‘Het New Gadsby logement!’
‘Hemelsche goedheid! Dan zijn we ze beiden kwijt!’
‘Wie beiden?’
‘De Eenarmige Pete.’
‘Och lieve hemel! ik dacht heelemaal niet aan hem. Och, nu is al onze hoop vervlogen.’
‘Och, wij kunnen hem niet missen. We kunnen beter een millioen graven verliezen dan onzen eenigen steun en staf.’
Zij keken de courant aandachtig door en verschrikten niet weinig, toen zij lazen dat men een man met één arm langs een der bovengangen van het logement had zien vluchten in zijne onderkleederen en blijkbaar verlamd van schrik, en daar hij naar niemand wilde luisteren en hardnekkig een trap wilde afloopen, die hem een zekeren dood in de armen zou voeren, werd zijn dood zoo goed als zeker beschouwd.’
‘Die arme kerel!’ zeide Hawkins met een zucht, ‘en hij had zoo dicht in zijn nabijheid vrienden. Ik wou wel dat we daar niet vandaan gegaan waren - misschien hadden wij hem nog kunnen redden.’
De graaf keek op en zeide ernstig:
‘Dat hij dood is, doet er minder toe. We wisten eigenlijk niet, hoe wij hem vinden zouden. Nu hebben we hem voorgoed in onze macht.’
‘In onze macht? Hoezoo!’
‘Ik zal hem belichamen.’
‘Rossmore, drijf den spot niet met mij! Meen je dat werkelijk; kan je dat doen?’
‘Ik kan dat even zeker als je daar zit. En ik zal het doen ook.’
‘Geef mij je hand en laat mij het genoegen hebben, die te drukken. Ik was op sterven na dood, en jij hebt mij met nieuw leven vervuld. Doe het, o, doe het gauw!’
‘Er zal wel wat tijd mee verloopen, Hawkins, maar er is geen haast bij, niet in 't minst - in de gegeven omstandigheden. En natuurlijk rusten er nu op mij eenige verplichtingen, die noodwendig het eerst mijne aandacht vereischten. Deze ongelukkige jeugdige edelman...’
‘Ja, ja, 't spijt mij, dat ik zoo onhartelijk geweest ben en je mijn leedwezen nog niet heb betuigd met dit nieuw verlies in de familie. Natuurlijk moet je hem eerst belichamen - dat begrijp ik best.’
‘Ik - ik - nu, dat bedoelde ik eigenlijk niet, maar... wat wilde ik ook weer zeggen? Natuurlijk moet ik hem belichamen. Och, Hawkins, eigenbelang is een hoofdtrek in het menschelijk karakter; ik dacht alleen dat, nu de erfgenaam van den onrechtmatigen graaf uit den weg geruimd is... Maar je zult mij die oogenblikkelijke zwakheid wel vergeven en deze vergeten. Herinner je je, dat Mulberry Sellers ooit laaghartig genoeg was, dat de gedachte bij hem zou opkomen, die nu bij mij opkwam? Ik zal hem belichamen - ik zal dit op mijn woord van eer doen - en ik zou het doen, al waren er ook duizend erfgenamen, die aanspraak maakten op de gestolene bezittingen der Rossmores en den weg voor den rechtmatigen graaf voor immer versperden!’
‘Daar sprak de eigenlijke Sellers weer.’
‘Hawkins, beste vriend, daar schiet me juist wat te binnen - iets, dat ik je nog heb vergeten te zeggen, - een zaak waarmee we heel voorzichtig moeten zijn.’
‘En dat is?’
‘We moeten de zaak van die