Jim's neger stapelde brood, vlees en andere dingen in een pan en onderwijl werd de sleutel van het huis gebracht.
Deze neger zag er goedhartig en goedlachs uit, z'n wolharen waren in kleine plukjes gebonden. Dat was om de boze geesten af te weren. Die plaagden hem 's nachts verschrikkelijk en lieten hem allerlei vreemde dingen zien en horen. Hij vertelde zo uitvoerig van z'n moeilijkheden en wond er zich zo bij op, dat hij helemaal vergat wat hij van plan was te doen.
Toen vroeg Tom: ‘Waarvoor is dat eten? Ga je de honden voeren?’
De neger grijnsde over z'n hele gezicht en zei: ‘Ja, jongeheer Sid, één hond. En een gekke hond ook. Wil jij naar hem gaan kijken?’
‘Ja.’
Ik nam Tom terzijde en fluisterde heem toe: ‘Wil je er op klaarlichte dag ingaan? Dàt was het plan niet.’
‘Nee, dat was het niet - maar dat is het nou.’
Ik verwenste hem, maar moest wel meegaan, hoewel ik er niets voor voelde. Toen we de hut binnentraden, konden we haast niets zien, zo donker was het er. Maar Jim was er, dat was zeker en hij kon ons wèl zien, want hij riep: ‘Kijk, dat is Huck! En lieve help! is dat meneer Tom niet?’
Ik had wel gedacht dat het zo zou gaan, ik had niets anders verwacht. Ik wist niet wat we moesten doen en als ik het had geweten dan had ik het nog niet kunnen doen, want die neger riep in de hoogste verbazing uit: ‘Wel, goeie genade! Kent hij de meneren?’
We konden nu beter zien. Tom keek den neger strak en een beetje verbaasd aan en zei: ‘Wie kent wie?’
‘Nou, dit hier weggelopen neger.’
‘Dat zal wel niet. Maar hoe kom je er bij om dat te denken?’
‘Waarom ik dat denk? Zegt hij niet deze zelfde minuut dat hij jullie kent?’
Tom zei, alsof hij er niets van begreep: ‘Nou, dat is gek. Wìe zei wat? Wanneer zei hij wat? Wat zei hij?’ En doodkalm vroeg hij aan mij: ‘Heb jij iemand iets horen zeggen?’
Daar was natuurlijk maar één antwoord op: ‘Nee, ik heb helemaal niets gehoord!’
Toen nam hij Jim eens goed op alsof hij hem nooit van z'n leven gezien had en vroeg: ‘Heb jìj iets gezegd?’
‘Nee, meneer’, zei Jim, ‘ik heb niks-niet gezegd, m'neer.’
‘Geen woord?’
‘Nee, m'neer, geen enkel woordje.’