dan hier. Geef me nog eens een stuk vis en wat van die hete maïskoeken.’
‘Jij zou hier nou niet zijn as er geen Jim was geweest. Jij was dan beneden in het bos, zonder lekker eten en haast verdronken; hè liefie? Vogels altoos weten wanneer 't gaat regenen, kind.’
De rivier steeg nog wel tien tot twaalf dagen, tot zij eindelijk buiten de oevers trad. Op 't eiland stond het water hier en daar wel drie tot vier voet hoog en tot aan de oever van Illinois was de rivier nu enkele mijlen breed. Aan de kant van Missouri was de afstand nog even groot, omdat de oever daar steil was.
Overdag peddelden we in de kano over het eiland. Het was lekker koel in de dichte bossen, zelfs als de zon gloeiend heet scheen. We kronkelden tussen de bomen door en soms waren de slingerplanten zo dicht, dat we weer moesten omkeren en een andere weg zoeken. Op omgevallen bomen waren konijnen, slangen en andere dieren gevlucht en toen het eiland een paar dagen overstroomd was, werden ze door de honger zo tam, dat je ze wel kon aanraken, behalve de slangen en schildpadden, die gleden het water in. Bij ons hol zat het ook vol dieren, we zouden er genoeg hebben kunnen temmen als we gewild hadden.
Op een nacht visten we een stuk van een vlot op, mooie grenenhouten planken. Het was twaalf voet breed en een vijftien of zestien voet lang en lag wel tien tot twaalf centimeter boven water. We zagen er overdag soms ook voorbij drijven, maar die lieten we schieten omdat we ons dan niet lieten zien.
Op een andere nacht, even voor het aanbreken van de dag, kwam er een houten huis aandrijven. We peddelden er heen en klommen door een venster naar binnen. Maar het was nog te donker om iets te kunnen zien, dus maakten we de kano er aan vast en bleven er in zitten tot het licht zou worden.
Het begon licht te worden voor we helemaal langs het eiland waren gedreven. Toen keken we door het venster naar binnen. We konden een bed en een tafel onderscheiden en twee oude stoelen en een heleboel dingen die op de vloer verspreid lagen en er hingen kleren aan de muur. In de verste hoek lag iets op de grond dat er uitzag als een man. Daarom zei Jim: ‘Hallo, jij!’
Maar er kwam geen beweging in. Dus riep ik hem ook iets toe en toen zei Jim: ‘Die man slaapt niet - hij is dood. Blijf jij hier, ik gaan kijke.’