teweeg wenschte te brengen. Toen zeide hij met nadruk: ‘Ik ben - een bekende.’
Tot niet geringe verbazing der beide mannen bracht deze opmerking geen dramatisch effect teweeg, want de nieuw aangekomene antwoordde met een onnoozel gezicht:
‘Vergeef mij! Ik weet niet, wie gij zijt. Ik vermoed alleen - zonder twijfel te recht - dat gij degene zijt, wiens naam op de deurpost staat.’
‘Juist, volkomen juist! Ga zitten, ga zitten!’ De graaf was geheel verbijsterd: het wielde hem alles door het hoofd. Toen keek hij naar Hawkins, die dit tooneel gadesloeg en naar de verschijning van een doode keek, en een nieuwe gedachte rees bij hem op. Hij zeide tegen Tracy:
‘Maar duizendmaal vergiffenis, waarde heer, ik heb nog vergeten, de verschuldigde beleefdheid aan een gast en vreemdeling te bewijzen. Laat mij aan u voorstellen mijn vriend, generaal Hawkins - generaal Hawkins, onze nieuwe senator - senator van het jongste en grootste toevoegsel tot de Vereenigde Staten, Cherokee Strip’ - bij zichzelf: ‘Die naam zal hem overbluffen!’ maar dit gebeurde in 't minst niet, en de kolonel vervolgde de voorstelling: ‘Senator Hawkins, Mr. Howard Tracy van -’
‘Engeland.’
‘Engeland! Wel, dat is onmo -’
‘Engeland! Ja, in Engeland geboren.’
‘Nog pas kort geleden hier aangekomen?’
‘Ja nog pas kort geleden.’
Nu zei de kolonel bij zichzelf: ‘Deze belichaamde liegt, alsof het gedrukt staat. Zulk soort door vuur te louteren zal niet baten. Ik zal hem nog wat verder uithooren.’ Toen zeide hij overluid op een toon van ironie:
‘Zeker om ons land voor uitspanning en vermaak te bezoeken? Ik denk, dat het reizen in de uitgestrekte prairieën van het Verre Westen -’
‘Ik ben niet in het Verre Westen geweest en heb mij ook volstrekt niet aan vermaak gewijd. Eigenlijk is het mijn eenig doel, den kost te verdienen. Een artist moet werk hebben, geen uitspanning.’
‘Een artist!’ zeide Hawkins bij zichzelf, terwijl hij aan de bestolene Bank dacht. ‘Dat is dan al een zonderling soort van artist!’
‘Zijt ge dus een artist?’ vroeg de kolonel en voegde er in zich zelf bij: ‘Nu zal ik hem wel beetkrijgen.’
‘Nu ja, zoo wat.’
‘Welk vak?’ vervolgde de sluwe veteraan.
‘Kunstschilder.’
‘Nu heb ik hem beet,’ zeide Sellers bij zichzelf. Toen overluid: ‘Dat treft gelukkig. Zou ik u ook mogen verzoeken, eenige van mijne schilderijen te restaureeren, die daaraan behoefte hebben?’
‘Dat zal mij genoegen doen. Mag ik ze eens zien?’
De kolonel liet geenerlei verlegenheid of ontroering blijken. Hij bracht Tracy naar eene schilderij, die door een vroegere eigenaar erg beschadigd was, en zeide terwijl hij met de hand naar de schilderij wees:
‘Deze Del Sarto -’
‘Is dat een Del Sarto?’
De kolonel sloeg op Tracy een verwijtenden blik en hernam toen, alsof hij niet in de rede gevallen was: