tanden, het had niet mooier kunnen zijn. Tom vond het ook. Jim hield zich goed en deed of er een steentje in de koek had gezeten, maar daarna beet hij nergens meer in, zonder het eerst nauwkeurig met z'n vork onderzocht te hebben.
En terwijl we daar in het schemerige licht van de hut stonden, kwamen er ineens een paar honden van onder Jim's bed te voorschijn en dat bleef doorgaan tot er elf binnen waren; er was haast geen ruimte meer voor ons. We hadden helemaal vergeten de deur van het schuurtje dicht te doen. De neger Nat stamelde ‘boze geeste!’ en viel toen op de grond neer, waar hij otussen de honden bleef liggen kreunen alsof hij op het punt was om dood te gaan. Tom rukte de deur open en gooide een stuk van het vlees voor Jim, naar buiten. De honden renden er achteraan. Binnen de twee seconden was hij zelf de hut uit- en ingelopen en ik wist dat hij de deur van het schuurtje had dichtgedaan. Toen ging hij die neger geruststellen. Hij sprak hem vriendelijk toe en vroeg hem of hij zich misschien weer verbeeld had iets te zien. De neger richtte zich op, rolde met z'n ogen en zei: ‘Jongeheer Sid, jij zegt misschien, ik is een gek, maar as ik nou niet dacht dat ik wel haast een millioen honden zie, of duivels, of zoiets, dan mag ik hier doodvallen. Jongeheer Sid, ik viel om - ik viel om, ja, en zij waren allemaal over mij heen. Da's 't ergste - ik wou dait ik er één te pakken kon krijgen, die duivels, ééntje maar, dat wou ik - da's alles wat ik vraag. Maar het liefst wou ik maar dat zij mij met rust laten.’
‘Ik zal je zeggen wat ik er van denk’, zei Tom. ‘Waarom komen ze altijd hier als je eten brengt? Dat is omdat ze honger hebben, dat is het. Je moet een heksenpastei voor ze maken, dàt is wat je moest doen.’
‘Maar, lieve help, jongeheer Sid, hoe kan ik nou een heksenpastei maken? Ik weet niet hoe ik dat moet doen. Ik heb er nog nooit van gehoord.’
‘Nou, dan zal ik het wel doen.’
‘Wil jij dat doen, liefie? Ik zal de grond aanbidden onder jouw voet, dat zal ik doen!’
‘Goed hoor, ik zal het doen, omdat jij het bent en je zo aardig bent geweest om ons die weggelopen neger te laten zien. Maar je moet erg voorzichtig zijn. Als je ons bezig ziet, moet je gauw je rug naar ons toedraaien, en wàt er ook in de pan zit, ga het niet onderzoeken, raak het vooral niet aan.’
‘Aanraken, jongeheer Sid? Wat praat jij toch! Ik zou er nog niet met een vinger naar wijzen, voor geen honderdduizend millioen dollar zou ik dat nog niet doen.’