Al spoedig kreeg ik trek in rooken, en ik vroeg aan de weduwe of ik het mocht doen. Maar zij wilde het niet hebben. Zij zei, dat het een gemeen iets was en volstrekt niet netjes, en dat ik zorgen moest er nooit mee te beginnen. Zoo gaat het nu met sommige menschen; zij zien laag neer op iets, waarvan zij niet het minste begrip hebben. De weduwe tobde zich af over Mozes, die niet eens familie van haar was en niemand van nut kon zijn, omdat hij gestorven was, begrijp je, en nu vond zij het in mij een geweldig kwaad, dat ik iets deed, waar toch iets goeds in ligt. En zij snuifde nog wel; natuurlijk daar viel niets op te zeggen, omdat zij het zelve deed.
Haar zuster, juffrouw Watson, een vrij schrale oude vrijster, met een bril op, was juist bij haar komen inwonen, en wilde nu eens beproeven of zij mij kon leeren lezen. Zij nam me gedurende ongeveer een uur vrij streng onder handen en toen zei de weduwe, dat zij haar gemak maar moest nemen. Ik kon het ook niet langer uithouden, want dat uur was doodelijk vervelend en ik was erg onrustig. Telkens moest juffrouw Watson zeggen: ‘Zet je voeten toch niet op de sporten, Huckleberry:’ en ‘hang toch niet als een zoutzak in elkaar, Huckleberry - ga rechter zitten;’ en spoedig daarop was het weer: ‘Zit niet zoo te gapen en je uit te rekken, Huckleberry - waarom tracht je niet je fatsoenlijk te gedragen?’ Vervolgens vertelde ze allerlei dingen over de hel, en ik zei dat ik er graag zou willen wezen. Toen werd zij erg boos, en ik had er toch niets kwaads mee bedoeld; het eenige wat ik wenschte, was ergens anders heen te gaan; naar verandering snakte ik, onverschillig hoe. Zij zei, dat het goddeloos was zoo iets te zeggen; zij zou het voor alles ter wereld niet durven; zij trachtte zoo te leven, dat ze eenmaal op den hemel mocht hopen. Nu, ik kon er niet zooveel heil in zien, ergens heen te gaan, waar zij ook zou komen, en daarom besloot ik bij mijzelven er volstrekt niet mijn best voor te doen. Doch ik zei het nooit, want dat zou maar onaangenaamheid gegeven hehben, en dat diende nergens voor.
Nu had zij een goed punt van uitgang gevonden en zij begon mij allerlei moois van den hemel te vertellen. Zij zei, dat al wat iemand daar te doen zou hebben, bestaan zou in den ganschen dag met een harp rond te wandelen en te zingen, van eeuwigheid tot amen. Daar had ik niet zoo'n erg hoogen dunk van; maar ik zei het niet. Ik vroeg haar of zij dacht, dat Tom Sawyer er ook zou komen, en zij zei, dat er niet veel kans op was. Daar was ik blij om, want ik wilde dol graag, dat hij en ik bij elkaar zouden komen.
Juffrouw Watson zat gedurig op me te vitten en dat werd vervelend en eentonig. 's Avonds werden de negers binnengeroepen en er werd gebeden, waarna iedereen zich naar bed begaf. Ik ging naar mijn kamer met een stukje kaars, dat ik op de tafel zette.