De erfgenaam in Amerika
(ca. 1910-1920 )–Mark Twain– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
hem. Nu hij verslagen was, had hij het recht om zich terug te trekken en zonder vooroordeel terug te keeren tot de positie in de maatschappij, waartoe hij geboren was. Waarom niet? Zelfs de republikeinsche stoelenmaker zou dat doen. Ja, zijn geweten was nu weer gerustgesteld. Hij ontwaakte verfrischt, gelukkig en verlangend naar zijn kabeltelegram. Hij was een aristocraat geboren, hij was een tijdlang een democraat geweest, hij was nu weder een aristocraat. Hij verwonderde er zich over, toen hij bemerkte, dat deze laatste verandering niet alleen eene zaak van verstand, maar ook van gevoel was; en hij verwonderde er zich insgelijks over dat dit gevoel veel minder kunstmatig was, dan eenig gevoel, waaraan hij een geruimen tijd voedsel had gegeven. Hij zou ook opgemerkt hebben, dat zijne houding fierder geworden was. Toen hij beneden gekomen was, wilde hij juist de ontbijtzaal binnentreden, toen hij zag, dat de oude Marsh hem een wenk gaf om nader te komen. Het bloed steeg Tracy naar de wangen, en hij zeide met een soort van beleedigde waardigheid: ‘Moet ge mij hebben?’ ‘Ja.’ ‘Wat wilt ge van mij?’ ‘Ik moet u eens spreken - onder vier oogen.’ ‘Zeg maar hier, wat ge mij te zeggen hebt.’ Marsh was verwonderd. Hij ging naar hem toe en zeide: ‘Welnu, dan maar in het publiek, als ge daaraan de voorkeur geeft, ofschoon ik dit niet gewenscht heb.’ De overige kostgangers schaarden zich om hen heen. ‘Spreek op!’ zeide Tracy. ‘Wat moet je van mij?’ ‘Wel, hebtge niet iets - vergeten?’ ‘Ik? Voor zoover ik weet niet.’ ‘Niet? Blijf eens een oogenblik hier en denk er over na.’ ‘Ik wil hier niet blijven en er over nadenken. Het boezemt mij geen belang in. Als het u belang inboezemt, spreek dan!’ ‘Welnu dan,’ zeide Marsh, terwijl hij zijne stem toornig verhief, ‘ge hebt gisteren vergeten, uw kostgeld te betalen - als ge het dan met geweld publiek wilt hebben.’ O ja, deze erfgenaam van een millioen per jaar had vergeten, die armzalige drie of vier dollars te betalen. Voor zijn straf had hij hem dit in tegenwoordigheid van deze lieden in zijn gezicht moeten zeggen, - van lieden, op wier gelaat zich reeds een zeker genoegen in zijn toestand begon te vertoonen. ‘Is dat alles? Maak daarover maar zooveel beweging niet! Ik zal u het geld wel geven.’ Tracy tastte onmiddellijk in zijn zak, - maar zijne hand kwam er niet meer uit. De kleur begon van | |
[pagina 85]
| |
zijn gezicht te verdwijnen. Op het gelaat der toeschouwers stond toenemende belangstelling te lezen, op dat van sommigen zelfs een zekere voldoening. Er heerschte gedurende eenige oogenblikken een pijnlijk stilzwijgen; toen bracht hij met moeite deze woorden uit: ‘Ik - ik ben bestolen!’ De oogen van den ouden Marsh schoten vlammen, en hij riep uit: ‘Bestolen? Is dat uw liedje? 't Is al oud, - 't is al zoo dikwijls in dit huis gezongen; iedereen zingt het, die geen werk kan krijgen. Laat iemand Mr. Allen gaan halen, dan kan hij dat liedje ook leeren. De beurt is nu aan hem, hij heeft het gisteravond ook vergeten.’ Een van de negerinnen kwam de trap vol ontsteltenis af en zeide: ‘Mr. Marsh! Mr. Allen is op den loop gegaan.’ ‘Wat?’ ‘Ja, en hij heeft zelfs de zeep van zijn kamer meegepakt.’ ‘Je liegt.’ ‘'t Is heusch waar - en de kousen van Mr. Sumner zijn verdwenen en het overhemd van Mr. Naylor ook.’ De woede van Mr. Marsh was nu ten top gestegen. Hij wendde zich tot Tracy, zeggende: ‘Antwoord mij! Wanneer zul je mij betalen?’ ‘Vandaag - daar je er zooveel haast mee schijnt te hebben.’ ‘Vandaag? Zondag - en je bent zonder werk? Waar zal je het geld vandaan halen!’ De moed herleefde bij Tracy. Hij wilde indruk op deze menschen maken en zeide: ‘Ik verwacht een kabeltelegram van huis.’ De oude Marsh kon zijne ooren niet gelooven. Dat was toch wat al te dwaas. Toen hij van zijne verwondering bekomen was, zeide hij: ‘Een kabeltelegram! Begrijp eens heeren en dames, hij verwacht een kabeltelegram! Hij verwacht een kabeltelegram - die bedrieger! Van zijn vader zeker? Ja - zonder twijfel. Een dollar of twee per woord - och, dat is niets voor zulke lui - zij bekommeren zich niet om zulk een kleinigheid - zulk soort van vaders doen dat niet. Zijn vader is zeker - wel, ik denk, dat hij -’ ‘Mijn vader is een Engelsche graaf!’ De aanwezigen stonden als verstijfd - verstijfd over de brutaliteit van die leugen. Daarop barstten zij in een uitbundig gelach uit. Tracy was te boos, dan dat hij zou inzien, te hebben eene dwaasheid begaan. Hij zeide: ‘Gaat uit den weg! Ik...’ ‘Wacht een oogenblikje, Mylord,’ zeide Marsh met eene diepe buiging. ‘Waar gaat Mylord naar toe?’ ‘Het kabeltelegram afhalen. Laat mij door!’ ‘Neem mij niet kwalijk, Mylord, maar ge zult hier niet vandaan!’ ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Ik bedoel daarmee, dat ik niet eerst gisteren een kosthuis ben gaan houden. Ik bedoel daarmee, dat ik er de man niet naar ben, die mij laat oplichten door lui, die hier komen, omdat zij in hun vaderland niet aan den kost kunnen komen. Ik bedoel daarmee, dat ik je niet van hier laat gaan om...’ Tracy deed een schrede voorwaarts naar den ouden man, maar Mrs. Marsh trad tusschen hen beiden en zeide: ‘Houdt u bedaard, Mr. Tracy, houdt u bedaard!’ Zij wendde zich tot haar echtgenoot en zeide: ‘Houd je tong toch wat in toom! Wat heeft | |
[pagina 86]
| |
hij gedaan om zóó behandeld te worden? Zie je dan niet, dat hij niet goed bij zijn verstand is?’ ‘Ik dank u voor uw welwillendheid, Mrs. Marsh, maar ik heb mijn verstand niet verloren; en als het mij maar wordt toegestaan, even naar het telegraafkantoor te gaan -’ ‘Dat gaat niet,’ riep Marsh uit. ‘- of er iemand, naar toe te zenden -’ ‘Naar toe te zenden! Welnu, als er iemand dwaas genoeg is om zulk eene boodschap te gaan doen -’ ‘Daar komt Mr. Barrow aan - hij zal er wel eens voor mij naar toe willen gaan. Barrow -’ Een kruisvuur van uitroepingen deed zich hooren. ‘Zeg eens, Barrow! Hij verwacht een kabeltelegram!’ ‘Een kabeltelegram van zijn vader!’ ‘Ja een kabeltelegram van den kaarsenmaker!’ ‘En zeg eens, Barrow, deze mijnheer is een graaf - neem uw hoed voor hem af!’ ‘Ja, hij is hier gekomen en heeft zijn kroon vergeten, die hij des Zondags draagt. Hij heeft aan zijn papa getelegrafeerd om die over te zenden.’ ‘Ga gij dat kabeltelegram maar eens halen, Barrow; Mylord is vandaag een beetje lam.’ ‘Houdt op!’ riep Barrow uit. ‘Laat hem zijn geluk beproeven.’ Hierop wendde hij zich tot Tracy en zeide op een gestrengen toon: ‘Tracy, wat scheelt er toch aan? Welke dwaasheden hebt ge daar verkocht? Ge moest meer gezond verstand hebben.’ ‘Ik heb geen dwaasheden verkocht; en als ge naar het telegraafkantoor wilt gaan -’ ‘Och spreek toch niet zoo! Ik ben uw vriend in geluk en ongeluk, in uw gezicht en achter uw rug, voor alles wat redelijk is; maar ge hebt uw verstand verloren, ziet ge, en die dwaasheid van een kabeltelegram -’ ‘Dan zal ik het wel gaan halen!’ riep Brady uit. ‘Ik dank u uit den grond mijns harten, Brady. Hier, ik zal u een bewijs daarvoor geven. Loop hard en haal het! Dan zullen wij eens zien!’ Brady ging heen. Onmiddellijk ontstond er eene stilte onder de aanwezigen, die een opkomenden twijfel verried en in deze woorden zou kunnen weergegeven worden: ‘Misschien verwacht hij toch wel een kabeltelegram - misschien heeft hij ergens toch wel een vader - misschien zijn wij wel een beetje te voorbarig geweest!’ Het luide spreken hield op; toen stierf ook het zacht gefluister weg. De menigte begon zich te verspreiden. Bij groepjes begaven zij zich naar de ontbijttafel. Barrow wilde, dat Tracy de zaal ook zou binnengaan, maar hij zeide: ‘Nog niet, Barrow!’ Mrs. Marsh en Hattie trachtten hem daartoe over te halen; maar hij zeide: ‘Ik zou liever willen wachten - totdat hij terugkomt.’ Zelfs de oude Marsh begon eenige twijfelingen te koesteren, of hij misschien ook wat te bar was geweest, en hij ging naar Tracy toe met eene uitnoodiging in zijne oogen; maar Tracy wees hem af met een gebaar dat even beslissend als welsprekend was. Toen volgde het stilste kwartier, dat er ooit op dien tijd van den dag in het kosthuis geweest was. Het was er zóó stil en zóó plechtig, dat, als iemands kopje uit de vingers gleed en op zijn bord te land kwam, dit geluid de menschen | |
[pagina 87]
| |
deed schrikken. En toen eindelijk de voetstappen van den terugkeerenden Brady gehoord werden, scheen de spanning nog grooter te worden. Allen stonden op en keken naar de deur, waar Tracy stond; toen deden zij, als ware het volgens eene gemaakte afspraak, een paar slappen in die richting en bleven staan. Inmiddels vertoonde de jonge Brady zich en stelde aan Tracy eene enveloppe ter hand. Tracy sloeg een zegevierenden blik op de nieuwsgierigen, zoodat zij een voor een de oogen neersloegen. Toen scheurde hij de enveloppe open en las het telegram. Het papier ontgleed aan zijne vingers en fladderde op den vloer, terwijl zijn gelaat doodsbleek werd. Het telegram hield slechts dit ééne woord in:
‘Bedankt.’
De grappenmaker van het kosthuis, de lange, forsch gebouwde Billy Nash, een breeuwer aan het scheepsdok, stond in het achtergedeelte van den troep. Te midden van het doodelijke stilzwijgen, dat er nu heerschte en dat sommige harten tot medelijden bewoog, begon hij te weenen, bracht zijn zakdoek naar zijne oogen en verborg zijn gelaat in den nek van den kleinsten uit het gezelschap, een smid, en riep uit: ‘Och, paatje, hoe heb je dat nu kunnen doen!’ en begon te huilen als een klein kind, als men zich ten minste een klein kind met zulk eene grove stem kan voorstellen. Zoo onberispelijk was de navolging van het huilen van een kind, en zoo belachelijk het voorkomen van dien man, dat alle ernst uit de zaal als door een stormwind werd weggevaagd en bijna, iedereen instemde met het uitbundige gelach dat er nu ontstond. Toen begon de menigte het arme slachtoffer te plagen en te kwellen en te bespotten.Het slachtoffer antwoordde daarop met bedreigingen en uitdagingen, die op allen toepasselijk waren, en die slechts aanleiding tot vernieuwde vroolijkheid gaven; maar toen hij van taktiek veranderde en sommigen bij name begon uit te dagen, nam de zaak een ander karakter aan. Eindelijk wilde Marsh zich met de zaak bemoeien, maar Barrow zeide: ‘Hoor eens, laat hem ongemoeid! Gij hebt geene andere zaak met | |
[pagina 88]
| |
hem dan eene geldelijke zaak. Daar zal ik wel zorg voor draden.’ De ontstelde hospita sloeg op Barrow een dankbaren blik, omdat hij het voor den miskenden vreemdeling opgenomen had; en de lieveling des huizes, die er in haar goedkoop, maar elegant Zondagstoilet allerliefst uitzag, wierp hem een kushand toe en zeide met een vriendelijk glimlachje: ‘Gij zijt de eenige man hier in huis, en ik zou voor u wel door een vuur willen loopen!’ ‘Kom, kom, Poes! Niet zulke dwaze praatjes! Ik heb nooit zoo iets kinderachtigs gezien!’ Het kostte heel wat moeite en overredingskracht om Tracy te bewegen, aan het ontbijt deel te nemen. Hij zeide in 't eerst, dat hij nooit meer iets in dit huis wilde gebruiken, en voegde er bij, dat hij genoeg karakter bezat om als een man te sterven, als hij zijn brood niet anders dan te midden van beleedigingen mocht eten. Toen hij ontbeten had, nam Barrow hem met zich naar zijn kamer mede, gaf hem eene pijp en zeide vriendelijk: ‘Ziezoo, haal nu uwe oorlogsvlag maar in; ge zijt nu niet meer in het vijandige kamp. Ge zijt ten gevolge van het gebeurde wat van uw stuk geraakt, en dat is niet anders dan natuurlijk, maar zet er u wat overheen; zet die bezwaren uit uw hoofd; dat is het beste, wat ge doen kunt. Ge moet u wat opvroolijken.’ ‘O, ellendige die ik ben!’ ‘Zoo niet! Ge zoudt mijn hart breken. Waarlijk, ge moet u wat opvroolijken.’ ‘Dat is gemakkelijk gezegd, Barrow, maar hoe zou mij dat mogelijk wezen? Neen, neen, alleen de gedachte aan vroolijkheid stuit mij tegen de borst. Laat ons over iets anders spreken.’ ‘Neen, nog niet. Dat zou heeten, het schip geheel over te geven, en dat willen we nog niet. Ik zal u eens amuseeren; ik heb Brady de kist al laten halen, voordat ge nog met het ontbijt klaar waart.’ ‘Welke kist?’ ‘Komaan, dat is een goed teeken! Nieuwsgierigheid! O, er bestaat nog hoop voor u!’ |
|