Er werd een poosje niets meer gezegd. Toen zuchtte de jongeman en zei: ‘Helaas!’
‘Wat betekent dat, helaas?’, vroeg de kaalkop.
‘O, de denken dat ik gedoemd ben tot zulk een leven! Dat ik zo laag gezonken ben!’ En hij bracht een vod van een zakdoek aan z'n ogen.
‘Zeg, zijn wij niet genoeg voor je?’, vroeg de kaalkop, diep beledigd.
‘O, ik klaag niet, ik verdien niet beter. Het is m'n eigen schuld. Ik maak er U geen verwijt van, heren, verre van dat. En hoe de wrede wereld me ook nog verder moge trappen en vernederen - ik weet dat er ergens een eenzaam graf op me wacht en dat er een dag zal komen dat ik daar met mijn gebroken hart zal mogen rusten. Dàt tenminste kan niemand me ontnemen.’ Hij veegde z'n ogen weer af.
‘Verrek met je gebroken hart’, zei kaalkop. ‘Wat hebben wij daarmee te maken, wij hebben je niets gedaan.’
‘Dat weet ik, heren, ik verwijt U niets, ik heb het alleen aan mezelf te danken dat ik zo diep gezonken ben. Het is billijk dat ik lijd, en ik klaag niet.’
‘Diep gezonken? Hoe hoog ben je dan wel geweest, als je vindt dat je nu gezonken bent?’
‘Och, men zou mij toch niet geloven, de wereld is zo argwanend. Het is beter dat ik zwijg, het doet er niet toe. Laat het geheim van mijn geboorte...’
‘Het geheim van je geboorte? Je wil zeggen...’
‘Heren’, zei de jonge man plechtig, ‘ik wil het aan U onthullen, ik voel dat ik U kan vertrouwen. Door mijn afstamming heb ik recht op de titel van Hertog!’
Jim's ogen puilden uit z'n hoofd van verbazing toen hij dat hoorde en de mijne waarschijnlijk ook.
Toen zei de kaalkop: ‘Nee, je meent het niet!’
‘Zeker. M'n overgrootvader, oudste zoon van den Hertog van Bridgewater, vluchtte naar dit land, trouwde hier en liet bij zijn dood een zoon achter. Zijn eigen vader stierf ongeveer tegelijkertijd en de tweede zoon maakte zich toen meester van de titel en de landgoederen, het kind - de werkelijke Hertog - werd niet erkend. Ik ben de directe afstammeling van dat kind, de werkelijke Hertog van Bridgewater. En hier ben ik, verlaten, beroofd van mijn hoge positie, achtervolgd, veracht! En zóver gekomen dat ik genoegen moet nemen met het gezelschap van een stel vagebonden op een vlot.’
Jim had erg met hem te doen en ik ook. We probeerden hem te troosten, maar het gaf niet veel. Als we hem slechts