een praalbed te liggen,’ - een bewijs van eerbied, waartoe de kolonel zich verplicht achtte, uithoofde van den hoogen rang van den overledene.
Zij zetten de manden neer op de tafel in het vertrek, dat vroeger de bibliotheek, de huiskamer en de werkplaats was, maar nu de audiëntiezaal heette, en gingen naar boven, naar de rommelkamer, om te zien of zij ook eene Engelsche vlag konden vinden om deze te gebruiken voor het praalbed. Een oogenblik daarna kwam Lady Rossmore thuis en zag de manden staan, juist op het oogenblik, waarop de oude Jenny ze in oogenschouw nam. Zij verloor al haar geduld en zeide tegen de negerin:
‘Wat heb je nu weer uitgevoerd? - Wat ter wereld heeft je op de gedachte gebracht om de tafel in de huiskamer te gebruiken voor deze manden met asch?’
‘Asch?’ En zij ging er naar toe om ze te bekijken. Zij sloeg hare handen in pathetische verwondering in elkaar en riep uit: ‘Zoo iets heb ik nog nooit gezien!’
‘Heb jij dat dan niet gedaan?’
‘Ik? Wel, 't is voor 't eerst van mijn leven, dat ik ze zie. Dat is zeker weer het werk van Daniël.’
Daniël werd binnengeroepen en verzekerde, dat hij het niet gedaan had.
‘Dan weet ik niet, hoe ik het moet verklaren. Misschien heeft...’
‘O!’ en eene huivering ging Lady Rossmore door de leden. ‘Nu begrijp ik het al. Blijf er van af! 't Is van hem.’
‘Van hem, Mylady?’
‘Ja, van den jongen Mijnheer Sellers uit Engeland, die verbrand is.’
Zij bleef alleen met de asch - alleen totdat zij op haar adem kon komen. Toen ging zij naar Mulberry Sellers toe met het voorstel, zijn programma, wat dit ook wezen mocht, terstond vast te stellen, ‘want,’ dacht zij, ‘als hij zich door zijn gevoel laat overheerschen, is er geen zeggen van, welke dwaasheden hij zal uithalen, als men hem maar laat begaan.’ Zij trof hem al spoedig aan. Hij had de vlag gevonden en bracht deze mee. Toen zij hoorde, dat zijn plan was, de stoffelijke overblijfselen ‘op een praalbed te doen liggen en de regeering en het publiek uit te noodigen,’ verzette zij zich hier tegen. Zij zeide:
‘Je bedoelingen zijn heel goed - dat zijn ze altijd - je wilt aan de stoffelijke overblijfselen eer bewijzen, en zeker kan niemand daarin iets verkeerds vinden, want hij was je bloedverwant; maar je slaat daarbij den verkeerden weg in, en dat zal je zelf inzien, als je over de zaak nadenkt. Het is niet mogelijk, langs een mand met asch heen te gaan met eene poging om daarover droefheid te betoonen, en er iets plechtigs aan bij te zetten. Dit zou met ééne mand al zoo wezen, het zou met drie manden driewerf het geval zijn. Welnu, het ligt voor de hand, dat, als er niets plechtigs in zou wezen met één rouwdragende, het er evenmin in zou liggen, als er een heele stoet voorbijtrok, - en er zouden hier zeker wel vijf duizend menschen komen. Ik weet het niet, maar het zou eigenlijk belachelijk zijn. Neen, Mulberry, zij kunnen niet op een praalbed liggen - dat zou een dwaasheid zijn. Laat dat plan varen en bedenk iets anders!’
Hij liet het dan ook varen, en niet