de deur, maakte een deftige buiging en kondigde aan:
‘Marse Washington Hawkins, Sir!’
‘Wel komaan! Laat hem binnenkomen, Daniël, laat hem binnenkomen!’
De kolonel en zijne vrouw waren in een oogwenk van hunne zitplaatsen opgestaan en drukten een oogenblik daarna de handen van een man, die er stevig gebouwd, maar ontmoedigd uitzag, en wiens geheele voorkomen verried, dat hij vijftig jaren oud was, ofschoon hij, naar zijn haar te oordeelen, wel honderd had kunnen tellen.
‘Wel wel, Washington, beste vriend, wat doet het mij een genoegen, je eens weer te zien! Ga zitten! Kijk eens aan, je bent nog dezelfde van vroeger, wat ouder geworden, een heel klein beetje; maar je zoudt hem overal herkend hebben, niet waar, Polly?’
‘O ja, Berry, hij ziet er precies uit, zooals zijn vader er zou uitgezien hebben, als hij nog in leven was. Maar waar kom je vandaan? Laat mij eens zien: hoe lang is het al geleden....’
‘Ik zou zeggen, dat het al vijftien jaren is, Mrs. Sellers.’
‘Wel wel, wat vliegt de tijd toch gauw voorbij! Ja, en, och, de veranderingen, die....’
Hare stem stokte eensklaps en hare lippen beefden; de beide mannen wachtten eerbiedig, totdat zij hare zelfbeheersching herkregen had en kon voortgaan; maar na eenige oogenblikken wendde zij zich af, met haar boezelaar voor hare oogen, en verliet langzaam het vertrek.
‘Je hebt haar aan de kinderen doen denken, de arme ziel! Och, och, die zijn allen dood behalve de jongste. Maar nu alle kommer verbannen, 't is daar nu geen tijd voor - voortgegaan met den dans, laat er ongedwongen vreugde heerschen, is mijne zinspreuk, onverschillig of er eenige dans te dansen is of eenige ongedwongen vreugde kan heerschen - je zult er je altijd pleizieriger door gevoelen, - altijd, Washington, - dat is mijn ervaring, en ik heb heel wat van deze wereld gezien. Komaan, vertel eens - waar heb je in al die jaren gezeten, en kom je daar nu vandaan, of waar anders kom je vandaan?’
‘Ik denk niet, dat je dit ooit zoudt kunnen raden, kolonel. Van Cherokee Strip.’
‘Dat is mijn land.’
‘Zoo waar als je leeft.’
‘Dat kan je toch niet meenen. Woon je daar werkelijk?’
‘Wel zeker, als een mensch het zoo mag noemen; ofschoon het een vrij sterke uitdrukking is voor stumpers, die teleurgestelde verwachtingen en armoede in allerlei vormen hebben leeren kennen...’
‘Is Louise daar?’
‘Ja, met de kinderen.’
‘Op dit oogenblik ook?’
‘Ja, het ging mijne financieele krachten te boven ze mee te nemen.’
‘O, ik begrijp het al - je bent hier gekomen - om je aanspraken tegen de Regeering te doen gelden. Wees maar gerust - ik zal daar wel zorg voor dragen.’
‘Maar ik heb geen eisch tegen de Regeering.’
‘Niet? Wou je dan postdirecteur worden? Dat komt wel te recht. Laat het maar aan mij over. Ik zal die zaak wel in orde brengen.’
‘Maar het is niet om de betrekking van postdirecteur te doen - je bent de plank heelemaal mis.’