van u jonckheyt tot in u oude daghen.
Na beter. |
|