| |
XXIV.
Den volgenden dag kwam het kabeltelegram niet. Dat was eene ontzettende ramp voor Tracy, want hij kon niet meer bij zijne aanstaande komen zonder dat papier, ofschoon het geenerlei waarde als bewijsstuk zou hebben. Maar als het uitblijven van het kabeltelegram op dien eersten dag eene ontzettende ramp mag genoemd worden, waar is dan het woordenboek, dat eene uitdrukking kan aanwijzen, krachtig genoeg om het uitblijven daarvan op den tienden dag te beschrijven? Natuurlijk maakte iederen dag, waarop het kabeltelegram uitbleef, Tracy vier en twintig uren lang meer beschaamd over zich zelf dan hij den vorigen dag was, en maakte Sally vier en twintig uren langer meer zeker dan ooit, dat hij niet alleen nergens een vader, maar dat hij zelfs nergens een medeplichtige had - en zoo volgde daaruit, dat hij een bluffer was en anders niet.
Dit waren moeilijke dagen voor Barrow en de kunstenaarsfirma. Deze hadden allen hunne handen vol om Tracy te troosten. De taak van Barrow was inzonderheid moeilijk, omdat Tracy hem alles in vertrouwen medegedeeld had, en daarom aan Tracy's dwaling moest toegeven, dat hij een vader had, dat die vader een graaf was, en dat hij hem een kabeltelegram zou zenden.
Barrow had al spoedig het plan opgegeven om er Tracy van te overtuigen, dat hij geen vader meer had, omdat dit zulk een nootlottige uitwerking op den patiënt had. Hij had, als eene proefneming, eene poging gedaan om Tracy in den waan te laten, dat hij nog een vader had. Het resultaat was zoo goed, dat hij omzichtig verder ging en eene poging deed om hem te stijven in de meening, dat zijn vader een graaf was. Dit werkte zoo gunstig, dat hij stoutmoediger werd en hem in den waan trachtte te brengen, dat hij twee vaders had, als hij ze noodig had; maar hij had ze niet noodig, en dus liet Barrow een hunner varen en bracht hem in den waan, dat hij een kabeltelegram zou ontvangen - waarvan Barrow dacht, dat hij het niet zou krijgen, en daarin had hij gelijk; maar Barrow werkte het kabeltelegram dagelijks
| |
| |
meer uit, en dat was het eenige, wat Tracy in leven hleld; dat was althans de meening van Barrow.
En dit waren ook voor de arme Sally pijnlijke dagen, die haar dikwijls, als zij alleen was, in tranen badende vonden. Hare meubelen waren vrij vochtig, en zoo vatte zij koude, en de vocht en de koude en het verdriet met elkander benamen haar den eetlust, en zij was een beklagenswaardig schepsel, het arme meisje! Haar toestand was al treurig genoeg; maar al de krachten der natuur en der omstandigheden schenen met elkaar samen te spannen om het nog erger te maken - en daarin te slagen. Bijvoorbeeld, op den morgen na haar afscheid van Tracy lazen Hawkins en Sellers in de couranten de mededeeling, dat een zeker speelgoed genaamd Biggen in den Stal, in de laatste weken erg in de mode gekomen was, en dat van den Atlantischen tot den Stillen Oceaan de geheele bevolking van al de Vereenigde Staten haar werk had laten liggen om daarmee te spelen, en dat er dientengevolge een stilstand in alle zaken gekomen was; dat men rechters, advocaten, geestelijken, dieven, kooplieden, ambachtslieden, moordenaars, vrouwen, kinderen - in één woord iedereen van den vroegen morgen tot den laten avond verdiept kon vinden in één onderwerp - deze biggen op stal te brengen en dat raadsel op te lossen; dat alle vroolijkheid van de natie was geweken, en dat in plaats daarvan nadenken en afgetrokkenheid op aller gelaat te lezen stonden; dat fabrieken in achtsteden dag en nacht doorwerkten, en dat het toch tot dusverre onmogelijk was aan alle aanvragen te voldoen. Hawkins was uitgelaten van vreugde, maar Sellers bleef kalm. Zulke geringe zaken konden zijn ernst niet verbannen. Hij zeide:
‘Zoo gaat het in de wereld. Iemand vindt het een of ander uit, dat eene geheele omkeering in de kunsten zou kunnen teweegbrengen, bergen van geld opleveren en een zegen voor de geheele aarde, en wie bekommert zich daarover of stelt er eenig belang in? - en zoo blijft de uitvinder even arm als vroeger. Maar men vindt iets zonder waarde uit om er zich zelf mee te amuseeren, en denkt er dan niet meer aan; maar eensklaps komt er in de geheele wereld vraag naar en wordt er een fortuin mee verdiend. Snor dien Yankee op en laat hem afdokken, Hawkins, - de helft is voor jou, zooals je weet. Laat mij me voor mijn lezing voorbereiden.’
Dit was een lezing over de matigheid. Sellers was een man van gewicht in eene geheel-onthouders-vereeniging en had nu en dan eene lezing over die zaak gehouden, maar was niet tevreden over den uitslag, waarom hij nu een nieuw plan ten uitvoer wilde brengen. Na langdurig nadenken was hij tot het besluit gekomen, dat de voornaamste reden, waarom zijne lezingen den noodigen gloed misten, hierin bestond, dat zij te duidelijk het werk van een amateur waren; dat is te zeggen, het was waarschijnlijk maar al te duidelijk te merken, dat de spreker eene poging deed om de menschen over de verschrikkelijke uitwerkselen van den drank te spreken, terwijl hij inderdaad niets anders van deze uitwerkselen wist dan van hooren zeggen. Zijn plan was nu, zich voor te bereiden om uit eigen
| |
| |
bittere ervaring te spreken. Hawkins zou er met de flesch bij staan, de hoeveelheden afmeten, de uitwerkselen gadeslaan, aanteekeningen omtrent de gevolgen maken en hem op andere wijzen daarin helpen. De tijd was kort, want de dames zouden omstreeks den middag samenkomen - dat is te zeggen de geheel-ont-houdersvereeniging, genaamd de Dochters van Siloam - en Sellers moest klaar zijn om als voorzitter in de vergadering op te treden.
De tijp verstreek; Hawkins kwam niet terug. Sellers kon het niet wagen, langer te wachten, zoo sprak hij zelf de flesch aan en begon de uitwerkselen aan te teekenen. Hawkins kwam eindelijk terug, sloeg een onderzoekenden blik op den president en ging heen om te zeggen dat de vergadering niet kon doorgaan. Het speet de dames wel, te hooren, dat de president plotseling ernstig ziek geworden was, maar het deed haar toch genoegen, te vernemen, dat hij waarschijnlijk binnen weinige dagen wel weer hersteld zou wezen.
De oude man kwam in de eerste vier en twintig uren niet bij zijne kennis en gaf bijna geene teekenen van leven. Toen vroeg hij naar de vergadering en vernam, hoe het daarmee afgeloopen was. Dat speet hem, zeide hij, daar hij zich voor die vergadering als spreker verbonden had. Hij bleef verscheidene dagen te bed, en zijne vrouw en zijne dochter zaten beurtelings bij hem om bij hem te waken. Dikwijls streelde hij Sally langs de wangen en trachtte haar te troosten.
‘Schrei toch niet zoo, mijn kind, schrei toch niet zoo! Je weet immers wel, dat je oude vader het niet met opzet heeft gedaan en er geene slechte bedoeling mee heeft gehad; je weet, dat hij niet met opzet iets zou doen om je tegenover de wereld beschaamd te maken; je weet dat het zijne bedoeling was, goed te doen, en dat hij zich alleen vergist heeft door onwetendheid, daar hij de juiste hoeveelheden niet wist en Washington er niet was om hem behulpzaam te zijn. Schrei zoo niet, lieve kind, het breekt mij het hart, je aan te zien en te moeten denken, dat ik je dit verdriet heb aangedaan, terwijl je zoo lief en zoo goed voor mij bent. Ik zal het nooit weer doen, waarlijk, ik zal het nooit weer doen; troost je nu maar, beste meid!’
Maar als zij niet aan het bed op haar post was, hield zij toch niet met schreien op; toen wilde hare moeder haar trachten te troosten en zeide:
‘Ween zoo niet, lieve kind, hij heeft er immers geen kmaad mee bedoeld; het was een van die dingen, waar men niets aan doen kan, als men proeven daarover neemt. Je ziet, dat ik ook niet schrei. Dat komt, omdat ik hem zoo goed ken. Ik zou nooit meer iemand onder de oogen durven komen, als hij opzettelijk in zulk een treurigen toestand was gekomen; maar zijne bedoeling was goed en edel en dat maakt ook de daad zelve goed en edel. We behoeven ons niet over hem te schamen; hij deed het immers met edele bedoelingen. Komaan, schrei nu niet meer, beste meid.’
Op deze wijze kwam de oude man Sally gedurende verscheidene dagen te stade als eene verklaring voor hare diepe droefheid. Zij gevoelde zich dankbaar jegens hem, dat zijn toestand eene verklaring daarvan was, maar zeide dikwijls
| |
| |
bij zich zelve: ‘Het is een schande, hem in mijne tranen een verwijt te laten zien, alsof hij ooit iets zou kunnen doen, dat er mij toe zou kunnen brengen, hem een verwijt daarvan te maken. Maar ik kan het hem niet bekennen: ik moet maar voortgaan, hem als voorwendsel te gebruiken; hij is de eenige, dien ik op de wereld heb, en ik heb zooveel behoefte aan zoo iemand.’
Zoodra Sellers weder hersteld was en vernam dat er aanzienlijke geldsommen voor hem en Hawkins door den Yankee in de bank geplaatst waren, zeide hij: ‘Nu zullen we spoedig te weten komen, wie de rechtmatige graaf is. Ik zal terstond naar Engeland vertrekken en mij tot het Hoogerhuis wonden.’ Gedurende de volgende dagen waren hij en zijne vrouw zoo druk bezig met het maken van toebereidselen tot de reis, dat Sally zoo dikwijls alleen kon zijn, als zij maar verkoos, en op die wijze aan hare tranen den vrijen loop kon laten. Toen ging het tweetal op reis naar New-York en van daar naar Engeland.
Sally had alzoo gelegenheid om iets anders te doen Dat was, tot het inzicht te komen, dat zulk een leven, als zij nu leidde, geen leven meer was. Als zij den bedrieger moest opgeven en sterven, dan moest zij zich daaraan ongetwijfeld onderwerpen; maar zou zij niet eerst de geheele zaak aan een onbevooroordeeld persoon blootleggen en zien, of er misschien nog niet eenig redmiddel te vinden zou zijn? Zij dacht hierover een geruimen tijd na. Bij hare eerste ontmoeting met Hawkins, nadat hare ouders vertrokken waren, kwam het gesprek op Tracy en gevoelde zij zich gedrongen, de geheele zaak voor den staatsman uiteen te zetten en diens raad in te winnen. Zoo stortte zij dan haar hart voor hem uit, en hij luisterde met hartelijke belangstelling naar haar. Zij besloot met deze woorden:
‘Zeg mij niet, dat hij een bedrieger is. Ik veronderstel, dat hij het is, maar komt het u misschien ook voor, dat hij het niet is? Gij zijt kalm, ziet ge, en zijt niet in de zaak betrokken, on dus kan het u misschien voorkomen, dat hij geen bedrieger is, ofschoon het mij niet zoo toeschijnt. Schijnt het u misschien toe, dat hij geen bedrieger is? Kunt ge hem misschien ook verdedigen - ter wille van mij?’
Het speet den armen man wel, maar hij gevoelde zich verplicht, de waarheid te zeggen. Hij draaide zoo wat om de zaak heen, maar gaf het toen op en zeide, dat hij inderdaad geen middel wist om Tracy van schuld te ontheffen.
‘Neen,’ zeide hij, ‘de waarheid is, dat hij een bedrieger is.’
‘Dat is te zeggen, dat ge eenigszins zeker daaromtrent zijt, maar niet geheel - o, niet geheel, Mr. Hawkins.’
‘Het spijt mij wel, het te moeten zeggen - maar ik denk niet alleen, maar weet ook, dat hij een bedrieger is.’
‘O neen, Mr. Hawkins, zóó ver kunt ge niet gaan. Men kan nooit weten. Het is toch nog niet bewezen, dat hij niet is, wat hij zegt te zijn.’
Zou hij maar voor den dag komen met alles, wat hij van de zaak wist? Ja - althans met het voornaamste daarvan - het moest maar gebeuren. Zoo zette hij haar dan de zaak uiteen, maar wilde aan het meisje daarbij één verdriet besparen - te weten, dat Tracy een misdadiger was.
| |
| |
‘Nu zal ik je een waar verhaal doen, dat voor mij niet aangenaam is om te zeggen en voor jou om het aan te hooren, maar wij moeten ons daarin schikken. Ik weet alles omtrent dien jonkman, en ik weet, dat hij niet de zoon van een graaf is.’
De oogen van het meisje vlamden, en zij zeide:
‘Daar geef ik geen zier om! Ga voort!’
Dit kwam hem zoo geheel onverwacht, dat hij het verhaal terstond afbrak: Hawkins was er niet zeker van, of hij wel goed gehoord had. Hij zeide:
‘Ik weet niet, of ik je wel goed begrepen heb. Bedoel je daarmee, dat, als er overigens niets op hem aan te merken viel, je onverschillig zoudt zijn omtrent den graventitel?’
‘Volkomen onverschillig.’
‘Zou je volkomen met hem tevreden zijn, en zou het je niet kunnen schelen, dat hij de zoon van een niet is? Zou de omstandigheid, dat hij de zoon van een graaf is, meerdere waarde aan hem geven?’
‘Niet in 't minst. Och, Mr. Hawkins, ik ben over al die doomerijen omtrent grafelijke titels en aristocratie en al zulke dwaasheden heen, en ben weer een eenvoudig, gewoon meisje geworden en anders niet; en het is aan hem, dat ik mijne genezing te danken heb. En wat betreft dat iets in staat zou wezen, hem meerdere waarde te geven, niets is daartoe bij machte. Hij is de geheele wereld voor mij, juist zooals hij is; hij omvat al de waarde, die er denkbaar is - hoe kunt ge daaraan dan iets toevoegen?’
‘Zij is vrij ver gegaan,’ zeide hij bij zichzelf. Hij vervolgde, nog steeds bij zich zelf: ‘Ik moet mijn plan weder wijzigen. Zonder dezen jonkman tot een misdadiger te maken, geloof ik, dat ik een naam voor hem moet uitdenken, geschikt om haar hare betoovering te ontnemen. Als dit niet gelukt, dan moet ik haar haar lot maar helpen dragen.’ Toen zijde hij overluid:
‘Welnu, Gwendolen -’
‘Ik wensch Sally genoemd te worden.’
‘Dat doet mij genoegen. Ik mag dien naam liever. Welnu, ik zal je alles omtrent dien Snodgrass vertellen.’
‘Snodgrass! is dat zijn naam?’
‘Ja, Snodgrass. De andere is zijn aangenomen naam.’
‘'t Is afschuwelijk!’
‘Dat vind ik ook, maar wij kunnen niets tegen onze namen doen.’
‘En is dat heusch zijn werkelijke naam - en niet Howard Tracy?’
Hawkins antwoordde medelijdend:
‘Ja het is wel ongelukkig.’
Het meisje herhaalde den naam al peinzende.
‘Snodgrass, Snodgrass. Neen, dien naam kan ik niet uitstaan. Ik zou daar nooit aan gewoon kunnen raken. Neen, ik zou hem dan liever bij zijn voornaam noemen. Wat is zijn voornaam?’
‘Zijne... zijne beginletters zijn S.M.’
‘Zijne beginletters kunnen mij niet schelen. Ik kan hem niet bij zijne beginletters noemen. Waar staan zij voor?’
‘Welnu, zie je, zijn vader was een dokter, en hij - hij welnu, hij dweepte met zijne betrekking, en hij - welnu, hij was een zeer excentriek man, en -’
‘Waar staan zij voor?’ Wat draait ge toch om de zaak heen!’
‘Zij - welnu, zij staan voor Spinal Meningitis. Zijn vader was, zooals ik reeds zeide, een dok -’
| |
| |
‘Ik heb nooit zulk een onmogelijken naam gehoord! Niemand kan ooit een ander zoo noemen - en dat wel iemand, dien men liefheeft. Ik zou een vijand niet bij zulk een naam willen noemen. Hij klinkt als een bijnaam.’ Na eenige oogenblikken voegde zij er bij: ‘En dat zou mijn naam worden! Er zouden brieven komen met dien naam er op!’
‘Ja - Mrs. Spinal Meningitis Snodgrass.’
‘Herhaal dien naam niet! Ik kan hem niet aanhooren. Was zijn vader krankzinnig?’
‘Neen zoo erg was het niet.’
‘Daar ben ik blij om, want dat is overerfelijk. Wat denkt ge dan, dat hem scheelde?’
‘Och, dat weet ik waarlijk niet. De familie placht druk met idioten om te gaan, en daarom is misschien -’
‘Och, er is geen misschien mogelijk. Deze man was werkelijk een idioot.’
‘Nu ja - hij kan dat best geweest zijn. Hij werd er van verdacht.’
‘Verdacht!’ riep Sally geërgerd uit. Zou iemand vermoeden, dat het donker zou worden, als hij de sterren van den hemel zag vallen?
Maar al genoeg omtrent den idioot; ik stel niet het minste belang in idioten; vertel mij liever iets van zijn zoon.’
‘Welnu dan, deze was de oudste, maar niet de meest geliefde. Zijn broeder, Zylobalsamum -’
‘Wacht eens, laat mij dien naam eens goed onthouden. Zylo - hoe zeidet ge ook weer?’
‘Zylobalsamum.’
‘Ik heb nooit zulk een naam gehoord. Het klinkt als eene ziekte. Is het eene ziekte?’
‘Neen, ik denk niet, dat het eene ziekte is. Die naam is òf schriftuurlijk, òf -’
‘Och kom, hij is niet schriftuurlijk.’
‘Dan is hij anatomisch. Ik wist wel, dat het een van beide was. Ja, nu herinner ik het mij, hij is anatomisch. 't Is een zenuwknoop - dat is het, wat zylobalsamum genoemd wordt.’
‘Welnu, ga voort; en als er meer zulke namen in uw verhaal voorkomen, laat ze dan maar achterwege; zij maken, dat iemand zich niet op zijn gemak gevoelt.’
‘Welnu dan, zooals ik zeide, was deze niet de lieveling van de familie, en zoo werd hij op allerlei wijzen verontachtzaamd en niet naar school gezonden; zoo liet men toe, dat hij omging met de ruwste en onbeschaafdste menschen, en op die manier is hij natuurlijk een gemeene, onkundige losbandige schurk geworden, en -’
‘Hij? Dat is niet waar! Ge moest edelmoediger zijn en zoo iets niet zeggen van een armen, jongen vreemdeling, die - wel, juist het tegenovergestelde daarvan is! Hij is bescheiden, hoffelijk, welwillend, zedig, voorkomend, beschaafd, ontwikkeld - o foei! hoe kunt ge zulke dingen van hem zeggen?’
‘Ik zal je niet hard vallen, Sally - inderdaad, ik heb geen woord van bewijs voor je, omdat je verblind bent door je toegenegenheid - verblind voor die kleinere gebreken, welke voor anderen zoo blijkbaar zijn, die -’
‘Kleinere gebreken? Noemt ge dat kleinere gebreken? Wat zijn moord en brandstichting dan?’
‘Dat is een moeilijke vraag om te beantwoorden, en natuurlijk verandert de beschouwing van zulke
| |
| |
dingen naar gelang van de omgeving. Bij ons zouden zij noodwendig niet zoozeer de aandacht trekken als bij jou; toch worden zij dikwijls met afkeuring beschouwd -’
‘Worden moord en brandstichting met afkeuring beschouwd?’
‘O ja, dikwijls.’
‘Met afkeuring! Wie zijn dan die puriteinen, waarvan ge spreekt? Maar wacht eens - hoe weet ge zooveel van deze familie af? Waar hebt ge dat alles gehoord?’
‘Sally ik heb het niet van hooren zeggen. Dat is de ernstige zijde van de zaak. Ik ben persoonlijk met die familie bekend.’
Dat was eene reden tot verwondering.
‘Gij? kent gij ze werkelijk?’
‘Ik ken Zylo, zooals we hem plachten te noemen, en ik ken zijn vader, Dr. Snodgrass. Jouw Snodgrass kende ik niet zoo goed, maar ik heb hem toch nu en dan weleens gezien en ik heb alles omtrent hem gehoord. Hij was het algemeene praatje, zie je, uit hoofde van -’
‘Uit hoofde daarvan, dat hij geen brandstichter en geen moordenaar is, denk ik. Maar waar hebt ge die menschen leeren kennen?’
‘In Cherokee Strip.’
O, hoe ongerijmd! Er zijn niet genoeg menschen in Cherokee Strip om iemand eene reputatie te geven, goed of kwaad. Daarvoor zijn er niet genoeg inwoners. Wel, de heele bevolking bestaat uit een paar waggonladingen paardendieven.
Hawkins antwoordde kalm:
‘Onze vriend behoorde tot een van die waggonladingen.’
De oogen van het meisje brandden en hare ademhaling was snel en hoorbaar, maar zij bedwong haar toorn. De staatsman zat stil en wachtte op haar antwoord. Hij was tevreden met zijn werk. Het was zulk een kunststukje van diplomatie, als hij ooit bedacht had, meende hij; en laat nu het meisje hare eigene keuze volgen. Hij meende, dat zij haar belichaamde nu wel zou laten loopen; hij koesterde daaromtrent geen twijfel; doch in allen gevalle moest zij zelf maar kiezen en zou hij geen verderen tegenstand bieden.
Inmiddels had Sally nagedacht en een besluit genomen. Tot niet geringe teleurstelling van den majoor was de uitslag harer overwegingen in zijn nadeel. Sally zeide:
‘Hij heeft geen anderen vriend dan mij, en ik wil hem nu niet verlaten. Ik zal niet met hem trouwen, als zijn karakter slecht is; maar als hij kan bewijzen, dat dit niet het geval is, dan zullen wij het maar met elkander wagen. Mij schijnt hij goed en lief toe, ik heb nooit iets in hem opgemerkt, dat het tegendeel verried - behalve natuurlijk dat hij zich de zoon van een graaf heeft genoemd. Misschien is dit slechts ijdelheid, en geen werkelijke verkeerdheid, als men de zaak goed bekijkt. Ik geloof niet, dat hij zoo iemand is, als ge hem hebt afgeschilderd. Ik zou wel willen dat ge hem opzocht en naar mij toezondt. Ik zal hem smeeken, oprecht tegenover mij te zijn en mij de volle waarheid te zeggen.’
‘Heel goed; als dat je besluit is, dan zal ik het doen. Maar, Sally, je weet, dat hij arm is en -’
‘O, daar bekommer ik mij niet over. Dat doet er niet toe. Zult ge hem bij mij brengen?’
‘Dat zal ik doen. Wanneer?’
| |
| |
‘Och, het loopt nu al tegen den avond, en dus moet ge het maar uitstellen. Maar zult ge hem morgenochtend opzoeken? Beloof je mij dat?’
‘Ik zal hem hier bij het aan breken van den dag brengen.’
‘O, nu zijt ge weer dezelfde van vroeger - en beminlijker dan ooit.’
‘Ik zou geen beter getuigenis dan dit kunnen verlangen. Goedenavond, Sally.’
Sally bleef nog een oogenblik zitten te peinzen; toen zeide zij ernstig: ‘Ik heb hem lief ondanks zijn naam,’ en ging heen om hare bezigheden met een verlicht hart te verrichten.
|
|