Een corte ghestelijcke verclaringhe vanden hoge priester Aaron
(1608)–Pieter Jansz. Twisck– Auteursrechtvrij
[Folio Cvr]
| |
Soo veel d'offerhanden aengaen: die bevinden wy veelderleye te zijn / toch hebben alle haren eerste gang op die eenige offerhande van Christus om haer een weynich te besien / soo willen wy haer meest in Brantoffer / Spijsoffer / Sond-offer / en Danckoffer met haer aen hanselen / vervaten. 1. Eerstelijck soo veel wy vanden Brantoffer verstaen / heeftse haer naem alsoo om dat desen Offer geheel verbrant wort / sy word veel ghenomen van Ossen / Veersen / of Kalueren / die sonder smetten of ghebreken waren / leest hiervan die Wet en ordeninghe / Ga naar margenoot1 afbeeldende Christus suyverheyt / Ga naar margenoot2 mannelijckheyt / Ga naar margenoot3 verbrandingh en verbradinghe aen die Galge des Kruys / word soo seer door tvier der tribulatie verteert / Ga naar margenoot4 dat hy geen ghedaente noch schoonheyt behielt / datmen zijnder soude mogen gelusten / Ga naar margenoot5 2. Hier by is noch te bedencken / dat dit vier des outaers ghestadich nacht en dach most branden en nimmermeer wt / noch met vreemt vier op pene des doots / moste aen gestoockt worden / alst blijckt aen Aarons zoonen / Ga naar margenoot6 en dat om oorsaecke (na mijn oordel) om dat dit vier des Outaers niet van menschen ofte eertschen stoffe opgeleyt was / maer van den Heere met een hemels vier eerst ontsteken / ghelijck alst met den handel Elias oock toeging / Ga naar margenoot7 ons lerende dat Christus niet door een vlese- | |
[Folio Cvv]
| |
lijcke / eertse / Rouwe / ophoudelijcke liefde / maer door een brandende liefde / 8. Ga naar margenoot8 wiens gloet vierich / ende een vlamme des Heeren is / Ga naar margenoot9 Gode geoffert is / door den heylighen Geest / Ga naar margenoot1 (ons tot spijse ende onderhoudinghe des leuens) na het woort die eernstelijcke liefde uws huys heeft my verslonden / Ga naar margenoot2 veel wateren en konnen desen brant niet wt blusschen / Ga naar margenoot3 want sy gloort en viert gedeurich op onsen Outaer soensman en offer Iesus Christus. Ga naar margenoot4 3. Dese Offerhande was oock een dagelijckse offerhande met twee iarige Lammeren / een des morgens ende een des auonts / met Meel / Oly / en Wijn vermengt / somen Ga naar margenoot+ Exo. 29. ende Deut. 8. deurgaens lesen can / † oock andersins van Brantoffer / van gebacken koeke / Brootkoecken met Oly / Wierook / en dierghelijcke vermengt / dat ons alle aenwijst / dat Christus Iesus het suyuere onbesmette Paeslam / Ga naar margenoot5 des werelts sonde draeght / Ga naar margenoot6 en is vant begin der werelt ghedoot / Ga naar margenoot7 en als een onnosel Lam ter slachbanck geleyt. Ga naar margenoot8 By den Oly verstaet die Olye des heyligen Geest / waer door hy Gode den Vader hem seluen gheoffert heeft Ga naar margenoot9 het Broot / Meel / Ga naar margenoot+ Koeken / Vladen / en dierghelijcke / daer geoffert word en kan immers niet nader verstaen worden / dan dat hy het eenighe Broot / Spijse / en voetsel der sielen is / daer by wy leuen moeten / daer hy seluen Johannis ses veel van handelt. | |
[Folio Cvir]
| |
4. By alle desen schickt noch wel t'geen den Hebreeuschen Epistel verhaelt / dat hyt met een Offerhande heeft voleynt ewelijck die geheylicht worden. Dat die Priesters alle dagen Godts dienst Ga naar margenoot+ plegen / en dickmael eenderleye offerhande plegen / die den sonde niet konnen afnemen / maer dese is eens voor die sonde gheoffert dat ewelijck van weerden is. Die ghemene Pristers / Offerde wel dagelijcx inden Tempel ofte hutte voor het voorhansel / maer in het alderheylichste / achter het voorhansel en mochten sy niet komen / maer daer ging alleen eens des iaers den hoghe Priester in / op den tienden dach / vanden seuende maent / dat den versoendach Ga naar margenoot+ ghenoemt word / inden welcke sy van alle haer sonde ghereynicht worde / soo die Wet wt-wijst. tot een afbeeldinghe / van die eenige versoeninghe / door Christus die ons in zijn bloede ghewosschen heeft / van alle sonden. 5. Den tweden Offerhande gheheten spijs-offer brengt zijn naem ten deele mede: want sy en gheschiede so niet met beesten twelck vleys is / maer met semelmeel / bloeme van meel / aeren / Koorn / ofte ghebacken Broot / in een ouen keetel ofte pan / met Oly / Wieroock en sout / sonder zuerdeech en honich waer van in Leuiticus twe te sien is / ende op andere plaetsen meer. Ga naar margenoot1 dat het Broot die eygentlijcke spijs / voetsel ende anderde hant is / sonder | |
[Folio Cviv]
| |
welcke schier geen eetbaer ware ghebruijckt wort / is een yder wel kennelijck. soo is dan met rechte dese Seremonie een Spijs-offer / afbeeldende den ware spijse offer der zielen / Chistus Iesus / het eenige Broot des leuens / Ga naar margenoot2 na zijn woort: ick ben dat leuende broot / die vanden Hemel ghecomen ben / wie van desen brode eet die sal inder ewicheyt leuen / en dat broot dat ick geuen sal / is mijn vleisch / dat welck ick geuen sal voor des werelts leuen / dit ist waerachtighe broot des leuens: dat met geen suerdeech der valscher leringhe / gheveinstheyt / onsuyuerheyt / en boosheyt besmet is / Ga naar margenoot3 maer is seluen het rechte soete deech / broot / en koeck der waerheyt en suyuerheyt. Ga naar margenoot4 6. Voor den honich neemt dat de Offerhande Christi sonder soeticheyt des vleysch met deur bytende kracht des souts / toch in een welruyckende roock des Wieroocx geschiet is. De drie specien van Koorn / Meel / en Koecke / die menichfuldighe soeticheyt in Christus in hem hebbende / een yder zijn smaeck / daer het Hemels broot die figuere van draecht / Ga naar margenoot5Ga naar margenoot6 die verscheyden backinghe in pannen / keetels / en ouens / het veelfuldige lyden / daer deur hy ons tot een spijse bereyt is / 6. die Oly blijft als voor op den H. Geest / waer mede desen offerhande vermengt is. 8. By desen Spijsoffer / is oock den dranckoffer te tellen / die welcke met wt- | |
[Folio Cvijr]
| |
stortinghe des wijns / ofte des roderwijns gheschiede / na den text: hy stack zijn hant wt met den dranckoffer / ende offerde den roode wijn / ende goot dien aen den bodem des Altaers / tot een soeten rueck den alder hoochsten / Ga naar margenoot7 dese dranckoffer des roden wijns / wil Christus roder bloet beteijckenen / want hy is die van Edom met roodachtighe clederen koomt / ende treet die wijnperse alleen / Ga naar margenoot8 alst oock blijckt dat hem die Dissipelen in zijn Chruissinge af gingen / ende hebbent hem in zijnen bloede alleen laten ontgelden / Ga naar margenoot9 hy heeft hem seluen tot een offerhande / en gaue / Godt tot een soete rueck op gheoffert / Ga naar margenoot1 ende voldoet met den wijn zijns roder bloets / onser dorstiger kelen / leeft Johannis int seste capittel. Ende ghelijck als Sierach seyt: wat ist leuen daer geen wijn en is / Ga naar margenoot2 soo machmen oock wel seggen: wat ist leven der zielen die met den wijn des roden bloets / van Christus niet beschoncken is? die dese offer niet deelachtich is. Heeft geē leuen in hem / leest noch Johannis ses. ende ist dat den wijn Godt ende den mensche vrolijck maeckt / Ga naar margenoot3 veel meer sal den ware wijn van Christus roder bloet / als een lieffelijcke roock des wtgestorten danckoffers Godt den Vader / ende die zalich lievende menschen verhuegen. Dus sietmen dat den wijn (inden dranck-offer) twelc een gesonde vervrolijckende dranc is ons afbeelden wil / onsen ware wijnstock | |
[Folio Cvijv]
| |
en wijn / Ga naar margenoot4 Christus Iesus die den ghelovege verheucht / ende by de ghedachtenisse des wijns int Nachtmael / haer harte Ga naar margenoot+ versterckt / Ga naar margenoot5 ende inden Geest als met nieuwe wijn en Mos vervlijt. daertoe dient actorem twee deurgaens. 8. Wilmen hier by die Offerhande der eerstelingen / eerste gheboorten / tienden / vruchten / en dier ghelijcke tellen. Ga naar margenoot6 Ten sal oock niet qualijck schicken / want Christus is het wesen van die eerstelingen / is die eerste gheborene voor alle kreatueren / Ga naar margenoot7 die eerstelinge gheworden van die daer slapen / Ga naar margenoot8 op dat hy in alle ding den voorganck hebbe. Ga naar margenoot9 En op dat wy alle ghespaert / ontsien / verlost en gheheylicht worden / door zijn eenighe voorgang / en offerhande der zalicheyt voor Godt den Vader. Siet aldus hebben wy onder den spijsoffer begrepen des broots versterckinghe des wijns verhueginghe ende die eerstelinghe hare heerlijckheyt ende verkiesinghe / van Godt den Vader / alsoo oock zijn wtverkooren ende beminde zoon. Ga naar margenoot1 9. Den derde Offerhande wordt in Leuiticus drie / danck-offer ghenoemt: een dancksegginghe Ga naar margenoot+ / van wegen enich ghelocksalicheyt / welvaert / segen / ghesontheyt / of diergelijcke voorspoedicheden meer. Dese Offerhande wort ghedaen met een Os / Koe / Ram / Bock / Geyt / Lam / en sulcke Beesten / maer geen ghevogelt. Ga naar margenoot2 Het bloet wort ghesprengt om het Outaer / die | |
[Folio Cviijr]
| |
nieren het vet om den leuer / en al het vet omt ingewant / most met vier verbrant zijn / den rechter schouder word opgeheuen en den borst heen en weer / of tegen die vier winden beweecht gesweeft ofte gekeert. Ga naar margenoot3 10. Met die beweginghe kan beduyt wesen / Chistus offer tot heyl van alle die werelt / en dat hy alle menschen in alle vierhoecken des werelts soude ghepredickt / gheroert / en beweecht worden / Ga naar margenoot4 met die opheffinghe / zijn verhevinghe aen die galge des kruys / Ga naar margenoot5 tot danckbaerheyt des Vaders / en aenwijsinghe van waen hy quam / en waer hy weer soude keeren / Ga naar margenoot6 en den zijnen brengen en trecken / Ga naar margenoot7 als ick vander aerden verheuen sal worden / soo sal ickse al tot my trecken / Ga naar margenoot8 Op een ander plaets als ghy die zoon des menschen verheven sult hebben / dan sult ghy bekennen dat icket ben / Ga naar margenoot9 hier van heeft dat verhoochde Serpent zijn figuere oock ghehadt. Ga naar margenoot1 11. Belangende die nieren / en al het vette om het in gewant / en sal ons niet qualijck een rijcke / vette / overvloedige / inderlijcke / hartelijcke / merch geuende Offerhande in Christo / afbeelden / wiens gebeente zijn verdroocht / Ga naar margenoot2 en int vier der tribulatie heel wt ghesogen / tot een vrywillighe dancoffer den Vader tot een soete roock / Ga naar margenoot3 dat Christus hem dus seluen vrywillich tot een offer en gaue / Godt tot een soeten roock ouergegeuen heeft. Sal oock ey- | |
[Folio Cviijv]
| |
gentlijck afgebeelt zijn met die vrywillighe offerhanden / die wt gheen wet noch dringhent ghebodt quam / ghelijck in Leuiticus seuen te sien is. 12 Hier by past oock de beloofde offerhande die wt eenighe noot ontstont ofte belooft wort / en als dan tot sijnder tijt oock geoffert moste worden / twelck mede niet min op Christus rijmt als den voorseyde / want hy is den eenighen verloofde die wt hoger noot des euwigen doots / zijn oorsaeck heeft om gheoffert te worden Ga naar margenoot4 welcke offerhande vast een sermonie heeft / volgens dien oock een verclaringhe met den dancoffer als oock den lof-offer waer van al int 7. Capittel voor seyt van gehandele wort. willen dit dan met den psalm besluyten / aldus: u wil ick danck offeren / ende des heeren naem prijsen / ick wil mijn beloften den heere betalen voor alle volcken Ga naar margenoot5 13 Ten vierden soo hebben wy noch den sond offer den versoen offer / waer aen de schult offer oock hangt te bezien / om den gestelijkē sin streckende tot Christus / daer wt te suyghen / desen offer is menegerley en gheschieden op veel verscheyden tyden / als een rechter / Priester / ghemeen persoon of gansche ghemeente ghesondheyt had / somen leuiticus vier mach lesen. En op andere plaetsen meer. Maer besonder heeft den sond of versoen-offer / die op den feest eens des Iaers ghehouden word / Ga naar margenoot6 Christus eenighe offerhande / voor al des | |
[Folio Dir]
| |
volcx sonde afghebeelt / daer in Leuiticus sestien duergaens van ghesprocken wort. 14 Om beter te verstaen onse meyningheGa naar margenoot+: soo duyden wy die woorden van rechter / Priester / ghemeen persoon / ofte gansche gemeente / op alle menschen die onder dese specie begrepen sijn. Ende leert ons Ga naar margenoot+ mede dattet ons allen faelt / eñ dat wy alle sondaers zijn / die den rechte sond offer van Christus van doen hebben / en dat hy onser allen moet ontfermen / hy sy dan rechter Priester ofte ghemeen man. Daer toe dient: hy is die versoenighe voor onse sonde / niet alleen voor onse sonde Ga naar margenoot+ maer oock voor die ghehele werelts sonde. 15 Om dan tot die ordeninghe te comen / soo heeft Aaron een varse te weten: een osse gheoffert tot een soen offer voor hem en voor zijn huys / tot een bewijs dat hy den ware hooghe Priester niet en was / maer slechs een figure van een beter wesen die hem niet en behoefde te reynighen met water / of te ontsondighen met offeren gelijck als hy 7 dit betuycht den Hebresen Epistel Ga naar margenoot+ met dese woorden: inden anderen en ginck alleen des iaers eens den ouersten Priester / niet sonder bloet welck hy offerde voor hem seluen / en voor des volcx onwetenheyt / waer mede dat den heylighen Geest bediede / dat den wech der heylicheyt noch niet geopenbaert en was / als den eersten / noch syn stant hadde / (seyt voort) maer Christus is daer gecomen een | |
[Folio Div]
| |
ouerste Priester der toecomender goeder / door een meerder ende volcomender tabernakel / die niet metter hant ghemaeckt dat is / die niet van desen gebou en is. Noch oock niet door bocken of calueren bloet: Ga naar margenoot+ maer hy is eens door zijn eygen bloet ingegaen in dat Heylige / en heeft een ewige verlossinge gevonden / het betaemt ons een sodanige hoge Priester te hebben / die daer heylich ontschuldicht onbevleckt / verscheyden vanden sondaren en hoger geworden is dan den Hemel / den welckē het niet dagelijcx van node is / gelijcken die andere ouerste Priesteren. Ten eersten voor zijn eygen sonden offerhande te doen Ga naar margenoot+ / daer nae voor des volcks sonde: want dat heeft hy gedaen doen hy hem seluen eens offerde: want die wet stelt menschen tot ouerste Priesters / die daer swackheyt hebben / maer dat woort des eets / dat nader wet geseyt is: dat stelt den soon ewelijck volcomē 16 Voort comende tot de twe bocken / den een die tot een sondt-offer geslachte wort / den ander / den vry bock die des volcx sonde op hem ladende inde woestijne droech. Soo en schicken sy beyde niet qualijck tot Christus. Want ghelijck als den bock op welcken des heeren lot viel den bock des sond offers was / en moste voor des volcx sonde geoffert worden / alsoo is het lot Ga naar margenoot+ des Vaders zijn eenighe zoon mede gheuallen in alle sijn beloftenisse die aen die ghalghe des cruys voor de sonde des | |
[Folio Dijr]
| |
volcks mede geoffert is. Hy seyt self inden psalm het lot is my opt lieffelijckste Ga naar margenoot+ ghevallen ghy onderhout mijn erfdeel / waer door die eere sijnder erve oock in Hemel en Aerden glorificeert. Ende gelijcken als den bock / een bock des sondt offers was / niet van weghen dat hy van syn selfs sondicht was / maer om dat hy hem met des volcks sonde presenteerde / ende die straffe der sonden voor haer ghedoochde. Alzoo oock Christus: waer van gheseyt wort: dat hy van gheen sonde en wiste / ende nochtans voor ons tot sonden ghemaeckt is. Dat hy in die ghedaente Ga naar margenoot+ des sondighen vleesch / die sonde int vleesch verdoemt heeft. Het sondelijcke vleisch des menschen / is door syn onsondelijcke vleisch (dat slecht die ghedaente van t'sondighe vleijs droech) teniet ghedaen. Door die sonde die Christus in plaetse van ons had / is die sonde verdelcht door dat hy voor ons een vloeck word / is onsen vloeck in een seghen verandert / ende heeft alsoo door onsen schuldighen doot / den doot verwonnen en alle onsen schulden weghedaen. 17 Siet aldus wort door den bock des schuld offers / Christus afghebeelt. Alsoo oock door den vrij bock: want eerstelijck Ga naar margenoot+ is Christus int vleesch voor onse sonde gheoffert en is onder die misdadighe gerekent / als of hy de sonde selven begaen hadde. Ten tweden soo heeft hy door syns Geest cracht die sonden als den rech- | |
[Folio Dijv]
| |
ten vry bock wech ghevoert. Die straffinghe leyt op hem en hy heeft onse sonde ghedraghen soo des Propheet / en den Apostel verhaelt Ga naar margenoot2 waer door wy van sonden gevrijt versoent en verlost zijn. Is der haluen den rechten soen-offer en vrybock / ist dat u den sone vry maeckt soo sijt ghy te recht vry seyt hy seluen. Ga naar margenoot3 Oock Paulus: staet nu in die vryheit / daer Christus u mede bevrijt heeft. Ga naar margenoot4 Hier by dient gheseyt: waer die Geest des heeren is / daer is vryheyt. Ga naar margenoot5 Soo dat hy die vry bock en versoen bock (midts dat hy ons voor den vader versoent heeft) Ga naar margenoot6 bevonden wort. 18 Voort ghebruyckte die Priesters in desen dienst oock rueck werck / die voor den heere ontsteken wort / welcke reuck werck den ghenaden stoel bedeckte / Ga naar margenoot7 afbeeldende dat Christus onsen hogen Priester syn offer sonder heylighe ghebede (by rueck werck vergheleken leest die aenghewesen schriften) Ga naar margenoot8 niet gheschiet en is Ga naar margenoot9 en bidt als noch voor ons: want den ghenaden stoel verstaet Christus Ga naar margenoot1 wordt afghebeelt bedeckt te syn vant rueck werck / verstaet die oueruldedicheyt van ghebede / die Christus als een goeden roock voor den Vader tot onsen besten wtstort als een Advocaet / Middelaer / en voorspraeck Ga naar margenoot2 nu volcht dat hy vanden bloede des offers van den bock met syn vingher teghen den ghenaden stoel sprengde seuen werf Ga naar margenoot3 | |
[Folio Diijr]
| |
Het woort seuen beduyt doorghaens inder schrift een onendelijck ofte volcomen ghetal Ga naar margenoot4 / en hier die volmaeckte reyninghe onser sonden in die bespringhinghe syns bloets / door den heylighen Gheest. Ga naar margenoot5 Die hier by den Priesters vingher waer mede hy het wtrechte verstaen can worden. Het bespreng bloet seluen seyt Paulus van: dat Christus niet door bocken of calueren bloet / maer eens door syn eijghen bloet inghegaen is in dat heylighe / en heeft een eewighe verlossinghe ghevonden. Ga naar margenoot6 Noch eens: hebben wy een ouerste Priester ouer dat Huys Godts / soo laet ons daer toe gaen met waerachtigher harten / in volcomen ghelooue / in onse harten besprengt van die quade conscientie. Ga naar margenoot7 Hier wt volcht nu vorder: dat niet alleen Christus / in (en niet buyten) die besprenginghe sijns bloets gode een weerdighe offerhande doet. Maer dat oock die dienaers des nieuwen Testaments / met het rechte bocken bloet van Christus Iesus aen haer conscientie moeten besprengt worden. Sullen sy den Euangelischen dienst inden Geest weerdelijck uytvoeren / ghelijcken als Aaron ofte die wettelijcke Priesters sonder besprengingen des bloets die figurelijcke dienste niet moste pleghen / en oock niet mochte pleghen / soo sy anders Godt behaghelijcke diensten soude oeffenen. 19 Nu isser noch te mercken dat nie- | |
[Folio Diijv]
| |
mant inden tabernakel / of hutte des bescheyts moste comen / wanneer den hogen Priester int Heylichdoom ginck om te versoenen hem seluen / syn huys / en die gansche menichte / Ga naar margenoot8 om af te beelden / dat Christus onse hoghe Priester alleen die versoeninghe ghedaen heeft / en den Parsse sonder yemants hulp ghetreden heeft. Ga naar margenoot9 Hier worden dan alle heylighe mannen (oock met het woort: dat niemant syn broeder can verlossen / ofte Godt yemant versoenen) Ga naar margenoot1 wt ghesloten / die eere en wort oock gheen Engelen creatuerelijck / of schepselen toe gheschreven: want het cost te veel die sielen te verlossen Ga naar margenoot2 na den text: weet dat ghy niet met verghanckelijck siluer of gout verlost en zijt van u ijdele wandelinge der Vaderlijcke insettinghe / maer met dat dierbaere bloet Christus als een onschuldich en onbevleckten lam Ga naar margenoot3 die geheele werelt is niet machtich genoech om een siel te verlossen te versoenen / of te bevrijden Ga naar margenoot4 daer om isser oock in geen ander salicheyt / dan in Christus: daer is geen naem gegeuen de menschen (al deedmen daer by in Hemel en op Aerden) waer door sy salich soude moghen worden Ga naar margenoot5 dan door Christus. Waer by noch te bedencken is dat ghelijcken als alle offer / niet van een yder seluen maer door den Priester gode geoffert en aenghenaem gemaeckt moste zijn / alsoo sijn de kinderen Godts haer danck offeren gebeden en | |
[Folio Diiijr]
| |
Almoese Godt den Vader slechs aenghenaem door Christus / eñ worden gode also doort gheloove aen Christus / als door onsen Ga naar margenoot+ eenighen hoghe Priester aenghenaem gemaeckt. 20. Wat dan voort belangt den Os en bock des sondoffers / diens bloet int heylichdoom gebracht was tot versoeninghe en nu buyten den legher met vleesch en vel heel soude verbrant worden / verclaert Paulus op Christus seggende: dat hy oock om dat hy het volck soude heylighen / door zijn eyghen bloet / heeft gheleden buyten die poorte Ga naar margenoot6 so datmen in dese eenige offerhande die een mael des iaers van den hoge Priester gheschiede / die eenighe offer van Christus onsen hoge Priester op syn naeclijckste siet / als oock sijn volcomen voldoeninghe opneminghe en wech draginghe van alle onse sonden Ga naar margenoot7 want den text seyt inden figure / dat hy al haer sonde beleet / dat den boc al haer sonde droech / op datse reyn en versoent mochten worden van allen haren sonden / soo het sestiende Capittel wel wt wijst / Godt laet ons den enige offerhande van Christus zalichlijck ghenieten. Die eeuwelijck van weerde is. 22 By desen sond-offer en sal den rode koe niet qualick voegen daer Nu. neghentien veel van ghesproocken wort / die met die Ga naar margenoot+ besprenginghe des bloets / verbrandende tot assche / en voeringhe buyten den legher | |
[Folio Diiijv]
| |
een beduydinghe met den voorgaende soen offer heeft / laet ons Paulus hier op liever hooren: want ist (seyt hy) dat der ossen / en der bocken bloet / en der asschen vander koe besprengt / die onreynen heyliget tot die lieflijcke reynicheyt / hoe veel meer sal dat bloet Christus die hem seluen onbevleckt door den heylighen Geest / gode gheoffert heeft. Onse conscientie reynighen / vanden dode wercken te dienen den leuende Godt. Ga naar margenoot8 23 Dat het een Koe en gheen Os waer / can verstaen worden / dat syn offerhande slecht en ongeacht in s'werelds ooghen is Ga naar margenoot9 Den roode cleur neemt voort roder bloet Christus. Syn onbevlecktheyt wijst aen Christus onbesmette leven en wesen Ga naar margenoot1 Dat hy noch onder gheen iock last of dienstbaerheyt gheweest had / brengt mee / dat Christus het iock des wets en den last der sonden niet ghedraghen had Ga naar margenoot2 / den assche van deser Koe / waer van bespreng-water ghemaeckt wort / daer sy haer navolghende van die onreynicheyt Ga naar margenoot+ mede ontsondichden Ga naar margenoot3 En schickt niet onbequaem tot die cracht van die verdienste Christus / waer mede door die vercondeghers des woorts den gheloouighen het harte besprengt wort / en ghewasschen met suyver water aen siel ende aen lichaem Ga naar margenoot4 24 Onder desen versoen offer: can oock den schuld offer ghetelt worden / al schijntse ten deele wt cleynder oorsake te ont- | |
[Folio Dvr]
| |
staen / oock den offer der onwetender sonde / der jeloersheyt / die besmettinghe des saets / des etens der melaetsheyt / der vrouwen onsuyverheyt / kindere bed / aenroeringhe van onreyne dingen / en dierghelijcke / daer in Leuiticus vier / vijf / seven / twaelf / viertien / vijftien en op meer andere plaetsen van ghesproken wort. Ons voor oogen stellende / onse onreyne natuer / en veelfuldige besmettinghe / die door den verdienste Christus in zijnen bloede gereynicht moeten zijn: want sonder wtstortinghe des bloets / en geschieder seyt den Apostel geen vergeuinge Ga naar margenoot5 desen soen-offer in den bloede Christo moet met ophouden der sonden betrachtet worden. En dit schickt inder daet / by alle voorseyde en geroerde offerhande wel / twelck sy oock met malcander ghemeen hebben / als oock datse alleen in een plaets / daer Godt verkoos (tot Ierusalem daer Christus offerhande mede was / moste geschieden) waer wt die Christenen leeren / dat haer offerhande ende Godlijcke dienste / int gheloof / in den geest en waerheyt / na Godts woort onder die ghelouige inder gemeente Gods onbesmet sonder ghebreck Ga naar margenoot+ / en sonder vreemt vier ofte vreemde leer / yuer ende liefde behoort te geschien / hier toe dienen de bouen aenghewesen texten. 25. Ga naar margenoot+ Eyndelijck van desen: soo hebben wy noch te aenmerken: dat alle offer met sout moste geoffert wesen / den text luyt al | |
[Folio Dvv]
| |
dus: alle uwen spijsoffer suldy souten ende uwen spijsoffer / en sal nimmermeer Ga naar margenoot+ sonder sout des verbonts uws Gods zijn / Ga naar margenoot+want in alle uwen offer / suldy sout offeren van die spijsoffer hebt ghy bouen die woorden van sout verbont Ga naar margenoot+ / verstaet op die onverganckelijckheyt des verbonts / dattet altijt versch goet en sonder veranderinghe blijft. besiet daer op 2. Parl. 13. ȸ. 5. ende Nu. 18. ȸ. 19. het sout des verbonts Godts / keert tot Christus die de waerheyt van die woorden des verbonts Ga naar margenoot+ van Godt den Vader is. Ende het nieuwe verbont / in die harte des gelouige heyliclijck oprecht. het sout selven wil ons voort aenwijsē die scherpe bitterheyt / ende goede onderhoudinghe van Christus lijden: voor t'verderf der zielen. Ende oock dat geen offerhande ons lichaems / danckens ofte weldaets / God aengenaem nochte niet smakelijck Ga naar margenoot+ en is / dan duert lijden Christus. Want gelijck een mensch die spijse niet wel smaeckt / ofte hy moet ghesouten zijn / soo en zijn die menschen Godt oock niet aenghenaem dan deurt lijden Christi / in die ghelouigen die met veel druck en smarte Godt aengenamelijckts zijn / canmen oock eeten (seyt Hiob doen hy in zijn aldermeste smarte was) t'geen ongesouten is / welcke hemelsche spijse soud Godt den Vader dan sonder dat geestelijcke sout smakelijk connen zijn. | |
[Folio Dvir]
| |
26. Noch eens / het sout is scherp / verteert ende verdrijft onsuyuerheyt / en behout Ga naar margenoot+ dat vleysch voor stanck en fuilenisse / ende maeckt den gesouten spijse den menschen behagelijck. Alsoo is oock het lijden Christus en alle smarten in hem / het is eerst wel een scharp truerich dinck / maer hierna salt een vreet-same Ga naar margenoot+ vrucht der gerechticheyt geuen den ghenen die daer in geoeffent zijn. Als Christus seyt: het moet altemael met vier gesouten worden / en alle offer wort met sout gesouten / soo verhaelt hy daer by: sout is goet / maer ist dattet sout zijn kracht verliest / waermede salmen dan souten? hebt sout by u / ende vrede onder malkanderen. Hier by dienen die woorden Paulus Ga naar margenoot+ / daer hy seyt: u spraecke sy altijt inder vriendelijckheyt met sout gemengt. 26. Dese voorseyde woorden dienen nu Ga naar margenoot+ oock wel betracht / van alle dieners des woorts: Ga naar margenoot+ op dat alle haer leringe die sy den Heer op offeren (sonder stanck ende verderffenisse) wel ghesouten mochte zijn. Ga naar margenoot+ Voort brengende een geestelijcke lieffelijcke Ga naar margenoot+ aengename smaeck. Welcke viertuyten het sout na der natueren toegeeygent wort. Ongesouten woorden zijn onhuische ofte onstichtelijcke redenen: ter contrarie zijn gesouten woorden / leerachtige sentencien / ende stichtelijcke wtsprake inder genade ende woorden Godts / die daer spreke (seyt Petrus) die spreke als Godts | |
[Folio Dviv]
| |
woort / welcke woort mede scherp ende vierich is die door die brandende liefde oock behoort ontsteken Ga naar margenoot+ te wesen / om Gode een aenghename offerhande te doen / int offeren van die offerhande des lofs / twelck die vrucht der lippen is / der geenre die zijnen naem bekennen. 27 O conden wy mede met die vierighe liefde des Geest / inden woorden Godts onder den cruyce des Euangheliums / die harten der menschen te degen souten / aen roeren en alle hoexkens te recht besoecken (ghelijckt met den Apostelen ende haren toehoorders actoren 2. toeghinck) wat souder al ontucht en stanck des vleschelijcken leuens Ga naar margenoot+ verdwijnen? Datter nu wel blijft. Ende dan noch vorder in sonde versuylen / tot haerder verdoemenisse. Ga naar margenoot+ Ja wat souder weer een ghenoechgelijcke rueck / ende lieffelijcke smaeck des Euangeliums op rijsen / tot behoudinghe des ewigen leuens / daerom bidde ick onsen Godt / dat hy ons cracht / sterckheyt ende wysheyt wil verlenen / dat wy met het door grijpende sout des Godlicken woorts het woort des Chruises / dat in Christus bestaet / soo die toehoorders mogen aentasten / ende haer dit sout door scherpe reyne aengename predicatie / soo voor oogen stellen / eñ onder die tanden (alsmen seyt) wrijuen met gestadige leringe ende vermaninghe / datter veel beteringhe ende afsteruinghe des vleisch wt mochte volgen. | |
[Folio Dvijr]
| |
Want het nieuwe / weder gheboren kint moet wel van onder tot bouenen in alle cruecken / rond-om met dit sout gewreuen zijn / salt niet met viericheyt des vleisch belopen / ende van die smarte der sonden om niet te versmachten vry zijn. besiet hierop Hezechiel sestien. 28 Wy vermanen voort: met Erasmus Paraphraseringhe: een yghelijck hebbe in hem het sout des Euangeliums / ende hebt vrede en vrientschap Ga naar margenoot+ onder malcanderen. Het sout sal u voor het verderf bewaren / ende de eendrachticheyt sal u sterck ende vermoghende maken. Daer twist is / daer en is het sout des Euangeliums niet. Daer de sieckte van eergiericheyt is / Ga naar margenoot+ daer en is noch vrede noch sout. Daerom strijden de wereltwijsen teghen den anderen / om datse dit zout niet en hebben / daerom zijn die Phariseen / Saduceen / ende Herodianen so oneens met den anderen Ga naar margenoot+ / want sy zijn bedorven door quade ghenegentheyt / ende hebben het Euangelische zout niet. U leeringe sal de zotheydt des werelts zouten / zoo de menschen bevinden / dat in u ghenegentheden niet bedorven is / of stinckende / het sy door begheerte van eere of door liefde des ghelts / of door wraeckgiericheyt / of door vrese des doots / of door begheerte des leuens / of door eenighe andere menschlijcke gheneghentheyt / ende soo ghy ghelijck u leuen met u leer- | |
[Folio Dvijv]
| |
linghe ouer een comt / alsoo oock onder malcanderen eens zijt. Ende ghy sult eens zijn / soo ghy alle ghebreeck van eer giericheyt van u werpt (daer die ghene mede besmet zijn / die nae het ryck deses werelts staen) ende de hemelsche leeringhe die ghy van my ontfangen hebt / ander luyden oprechtelijck wtdeelt. Ga naar margenoot+ Item Laet u woorde onder haer niet smadich noch spijtich zijn / maer beleeft ende bequaem / ghemengt mettet sout der voorsichticheyt. Want een vriendelijcke reden bewecht veel eer de wreede ghemoeden / ende de voorsichticheyt die leert wat / wien ende met wat maticheyt datmen antwoorden sal. Want men moet anders sprekē metten vorsten deses werelts / anders metten menschen van middelbaren staten / anders met den geringsten / anders metten sachtmoedighen / anders metten toornigen / anders metten gheleerden / ende anders metten ongheleerden. Na een yeghelijckx ghestalte moetmen de redenen also voeghen / dattet den Euangelio vordelijck zy etc. Ten soude nu mede niet onsmakelijck zijn / om dit derde deel te besluyten / met die texten der Apostelsche teghen-settinghe / betreffende die Priesterlijcke offerhande / waer af hebreen 2 / 5 / 8 / 9 / en 10 mach ghelesen worden / maer ter wijle sy voor in die verclaringhe meest al na den letter ghestelt sijn / soo willen wijse nu int | |
[Folio Dviijr]
| |
corte met dese woorden overloopen / segghende: hy (teweten Christus) is een ghetrouwe hoge Priester voor Godt / om die sonde des volcks te versoenen / in hem en wort gheen versuymenis ghebreck ofte ontrouwicheyt bevonden. Alst met Aaron ofte andere priesters wel geschiede / sy brochten oock wel verscheyden ghauen / ende ander vleijsch dan haer eyghen tot den offer / maer dese en brengt niet alleen wat mede om te offeren / van eenich goet schaep ofte vleijsch dat hem noch self soude toecoomen / maer hy brengt (twelck noch veel meer is) juyst sijn eyghen vleijsch Ga naar margenoot+ / het welck hy oock offert / met sterck gheroep / ende tranen / niet in sulcke onvolmaecktheyt als oft in sulcx alle dagen behoefden gelijck als die wettelijcke Priesters / ofte nu die mispapē na spelen / maer eens voor al is genoech geweest / om des volcx sonden te versoenen / eñ is also door niemants bloet dan door zijn eygen ingegaen / in dat heylige der hemelen / waer mede hy (geen tijtelijcke ofte lichamelijcke: maer) een ewige verlossinge ende heylinghe der conscientie voor ons verwerven ende bereyt heeft die Heere geef dat wy het ewelijck mogen genieten / ende het in blijtschap met ware kuntschap ende tegenwoordigheyt by den Vader / zoon / ende H. Geest den enigen Godt deelachtich zijn. Ontfanckt dus veele (van u ende alder) | |
[Folio Dviijv]
| |
menschen onwaerdigen dienaer Pieter Iansz.) ten besten / tot uwer vermakinghe in uwen swaren druck als een medogende swagerlijck geschenck / die u tegenwoordicheyt waert moechgelijck geen tienmael meer soude gebruijcken / met vermaken van lang voorleden genoechgelijcke / Godlijcke en stichtelijck vrientschap. Hoe wel datse seer lang en veel tijt / met veel weeclagen / tranen / en smarten / ouer die schade Sions / ende onse eyghen ghebreken wel bitterlijc naet vleesch vermengt is geweest. Twelck ons wel licht alst sout des te beter in tucht ende toom / om gheen stanck der sonde te begaen mach ghehouden te hebben: toch wat nochtans aen mijn leuen tot desen toe mochten ghefaelt hebben / als oock in dese verclaringe / ofte versuyminghe van woorden / letters / ofte andersins in den druck / dat wil / bid / begeer / ende wensche ick / dat door wijsheyt mach ghebetert ende inder liefde van u ende een ijder mach verteert worden. Want ick ben noch een ionck scholier / in die schole Christus / die mij door sijn ghenade tot een mannelijcke volcomenheyt ter salicheyt int ewige wesen en leuen wil laten opwassen Amen. Wy singen. Dat ghy cont verbeteren niet
En wilt oock niet verachten
V seluen wel besiet
Eer ghy een anders tuynken wiet.
|
|