voor Tom, het is maar het beste dat ik dadelijk naar het eiland terugga. Ik maakte benen en toen ik een hoek omsloeg, ramde ik oom Silas met mijn hoofd in z'n maag.
‘Hé, Tom!’, zei hij, ‘waar heb jij al die tijd gezeten, deugniet?’
‘Nergens’, zei ik, ‘alleen maar jacht gemaakt op de weggelopen neger - ik en Sid.’
‘Maar waar zijn jullie geweest? Je tante is erg ongerust.’
‘Dat hoeft niet’, zei ik, ‘er is niks met ons gebeurd. We zijn de mannen en de honden achterna gelopen, maar we konden ze niet meer inhalen. Maar we dachten dat we wat op het water hoorden en gingen met een kano er achter aan. Maar we konden niets of niemand vinden en we waren moe geworden van het zoeken en toen bonden we de kano vast en wilden heel even gaan slapen, maar we werden niet wakker voor ongeveer een uur geleden. En toen gingen we weer terug en Sid is nu op het postkantoor om te horen of er nog nieuws is en ik wou wat eten voor ons halen en dan komen we thuis.’
En toen gingen we samen naar het postkantoor om ‘Sid’ te halen, en precies zoals ik verwachtte - hij was er niet. De oude heer haalde een brief af en toen bleven we nog een poosje wachten tot Sid zou komen opdagen. En eindelijk zei de oude heer dat Sid dan maar naar huis moest lopen of kanoën - maar wij gingen rijden. Ik kon het niet gedaan krijgen dat ik op Sid mocht blijven wachten.
Toen we thuis kwamen, was tante Sally zo blij dat ze me zag, dat ze lachte en huilde tegelijk, en me knuffelde en me één van die klappen van haar gaf die niets te betekenen hebben. En ze zei dat Sid ook zou krijgen als hij thuiskwam.
En het huis was vol met boeren en hun vrouwen, die bleven eten, en er was zo'n gekakel dat je je eigen woorden niet kon verstaan. Mevrouw Hotchkiss was de ergste, haar tong stond geen ogenblik stil.
‘Nou, juffer Phelps’, zei ze, ‘ik heb die hut helemaal overhoop gehaald en ìk zeg je dat die neger gek was. Ik zei het al tegen juffer Damrell - nietwaar juffer Damrell? - ik zei, hij is gek, zei ik - dat waren m'n eigen woorden. Luisteren jullie naar mij: hij is gek, zei ik, alles wijst er op, zeg ik. Kijk nou is naar die molensteen, zei ik, welk schepsel met een beetje gezond verstand gaat zo'n onzin op een molensteen krabbelen? Hij is zo gek als iets, dàt zeg ik je.’
‘En kijk eens naar die touwladder, uit vodden gemaakt’,