VII.
Toen Lord Berkeley in zijne kamer gekomen was, maakte hij toebereidselen voor die eerste en laatste en altijddurende taak van den Engelschman, die op reis is - het weergeven van zijne ‘indrukken’ in zijn dagboek. Zijne toebereidselen bestonden in het doorzoeken van zijn koffertje om een pen. Er lagen eene menigte stalen pennen op zijne tafel bij den inktkoker, maar hij was een Engelschman. De Engelschen fabriceeren stalen pennen voor negentien twintigste van den aardbol, maar gebruiken ze zelf nooit. Zij bedienen zich uitsluitend van de voorhistorische ganzepen. Mylord vond niet alleen een ganzepen, maar de beste, die hij in verscheidene jaren had gehad - en na een geruimen tijd vol ijver geschreven te hebben, besloot hij met de volgende opmerking:
Maar in één opzicht heb ik eene ontzaglijke vergissing begaan. Ik had mijn titel moeten laten varen en mijn naam veranderen, voordat ik Engeland verliet.
Hij zat zijne pen een poosje te bewonderen en ging toen voort:
Alle pogingen om mij onder de gewone menschen te mengen en een der hunnen te worden, zullen mislukken, als ik mij niet van dien naam weet te ontdoen, daarmee te verdwijnen en terug te komen onder de bescherming van een nieuwen naam. Het verwondert en spijt mij, te zien, hoe gretig de meesten van die Amerikanen zijn om kennis te maken met een Lord, en hoe ijverig zij zijn om hem attenties te bewijzen. Het ontbreekt hun wel is waar aan die Engelsche kruiperigheid, - maar ze zouden die mettertijd ook wel aanleeren. Mijn hooge rang reist op de meest geheimzinnige wijze niet mij mede. Ik schrijf mijn familienaam zonder eenig toevoegsel in het nachtboek van dit logement en verbeeld mij, dat ik voor een onbekenden reiziger zal doorgaan, maar de klerk roept eensklaps uit: ‘Wijs Mylord de kamer no. 82!’ en voordat ik bij de lift kan komen, is er een reporter, die mij tracht te interviewen, zooals men dat noemt. Daar moet terstond een einde aan komen. Het eerste, wat ik morgenochtend zal doen, is, den Amerikaanschen pretendent op te sporen, mijne taak te volbrengen, dan een ander logement te kiezen en mij onder een aangenomen naam aan alle nasporingen te onttrekken.
Hij liet zijn dagboek op de tafel liggen om het bij de hand te hebben, ingeval eenige nieuwe ‘indrukken’ hem gedurende den nacht mochten wakker houden; toen ging hij naar bed en viel al spoedig in slaap. Er gingen een paar uren voorbij, en toen kwam hij langzaam tot het bewustzijn van eene verwarring van geheimzinnige en toenemende geluiden, die aan de poorten van zijn brein om toegang klopten; een oogenblik daarna was hij klaar wakker, en nu drongen deze geluiden met een oorverdoovend geweld tot hem door. Het dichtsmijten van deuren, het opschuiven van ramen en het rinkelend geluid van brekende ruiten, het getrappel van vluchtende voetstappen door de gangen; geschreeuw, smeekbeden, doffe kreten van wanhoop van binnen, luide, bevelende uitroepen van buiten; ge-