stond, nam hij heel sierlijk z'n hoed af en zei: ‘De heer Archibald Nichols, naar ik vermoed?’
‘Nee, m'n jongen’, zei de oude heer. ‘Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar je koetsier heeft je aan het verkeerde adres gebracht, Nichols plantage is nog wel drie mijlen verder. Maar kom binnen, kom binnen.’
Tom keek eens over z'n schouder en zei: ‘Te laat - er is niets meer van hem te zien’.
‘Ja, hij is weg, mijn zoon, en kom jij nu maar binnen en eet met ons mee. Na het eten zullen we inspannen en je naar Nichols brengen.’
‘O, ik kan U onmogelijk zoveel moeite bezorgen, ik denk er niet aan. Ik zal gaan lopen, zo ver is het niet.’
‘Maar we laten je niet lopen - dat zou geen Zuidelijke gastvrijheid zijn. Kom toch binnen.’
‘Toe maar’, zei tante Sally, ‘het is helemaal geen moeite voor ons, niet in het minst. Je moet hier blijven. Het is een lange, stoffige weg, die kunnen we je niet laten lopen. En ik heb al voor je laten dekken toen ik je zag aankomen, je moet ons niet teleurstellen. Kom binnen en doe alsof je thuis bent.’
Dus bedankte Tom ze zeer hoffelijk en toen hij binnen was, zei hij dat hij uit Hicksville uit Ohio kwam en dat z'n naam William Thompson was - en toen maakte hij weer een mooie buiging.
Nou, hij praatte maar door en verzon van alles over Hicksville en iedereen die daar woonde, en ik werd een beetje nerveus, want ik vroeg me af hoe dat me uit de verlegenheid zou helpen en ineens, onder het spreken, boog hij zich voorover en gaf tante Sally een zoen vlak op haar mond. En alsof er niets gebeurd was, nestelde hij zich weer gemakkelijk in z'n stoel en praatte verder.
Maar zij sprong op, veegde haar mond met de rug van de hand af en zei: ‘Jij brutale vlegel!’
Hij keek een beetje beledigd en zei: ‘U doet me verbaasd staan, mevrouw’.
‘Wat bedoel je, jij... Wat denk je dat ik ben? Ik heb veel zin om je... en wat bedoel je er mee om me te kussen?’
‘Ik bedoelde er niets mee, mevrouw. Ik wilde U niet boos maken. Ik... ik... nou, ik dacht dat U 't prettig zou vinden.’
‘Jongen, je bent niet goed wijs! Waarom dacht je dat ik het prettig zou vinden?’
‘Nou, ik weet niet. Maar... ze... ze hebben 't me verteld.’
‘En wie je dat dan ook verteld mag hebben, die is ook gek. Ik heb nog nooit zo iets meegemaakt. Wie zijn die ze?’
‘Och - iedereen. Ze zeiden het allemaal.’