geslachten, en noemt hij al zijne kinderen niet naar vergiften en ziekten en abnormale anatomische excentriciteiten van het menschelijk lichaam? Antwoord mij, hoe dan ook - en terstond! Waarom zit je daar te kijken, alsof je je zondagsoortje versnoept hadt, en laat mij in eene pijnlijke onzekerheid?’
‘O, ik wenschte wel, dat ik iets kon doen - iets, dat je je kalmte kon weergeven en je weer gelukkig maken; maar ik weet daar geen middel op. Ik heb nooit van die verschrikkelijke menschen gehoord.’
‘Wat? Zeg dat nog eens!’
‘Ik heb er nooit van mijn leven van gehoord.’
‘O, je kijkt, zoo oprecht, terwijl je dat zegt. Het moet wel waar wezen; zeker zou je zoo niet kijken, als je onwaarheid spraakt, niet waar?’
‘Dat zou ik niet kunnen en niet willen. Dat is waar. O, laat ons een einde aan de zaak maken. Laat mij weder eene plaats in je hart bekleeden -’
‘Wacht eens even! Nog iets. Zeg mij, dat je mij die leugen uit louter ijdelheid op de mouw hebt willen spelden, en dat je er nu spijt van hebt; dat je niet verwacht, ooit een gravenkroon te dragen’
‘Inderdaad ben ik genezen - op dezen dag genezen - ik verwacht dat niet!’
‘O, nu ben je weer de mijne! Nu heb ik je teruggekregen in al den glans van eerlijke armoede, en niemand zal je ooit meer aan mij ontrukken dan het graf. En als -’
‘De graaf van Rossmore, uit Engeland!’ kondigde de negerbediende aan.
‘Mijn vader!’ riep de jonkman ontsteld uit.
De oude graaf stond het paar verwonderd aan te staren. Eindelijk vertoonde zich een vriendelijke trek op zijn gelaat en zeide hij tegen zijn zoon:
‘Kom je niet eens naar mij toe om mij de hand te drukken?’
De jonkman deed dit vol vuur.
‘Ben je dan toch de zoon van een graaf?’ zeide Sally op verwijtenden toon.
‘Ja, ik -’
‘Dan wil ik je niet hebben!’
‘Och maar je weet -’
‘Neen, ik wil niet. Je hebt mij alweer een leugen verteld.’
‘Zij heeft gelijk. Ga heen en laat ons alleen! Ik moet eens met haar spreken.’
Berkeley was nu wel verplicht, heen te gaan. Maar hij ging niet ver. Hij bleef in huis. Te middernacht was de conferentie tusschen den ouden man en het meisje nog aan den gang, maar zij naderde nu het einde, en de eerstgenoemde zeide:
‘Ik heb de reis hierheen gedaan om met je te spreken en met het vaste plan om dit huwelijk te verhinderen als je beiden gekken waart, maar daar er slechts één is, kan je hem hebben, als je hem wilt nemen.’
‘Ja, dat wil ik. Mag ik u een kus geven?’
‘Dat moogt ge. Dat voorrecht zult ge hebben, als ge u goed houdt.’
Inmiddels was Hawkins al lang teruggekeerd en naar het laboratorium geslopen. Hij was niet weinig teleurgesteld, dat hij zijne jongste fictie, Snodgrass, daar aantrof. Het nieuws was hem meegedeeld, dat de Engelsche Rossmore gekomen was. ‘en -’ had de jonkman er bijgevoegd - ‘ik ben zijn zoon, de burggraaf Berkeley, en niet meer Howard Tracy.’