hoed van m'n hoofd en toen kwam het stuk brood te voorschijn met wat er nog van de boter over was en ze greep me beet en knuffelde me en zei: ‘O, wat heb je me aan het schrikken gemaakt! En wat ben ik blij dat het anders niets is. Ik dacht al dat we je kwijt waren, zo zouden je hersens er ook hebben uitgezien. Waarom heb je me niet gezegd wat je in de kelder had uitgevoerd, het had me niets kunnen schelen. En nu naar bed. En laat me je niet zien voor morgenochtend!’
Een ogenblik later was ik boven en het volgende ogenblik gleed ik langs de bliksemafleider naar beneden en maakte dat ik naar het schuurtje kwam. Ik kon haast geen woord uitbrengen van zenuwachtigheid, maar ik vertelde Tom, zo goed mogelijk, dat we geen minuut te verliezen hadden - het huis was vol mannen met geweren.
Z'n ogen schitterden en hij zei: ‘Nee, is 't werkelijk waar? Is het niet fijn? Als we het nog eens konden overdoen, Huck, wed ik dat ik er wel tweehonderd bij elkaar kreeg. Als we het maar konden uitstellen tot...’
‘Vooruit! Vooruit nou!’, zei ik. ‘Waar is Jim?’
‘Vlak bij je elboog, als je je arm uitstrekt raak je hem aan. Hij is aangekleed en alles is klaar. Laten we behoedzaam naar buiten gaan en dan zal ik blaten.’
Maar toen hoorden we het geluid van mannen die naar de deur toekwamen en even later werd er aan het hangslot gemorreld en toen hoorde ik een man zeggen: ‘Ik heb je wel gezegd dat we te vroeg waren, ze zijn er nog niet, de deur is op slot. Hier, laat ik een paar van jullie in de hut opsluiten en zorg dat je ze goed raakt als ze komen, de rest van ons moet zich hier en daar verdekt opstellen en goed luisteren of we ze horen komen.’
En daar kwamen ze al naar binnen. Ze zagen ons niet in het donker en trapten bijna op ons, toen we maakten dat we onder het bed kwamen. Maar dat lukte boven verwachting en toen kropen we zachtjes en vlug door het gat - Jim eerst, dan ik, en Tom het laatst, dat was volgens Tom's bevel. Nu waren we in het schuurtje en we hoorden de mannen vlakbij lopen. We kropen voorzichtig naar de deur en Tom gluurde door een spleet, maar hij kon niets zien, het was pikdonker. Hij fluisterde ons toe dat hij zou luisteren of de voetstappen verder gingen en als hij ons kneep dan moest Jim eerst naar buiten glippen en hij zou het laatst gaan. Hij ging met z'n oor voor de spleet zitten, en luisterde, en luisterde, en luisterde nòg eens, maar je hoorde daar omheen aldoor maar voetstappen. Maar op het laatst kneep hij ons toch en we glipten naar