Een corte ghestelijcke verclaringhe vanden hoge priester Aaron
(1608)–Pieter Jansz. Twisck– Auteursrechtvrij
[Folio Aiijr]
| |
Het eerst deel van Aarons Persoon doen en handelinge.Dat Aaron den hoge Priester een figuere sy vanden ware hoge Priester Christus Iesus / den zone Godts onsen heylant ende zalichmaker / is uyt Paulus tot den Hebreen openbaer / daer hy seyt: niemant neemt hem seluen die eere aen / maer die oock gheroepen is van Godt ghelijck Aaron / alsoo heeft Christus oock hem selven niet heerlijck ghemaekt / dat hy ouerste Priester soude worden / maer die hem seyde: ghy zijt mijn zoone / ick heb u heden gebaert. So hy oock op een ander plaets seyt: ghy zijt een Priester inder eeuwichheyt na Melchisedechs ordenantie. Noch eens na volgende hy is van Godt een Hoge Priester ghemaeckt / Ga naar margenoot1 in een ander Capittel Christus is ghecomen die daer is een Hoge Prister der toecomender goeden / door een grooter ende volcoomender hutte / die niet metter hant gemaeckt en is / dat is die niet van desen ghebou en is / Ga naar margenoot2 soeckt voort van zijn Hoge Priesterschap Sach 3 / 8. 6 / 12. Heb. 2 / 18.3 / 1.5.1.7 / 25.8 / 1.10 / 21.13 / 12. ghy sult met waerheyt wt dese ende andere schriften bevinden dat Christus in zijn bedieninghe / amt / ende persoon niet alleen die rechte ware Hooghe Priester sy / maer dat hy oock van meerder weerde als in een creatuerelijcke stoffe moet aengesien word- | |
[Folio Aiijv]
| |
den (waer in die alderweertste Priesteren des Wets bestonden / met alle haer heerlijcke bedieninghe int wt-wendighe wesen): want in hem die gansche somme en die waerheyt Ga naar margenoot+ des wesens (vanden Hoge-Priester Aaron / ende alle andere Priesters in haeren dienst en oeffeninghe) beuonden wort so den Hebreschen epistel ons ontdect Paulus seyt daer: dat Christus een dienaer der Heyligher goeden / ende des waerachtigher tabernakels is / den welcken Godt op gerecht heeft ende geen menschen. Ende waer hy op der aerden / soo en waer hy gheen priester alsser zijn / die nae die wet gaven offeren / de welcke den beelden / ende den schaduwen / der hemelscher goeden dienen / soo dat godlijcke antwoort tot Mosy seyde: doen hy den tabernakel soude vol maken / het seyde hy dat ghy het al nae den beelde maeckt dat u op den berch ghetoont is / nu heeft hy een veel beter ambacht vercreghen / soo veel als hy eens beteren testaments middelaer gewordē is / dat welcke op beter beloftē bevesticht is: want waert dattet eerste sodanich gheweest waer / dat het onstraffelijck ware / so en souder geen plaetse tot een ander gesocht worden. Waer wt datmen oock claerlick siet dat alle die dienste des wet / niet dan een afbeeldinghe en was / om af te maken onder verscheyden ordeninghe tgheen ghestelijck in Christo bestont / ende gheen ledich spel / sonder aen wijsinghe vant ware | |
[Folio Aiiijr]
| |
wesen was / des en waer dien wet / doen ende oock nu niet anders dan in Christus te ghebruycken. Ga naar margenoot+ Int neghende capittel verhaelt den Apostel noch dat de hooge priesters eens des iaers niet sonder bloet int alderheylichsten ginghen / waer mede dat den H Geest bediede / dat den wech der heylicheyt noch niet geopenbaert en was / als die eerste tabernakel noch zijnen stant hadde welck die ghelijckenisse des teghenwoordighen tijts is / soo ist nu van noode (seyt hy navolgende) dat die figuren der hemelscher dinghen met alzulcke dinghen gereynicht worden / meer die hemelsche selver worden met beter offer / dan die zijn ghereynicht / want Christus en is niet in dat heylige met handen ghemaeckt ingheghaen (dat welcke is een figure des waerachtighen) maer inden hemel selven / om nu te openbaren voor het aensicht Godts voor ons. Int tiende capittel (seyt hy) die wet heeft die schaduwe vanden toecomende goeden / niet dat wesen der goeden selven / waer wt wy als voor hebben te leeren dat het wesen der goeden / ende die waerheyt der schaduwen in Christus moet ghesocht worden / ende dat in hem die ghansche volheyt der Godlijcker figuren als in een lichaem Ga naar margenoot+ bevonden wort / als oft soo seecker ginck als een dinck dat tastelijck ende lichaemelijck hem vertoont / waer int alles beslotē wort / sonder welcke het oock niet met allen en | |
[Folio Aiiijv]
| |
sy eñ waer buyten geen wesen beuondē is / hy is het rechte ooge merck / den rechte doel / eñ wit / waer nae alle figure ende wettelijcke handelinge schieten / waertoe wy alle onse voorstellinge oock meenē te vellē welwetende Ga naar margenoot+ dat die wet geestelijck is / ende met geen vleeschelijcke oogen mach gesien worden / met alle haer handelinghe. Ga naar margenoot+ Om dan van vooren aen te beghinnen / met vrymoedicheyt op Paulus woorden: dat niet alleen Ga naar margenoot+ een / maer al wat voor gheschreven is / tot onser leeringhe sy: soo hebben wy in verghelijckinghe ende teghen settinghe van Aaron ende Christus / eerstelijck aen te mercken. 1. Dat Aarons vader heet Amram Ga naar margenoot3 soo veel gheseyt (na die verclaringhe van die spraec verstandige) als een verhoorder des volcx die het volck verhoocht ende ghroot maeckt aenwijsende in desen die ware Vader van onse gheestelijcke hooghe priester Christus Iesus / die den rechte verhoorder ende verheuer syns volcx is / tot int eewighe hemelsche wesen ende leven. Ga naar margenoot4 2. Aarons naem voecht hem oock seer wel tot Christus: want Aaron is gheseyt: een berch / een sterke berch / een berch-man / een rijcke costelijcke gout-berch / een leeraer / onderwyser / ende tucht-meester des volcx. Besiet nu of Christus niet en is die costelijcke grooste verheven berch daer syn volck huys ende ghemeente opghebout is / en de gansche werelt vervultGa naar margenoot5 hy is | |
[Folio Avr]
| |
den rechte leeraer der gherechticheyt Ga naar margenoot6 den onderwijser ende meesters zijns volcks Ga naar margenoot7 3. Aaron was (gelijcken als oock alle andere priesters mosten zijn) wt de stamme Levi. Ga naar margenoot8 soo veel gheseyt: als toegedaen / aenghenaem / een gave ende gave ontfangher onsen heere Iesus Christus / die van het ware Godlijcke Leuijtsche gheslachte is / daer dit priesterlijcke amt alleen van wtgherecht mach worden Ga naar margenoot9 die selfs een gaue sy Ga naar margenoot1 die mede ontfanckt Ga naar margenoot2 en die den lieden aenghenaem ende haer seer met syn H. mensch-waerdinghe toeghedaen zy. Ga naar margenoot3 4. Aaron is van Godt vercooren tot den priesterlijcke dienst Ga naar margenoot4 alzoo en heeft Christus na Paulus woort hen selven die eere oock niet aenghenomen maer die mede geroepen is ghelijcken Aaron Ga naar margenoot5 ende hy verhaelt selven driemael int euangeli (niet dat hy hem selven int amt ghedrongen heeft) maer dat Godt den vader hem ghesonden heeft. Ga naar margenoot6 5 Aarons roede (al was hy te vooren dor) heeft tot bevestighe van zijn beroepinghe voor den anderen gebloeyt Ga naar margenoot+ en wort tot vereeringhe int alderheylichste des tabernakels ofte der hutte ghedraghen Ga naar margenoot7 alzoo heeft Christus mede die geest niet by maten ontfangē maer is verre boven syn broeders ende mede ghenoten met die bloeyende vruchten des H Geest versien / tot wechne- | |
[Folio Avv]
| |
minghe van alle vermaledydinghe / hy is het rechte groene hout dat de Ioden sochtē Ga naar margenoot8 te verdelgen eñ te niet te maken / maer is nochtans na zijn Chruys eñ lydē verhoocht ende is int alderheylicstedes hemels gevaren / gheset ende opgenomen alwaer hy eewichlijck tot eere synder beroepinge ineen bloeyende regheringhe heerschen sal. Ga naar margenoot9 6 Aaron is van Mosy met die heylighe salf-oly / op syn hooft ghesalvet ghewijt na die priesterlijcke weerde / met den altaer ende sijn gheretschap / ende die hutte met al dat daer in is waer af ghy muecht lesen exo 25 / 6.29. / 29.36.30 / 25.32.35 / 8.18.37 / 29. Leui 4. 1 / 6.7.12.8 / 11.30.16 / 33. Nu 3 / 3.6 / 15 7 / 11.10.8 / 8.35 / 26. Maer Christus die en is niet als Aaron met wtwendighe olije ghesalft / dan met Ga naar margenoot+ die olije des H Geest / niet van mosi maer van Godt den vader / na die sproock: daerom heeft u o Godt uwen Godt ghesalft met die olije der vruechden bouen uwen mede ghenoten psalm 45 / 8. Heb 1 / 9. leest voort van syn Gheestelijcke besalving in dese schriften. Esa 61 / 1. Luc 4 / 45. Mat 3 / 16. Ioh. 1 / 32. Act 4 / 20.10.21. 7. Leuviticus eenentwintich wort veel verhaelt / hoedanich die hoghe Priesters moste zijn / haer oock hebben en draghen / die den heylighen salfolij opt hoof ghehadt hadden / sy sullen (seyt Mosi) haer hooft niet ontbloten / noch haer clederen niet besnyden Ga naar margenoot1 ghelijck den heydenen en on- | |
[Folio Avir]
| |
geduldegen haer betoonden. En als oock die ordeninge waer / vanden Melaetschen met ontbloote hoofde en schuerde cleren te gaen / Ga naar margenoot5 welcke onghestuymicheyt int aensien van een onreyn leuen / Christus onsen oversten Priester die toch heylich is Ga naar margenoot6 veel qualijcker schicken soud. 8. Hy most hem oock aen geen dooden Vader / Moeder vrient / Suster noch Broeder verontreynigen / welck die andere ghemeene Priesters wel toegelaten waer / Ga naar margenoot7waer mede afgebeelt mach zijn. Het onderscheyt tusschen die Christenen die mede Priesteren ghenaemt zijn / Ga naar margenoot8en haer te met wel besmetten / Ga naar margenoot9 ende Iesus den Hoge Priester die gans onbesmettelijck leeft / en veere van die sondaren verscheydē sy. Ga naar margenoot1 9. Sy mosten geen weduwe verstotenen hoere noch geschoffierde / maer alleen een maecht uyt haer geslachte ten houwelijck nemen / Ga naar margenoot2 tot afbeeldinghe dat onsen Hoogen Priester Iesus Christus een reyne Maecht / Ga naar margenoot3 Bruyt / Ga naar margenoot4 volck ende ghemeente die niet en heeft eenich vleck / rimpel / of dierghelijcken ten houwelijck soude nemen. Ga naar margenoot5 10. .Sy mosten geen gebreck hebben / het sy blint / lam / een selsame nues / een ongewoonlijck lidt / ghebreck aen hant of voet / gebult / scheel een vel ouer die oogen / grillich / schorft / geschuert / of diergelijcke ghebreken meer / Ga naar margenoot6 tot afbeeldinghe dat Christus den Ouerstepriester onbevleckt Ga naar margenoot7 | |
[Folio Aviv]
| |
sonder smette van sonde / heylich en onschuldich moste / of soude zijn. Ga naar margenoot8 11. Hier by is oock te bedencken dat Aaron en zijn zoone bevolen word / dat sy geen wijn of stercke dranck moste drincken / also sy ten dienst Gods gingen / Ga naar margenoot9 tot af beeldinge van Christus sooberheyt en onbesmettinghe van spijse / die het tot een voorbeelt en datelijck wesen / van die Bisschoppen zijn navolgers die oock beuolen wort geen wijn-suypers te zijn / Ga naar margenoot1 ghestelt heeft / om haer dienst door den wijns ongestuymicheyt niet te ontsuiueren / alst in Israel wel toe ging. dat die tafelen vol spijens / en onreynicheyts waren / Ga naar margenoot2 tgeen dat noch meer is / soo en heeft onsen hoge Priester / met geen wijn der hoerderye valsche leringhe / en ontsuiueringhe in zijnen dienst besmet geweest. Als andere valsche Priesters en die hoer van Babel / die alle volcken daer mede beschoncken heeft / Ga naar margenoot3 alle dese en andere afbeeldingen / zijn immers in Christus beuonden / waerom hy oock wel te recht een Hooge Priester ghenoemt mach worden / na die ordeninghe Melichisedeachs. Ga naar margenoot4 12. Aaron nam ten wijue Eliseva / Ga naar margenoot5 is gheseyt: mijn God sal ons versadigen en tot goede ruste brengen / sy was een dochter Amminadabs (een vorst des vrijwilligen volcx) uyt den geslachte Juda / Ga naar margenoot6die int register van Christus gheboorte mede ghestelt wort / Ga naar margenoot7 wt welcke vrou Aaron | |
[Folio Avijr]
| |
vier zoonen wan / Ga naar margenoot8 die den Priesterlijcke officie mede soude bedienen / de gestelijcken Aaron Christus Iesus heeft eerstelijck zijn bruyt / volck / ende gemeente vercooren / die van Godt versadicht en beuredicht zijn. Ga naar margenoot2 Het ware gheslacht Juda Ga naar margenoot3 dese vrou ofte bruyt des Lams Ga naar margenoot4 heeft als een vrywillich volck den groten vorst God tot eenen vader / en brengen haren man Christus vier Euangelisten (als Mattheus / Marcus / Lucas / en Jahannus) voort / die den ghestelijcke sacrasitie bedienen / ghelijcken als Nadab / Abihu / Eliaser en Ithamer / die vier zonē Aarons wt Eliseva / die d'wtwendige Isralijtsche dienst gepleecht hebben. 13. Aaron doet veel tekenen voor den volcken en Pharo op dat sy hem soude geloouen / Ga naar margenoot5 also oock Christus maeckt zijn Euangelische leere weert vast en seker om te gheloouen door veel miraculen / 6. Ga naar margenoot+ en gelijcken het oude Testament geen ander wonderen behoefde om die leer te versekeren / so en behoeft het nieuwe Testament oock geen in dese laeste tijden / om die Euangelische leringhe te versekeren. 14. Gelijck den staf Aarons een Slang / het Water bloet / ende het stof luysen word Ga naar margenoot7 alsoo is het Water in Christus wonder daden Wijn geworden Ga naar margenoot8 15. Aaron wort een Propheet genoemt / Ga naar margenoot9 alsoo is Christus den rechten Propheet oock mede in Moysus stede Ga naar margenoot1 | |
[Folio Avijv]
| |
16. Aaron wort van Dauidt een heylighe des Heeren / ende van Salomon een onstraffelijck man genoemt / Ga naar margenoot2alsoo oock Christus is die ware heylicheyt Gods / Ga naar margenoot3een man die niemant van sonde berispen can onbevleckt / onschuldich en veere van die sondaers verscheyden Ga naar margenoot4 17. Aaron oordelt tusschen die melaetschheyt het reyne ende onreyne ende tusschen het heylighe ende onheylighe / alsoo oock Christus / ick wil oordelen seyt hy selfs: tusschen Schaap ende Schaap / tusschen Rammen ende Bocken / sulcx sal oock van hem int laeste gerecht tusschen Schapen ende Bocken / goeden en quade menschen gheschien Ga naar margenoot5 18. Aaron is een leytsman des volcx als een harder die cudde Schapen doet Ga naar margenoot6 alsoo Christus den grooten harder der Schapen / mede hy seyt: ick wil mijn Schapen selven weyden: ick ben een goet harder / en gae mijn schapen voor en leydse op goede weyden Ga naar margenoot7 19. Aaron ende Hur (seyt den Heere) zijn by u / heefter yemant enige saken die laet tot hem coomen / Ga naar margenoot8 alsoo wijst ons oock Godt den Vader tot Christus onse verhoorder middelaer en wtvoerder der saken. 20. Aaron staet tusschen leuenden ende dooden is / een soensman tusschen God endie menschen / Ga naar margenoot1zijn wapenen van zijn officie zijn (na Salomons woort) gebeden | |
[Folio Aviijr]
| |
ende versoeninge met reuck-werck / Ga naar margenoot2 alsoo oock Christus is onse soensman aduokaet ende voorspraeck by Godt den Vader twelck hy in perijckel des doots veel meerder dan Aaron begaen ende becoomen heeft / Ga naar margenoot3hier toe voeght Hebr. 5. ȸ. 4. en 12. 21. Aaron is bevolen den dienst des woorts op dat hy Jacob zijn getuichgenisse leere / ende Israel met zijn wet Ga naar margenoot+ verlichten soude ende wt die mont des Priesters mostmen die Wet soecken en daer na mosten het volck hooren / en doen Dut.17. 14. afbeeldende dat Christus den ware hooge Priester onse eenige leeraer der gerechticheyt is / die wy moeten hooren / ende ghehoorsamen in al tgeen dat hy ons seggenGa naar margenoot+ sal / na het beveel des hemelschen Vaders ende ist dat Aaron haer mede met die claerheyt des Wets verlicht heeft / hoe veel te meer sal het amt des Geests / dat inden Euangeli door Christus wt ghereijckt wort / zijn claerheyt hebben / besiet hier op Corinten 3. inde 2. brief. 21. Aaron sprack zijn segeninghe met woorden des vredes ouer Israel / Ga naar margenoot4 gelijcken die heere Iesus oock over zijn discipelen gedaen heeft Ga naar margenoot5 23. Het volck Israels murmereerde tegen Aaron ende Mosy in die tijt als Godt haer het hemels broot toe seyde / Ga naar margenoot6alsoo morde oock Christus eygen Dissipelen tegen hem als hy tot haer vant waerachtige hemels broot sprack / twelck zijn vleys | |
[Folio Aviijv]
| |
was dat hy haer geuen soud / ende in een ghestelijck leuen verstont.Ga naar margenoot7 24 / Aaron mocht geen erfdeel int natuerlijcke lant met andere Israelijten genieten / Ga naar margenoot8 also en is oock Christus rijck ende erffenisse in deser werelt niet / maer in het ewighe hemelsche wesen ende leuen Ga naar margenoot9 25. Het huys Aarons hoopt op den Heere / Ga naar margenoot1alsoo oock die geloovighe die ware huysing / Tempel / en gheslachte van onsen hooge Priester Christus Iesus. Ga naar margenoot2 26. Aaron ghebruijckte int bewinden ende ouerdecken van die Arcke des ghetuychgenisse het heylichdoom met haer gereetschappen veel dasch vellen / Ga naar margenoot3alsoo deckt Christus onsen hooge Priester zijn hutte / ende het inwendige heylichdoom des harten met alle gereetschappen zijns diensts / met het schaepsvelleken zijnder onnoselheyt / dit can oock in die becledinghe van velle daer mede die heere Adam ende Eua toestelde enichsins afgebeeldet zijn.Ga naar margenoot4 27. Aaron heeft mede veel wettelijcke persoonen in officie van den dienst Godts geordeneert ende gestelt / Ga naar margenoot5 alsoo zijn oock vanden heere Iesus / inden dienst des Euangeliums sommighe tot Apostelen / Propheten / Euangelisten / Harders ende Leeraers gheset. Ga naar margenoot6 28. Aaron was met Mosy op den berch aensiende die heerlijckheyt Godts.Ga naar margenoot7 Maer Christus was met Mosy noch in | |
[Folio Bir]
| |
veel meerder groot-dadiger eere ende herelijckheyt op een Berch / al waer des Vaders stemme hem lieffelijck vertoonde / met woorden van: dit is mijn lieue zoon / in welcke ick een wel behagen hebbe / dien sult ghy hooren. Ga naar margenoot8 29. Eyndelijck ghelijck als Aaron zijn leuen geeyndicht heeft op den berch Hor / Ga naar margenoot9alsoo heeft Christus door Chruisinge op den galgenberch zijn leuen gelaten. Ga naar margenoot1 30. By desen is noch te bedencken / dat den hooge Priesters doot / niet slechtelijck sonder heyl / ofte nutticheyt van een ander heen ginck oft gesciede alst met andere dooden toe ginck: maer dat zijn doot die cracht ofte vertuyten in had ende mede brocht / dat hy alle den geene die onversiens uyt geen haet ofte viantschap yemant doot sleech. Verloste / wt die ses vrystede daer sy na wets ordeninge in gevlucht waren / en niet wt moste gaen / oft twaer saeck dat die hooge Priester ghestoruen was / dan gingen sy vry wt / ende quamen weder tot die landen van haer erfgoeden Ga naar margenoot2 Alsoo oock den ware hooge Priester Christus Iesus zijn doot verloste alle die geene wt die vrystede des Wets die niet met haer versuymelijcke sonde daer onder ofte daer in gevangen ofte bepaelt waren / en mochten wt dat perck der wettelijcke vrystede niet wijcken (behoudende het leuen haerder zielen) ter tijt vanden doot / Ga naar margenoot3 van desen hooge Priester Christus Iesus die het | |
[Folio Biv]
| |
eynde des Wets is / ende eenen vrye wtganck geeft tot die hemelsche goeden / daer sy anders ewelijck van verstoten hadde gheweest / wilt ghy het getal van de vry steden oock vergelijcken / soo neemt die vijf boecken Mosy en het boek Josua / onder wiens regeringhe die ses vry Steden gheoordeneert zijn. En ghelijck als sy in die vry Steden met verlangen / ende vermaken hebben gesien op den doot vanden hogen Priester / die haerder verlossinge soude zijn. Ga naar margenoot+ Alsoo hebben dese door die wettelijcke sermonie met begheerten op den doot Christus gesien / daer haer vrydom alleen in bestont. Hier hebt ghy nu gheliefde moeder eenighe teghensettinghe van Aaron en Christus / die ick u l dit mael inder corten vertoon / in vergelijckinghe / om het merch in Christus daer wt te suygen: want ist dat Melchisedech (twelck noch veel vreemder aencomt) by den soone Godts Ga naar margenoot+ vergeleken wort waerom dan niet Aaron in alle syne doen en handelinge (die so bedachtelijck daer toe gheroepen ende geordoneert is) te meer alsmen aenmerckt / dat den Apostel tot den Heebreen selven seer besich is / om haer by / ofte teghen malcander: als die schaduwe teghen het wesen af te setten. Wt het vijfde Capittel is gheseyt: dat hy sijn beroepinghe Ga naar margenoot+ soo wel heeft als Aaron toch op een nieuwe oock eewighe verscheyden manieren / waer wt volcht / dat | |
[Folio Bijr]
| |
Aarons roep en priesterdoom tijtlijck is gheweest ende oock een eynde nemen most alst alles in Christus verset / ende ouer transperteert was. 2. Int selfde Capittel seyt hy / dat een yder hooghe Priester die wt den menschen ghenomen wort / voor die menschen teghen Godt ghestelt wort. Maer Christus doen hy voleynt is / is hy gheworden Ga naar margenoot+ alle den geenen die hem gehoorzaem zijn / een oorsake der ewigher salicheyt / van Godt een Ouerste Priester ghenaemt nae die ordeninghe Melchisedech / ist dan dat die letterlijcke Priesters die nog selver ghebrekelijck waren / voor des volcx heyl / teghen ofte voor Godt ghestelt worden / hoe veel te meer vertrostinge isser dan in die verschijninge vanden onbesmetten Christus voor het aensicht des almachtighen Godts tot onse salicheyt te vinden. Int seuende capittel wort gheseyt: het is noch claerder / ist dat nae Melchisedechs ordenantie een ander Priester opcomt / die niet nae de wet des vleeschelijcken ghebodts ghemaeckt en is / Ga naar margenoot+ maer nae die tracht des oneyndelijcken levens. Waer wt men verstaet dat Aarons Priesterdoom wt een wtterlijcke ghebodt ofte vleeschelijcke stamme ontstaende / Godts ewighen cracht ende oneyndelijcken leven in Christus ontwerpt / den een door Mosi daer toe bevesticht ende den anderen door Godt in onophoudelijcke werckende- | |
[Folio Bijv]
| |
cracht des H. Geest want die wet en was niet volmaeckt / maer sy was een inleydinghe tot een beter hope door den welcke wy Godt ghenaken / in het ware Priesterdoom van Christus Iesus / daer Aaron die figure van ghedraghen heeft. Int twintichste vers stelt hy Aaron ende Christus Priesterdoom in verghelijckinghe weder teghen malcander maer bewijst midts dien dat Christus Priesterdoom Ga naar margenoot+Aarons overtreft / en te veel beter sy / midts-dien dat de andere priesters sonder eedt / ende Christus met een eet sijn amt ontfanghen heeft / nae het woort: die Heere heeft gheswooren / ende het sal hem niet berouwen ghy syt een Priester Ga naar margenoot+ inder ewicheyt. Int dryentwintichste veers wort oock groot onderscheyt in de verghelijckinge / van Aarons ende Christus Priesterdoom bevonden / midts dat die Priesters veel geworden sijn / om dat die doot haer belet heeft te blijven / maer dese om dat hy ewelijck blijft / soo geeft hy oock een onverganckelijck Priesterdoom. Waer wt hy oock zalich maken mach ewelijck die door hem tot Godt komen / ende leeft altijt om haer te voor-bidden Int seuenentwintichste veers Ga naar margenoot+ brengt den Apostel noch een ander tegensettinge voort / seggende: die wet stelt menschen tot ouerste Priesters / die daer swackheyt hebben: maer dat woort des eedts / dat na | |
[Folio Biijr]
| |
die wet gheseyt is / dat stelt den zoone ewelijck volcomen. Waerin hy oock die wettelijcke Priesters die van den gemene man int amt / als onvolcomen menschen ghestelt worden onder Christus hout Ga naar margenoot+ / die den twede mensch den Heere self vanden hemel is / en geen ghebreke ofte onvolmaecktheyt onderworpen is. Int negende capittel brengt hy tot verclaringe voort: dat Aaron of de hoge Priester daermede sy eens des Jaers int heylichdoom verschenen / afbeelden: dat Christus den ware hoge Priester (ende den gestelijcke Aaron) niet in dat heylighe met handen ghemaeckt ingegaen is (dat welcke is een figuere der waerachtiger) maer dat hy inden Hemel seluen inghegaen is / om nu te openbaren voor dat aensicht Gods voor ons. Dit zijn die Apostelse tegen settinge die u inder corten / tot afbeeldinghe / ofte verclaringhe / wt den hebreese Epistel / tot een besluyt in dit eerste deel / hoop ick ghenoech sullen sijn / die anderen moecht ghy int laetste deel vinden / om te leeren verstaen / dat Aaron met zijn persoon / amt ende offeranden een rechte figuere is / op den ware hooghe Priester Christus Iesus die het lichaem / het wesen / die daet / ende waerheyt van alle figueren is / en ewelijck blijuen sal. |
|