seert mij - alle menschen in zulk een toestand zijn interessant, denk ik. Ik hoop, dat mijn werk hem zal bevallen; ik zou hier wel alle dagen willen komen om hem te bestudeeren. En als ik aan mijn vader schrijf - och, laat mij maar niet meer aan dat onderwerp denken, het is niet goed voor mijne kalmte van geest.
Daar komt iemand - ik moet aan mijn werk. 't Is de oude heer weder. Hij ziet er gemelijk uit. Misschien komen mijne kleeren hem verdacht voor, en dat zijn ze ook - voor een artist. Als ik het maar met mijn geweten kon overeenbrengen, mij andere aan te schaffen - maar daar kan geen sprake van zijn. Ik zou wel eens willen weten, waarom hij die bewegingen met zijne handen in de lucht maakt. Ik schijn het voorwerp daarvan te wezen. Zou hij misschien eene poging doen om mij te magnetiseeren? Dat bevalt mij maar half. Ik vind daar iets akeligs in.’
De kolonel mompelde bij zichzelf: ‘Het heeft al eenige uitwerking op hem; dat kan ik zelf wel zien. Dat is voor ditmaal genoeg. Hij zit nog niet heel vast in elkaar, dunkt mij, en ik zou hem licht in zijne bestanddeelen scheiden. Ik zal nu een paar slimme vragen tot hem richten en zien, of ik kan te weten komen, wat zijn middel van bestaan is, en waar hij vandaan komt.’
Hij ging naar hem toe en zeide vriendelijk:
‘Laat mij u niet storen, Mr. Tracy. Ik wilde maar eens eventjes een blik op uw werk slaan. O, dat is mooi - dat is inderdaad heel mooi. Ge kunt het keurig doen. Mijne dochter zal er erg mee ingenomen zijn. Mag ik wat bij u komen zitten?’
‘O ja, dat zal mij aangenaam zijn.’
‘Zou het u niet hinderlijk wezen? Zou het uwe inspiraties niet verdrijven?’
Tracy lachte en zeide, dat zij niet etherisch genoeg waren om zoo gemakkelijk verdreven te worden.
De kolonel deed een aantal voorzichtige en weloverlegde vragen - vragen, die aan Tracy vrij zonderling voorkwamen, - maar de antwoorden verschaften blijkbaar de verlangde inlichtingen, want de kolonel zeide bij zichzelf met gemengden trots en genoegen:
‘Het gaat voorloopig goed met de zaak. Hij zit nog vast in elkaar. 't Is verwonderlijk. Ik geloof, dat ik hem zou kunnen versteenen.’
Na een korte poos vroeg hij:
‘Geeft ge er de voorkeur aan hier te zijn of - of daar?’
‘Daar? Waar?’
‘Wel, waar ge geweest zijt?’
De gedachten van Tracy keerden naar zijn kosthuis terug, en hij antwoordde met beslistheid:
‘O, zonder eenigen twijfel hier.’
De kolonel zeide bij zichzelf: ‘Er bestaat daaromtrent geen onzekerheid. Het duidt aan, waar hij geweest is, de arme kerel! Welnu, ik ben al tevreden. Ik ben blij, dat ik wat uit hem heb weten te krijgen.’
Hij zat al te denken en te denken en het penseel na te gaan. Eindelijk zeide hij bij zichzelf: ‘Ja het schijnt een vergoeding voor het mislukken mijner pogingen in het geval van den armen Berkeley. Hij ging in de andere richting. Nu het is goed. Hij is beter af.’
Sally Sallers kwam nu thuis, en de artist werd aan haar voorgesteld. Het was een wederzijdsche liefde op het eerste gezicht, ofschoon geen