| |
| |
| |
In het publiek is het wenschelijk dat gij, mylady, tegen mij spreekt als mylord. (Bladz. 25.)
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
We verplaatsen ons op een overheerlijken morgen op het platteland van Engeland. Op een fraaien heuvel zien wij een kolossaal gebouw, de met klimop begroeide muren en torens van het kasteel Cholmondeley, een reusachtig overblijfsel en getuige van de adellijke grootheden uit de middeleeuwen. Dit is een van de buitenverblijven van den graaf van Rossmore, Ridder van den Kouseband, Grootkruis van de Bath-orde, enz. enz. enz., die twee en twintig bunders Engelsch land bezit, eene geheele wijk te Londen met twee duizend huizen in eigendom heeft en een inkomen van tweemaal honderdduizend pond in het jaar het zijne mag noemen. De vader en stichter van dit aloude geslacht was Willem de Veroveraar in eigen persoon; de moeder daarvan wordt in de geschiedenis niet met name genoemd, daar zij niet van koninklijken bloede was.
In eene zaal van het kasteel treffen wij op dien prachtigen morgen twee personen en de overblijfselen van een overvloedig maal aan. Een van deze personen is de oude Lord, een man, lang van gestalte, breed van schouders, met wit haar en met een gefronsd voorhoofd, die in iederen trek, in zijne geheele houding en in elke beweging karakter vertoont en zijne zeventig jaren met evenveel gemak draagt als de meeste mannen het de vijftig doen. De andere persoon is zijn eenige zoon en erfgenaam, een jonkman met een droomerigen blik, die omstreeks zes en twintig jaren oud schijnt te wezen, maar dichter bij de dertig is. Rechtschapenheid, goedaardigheid, billijkheid, oprechtheid, eenvoudigheid, zedigheid - het is gemakkelijk te zien, dat deze de hoofdtrekken van zijn karakter uitmaken; en als ge hem met de verschrikkelijke bestanddeelen van zijn naam bekleed hebt, schijnt hij u bijna een lam in ridderlijk gewaad toe; want zijn naam en titel zijn de Hoogwelgeboren Heer Kirkeudbright Llanover Majoribanks Sellers Burggraaf Berkeley, van het kasteel Cholmondeley in Warinckshire. Hij staat bij een groot raam in eene houding, die verraadt, dat hij zijne onverdeelde aandacht wijdt aan hetgeen zijn vader zegt en evenzeer zijne onverholen afkeuring laat blijken van de stellingen, welke deze te berde brengt. De vader loopt onder het spreken de zaal op en neer, en zijne taal bewijst, dat zijne drift bijna tot zomerhitte is aangegroeid.
‘Hoe zacht van aard je ook wezen moogt, Berkeley, weet ik toch heel goed, dat, als je eenmaal besloten hebt, iets te doen, wat je denkbeelden van eer en billijkheid van je eischen, alle woorden aan je verspild zijn, onverschillig of ik je tracht te overtuigen, te smeeken of te bevelen. Naar mijne meening...’
‘Vader, als u de zaak zonder vooroordeel, zonder hartstochtelijkheid wilt beschouwen, dan zal u toch moeten erkennen, dat ik niet iets overijlds, iets ondoordachts, iets eigenzinnigs doe, dat door niets hoegenaamd te rechtvaardigen is. Ik heb den Amerikaanschen pretendent tot het graafschap Rossmore niet geschapen; ik heb hem niet opgespoord, ik heb hem niet uitgevonden, ik heb uwe aandacht niet op hem gevestigd. Hij heeft zich
| |
| |
zelf aan ons voorgedaan, hij heeft zich in ons leven gemengd...’
‘En heeft het mijne al tien jaren lang tot een hel gemaakt met zijne vervelende brieven, zijne breedsprakige redeneeringen, zijne vellen met wijdloopige bewijzen...’
‘Die u nooit heeft willen lezen. Toch had hij volkomen aanspraak om gehoord te worden. Dit zou òf bewijzen, dat hij de rechtmatige graaf was - in welk geval onze gedragslijn duidelijk zou zijn - òf zou bewijzen, dat hij het niet was - in welk geval onze gedragslijn even duidelijk zou wezen. Ik heb zijne brieven gelezen, vader. Ik heb ze bestudeerd en overwogen. De keten schijnt volledig te zijn, zoodat er geen schakel aan ontbreekt. Ik geloof, dat hij de rechtmatige graaf is.
‘En een kerel, die zich allerlei aanmatigt, een arme drommel, een schooier! Bedenk wel, wat je zegt, Berkeley.’
‘Vader, als hij eens de rechtmatige graaf was, als dit eens op afdoende gronden bewezen werd, zou u er dan bij willen, bij kunnen blijven, zijne titels en zijne bezittingen een dag, een uur, een minuut aan hem te onthouden?’
‘Je spreekt onzin - onzin - klinkklare onzin! Maar luister eens naar mij. Ik wil eene bekentenis voor je afleggen - als je het met dien naam wilt noemen. Ik heb die verklaringen niet gelezen, omdat ik er geen gelegenheid toe had, - bovendien was ik al veertig jaren geleden met die zaken bekend geworden, toen mijn vader en de vader van dezen pretendent nog leefden. De voorvaders van dezen kerel hebben de mijne al bijna honderd vijftig jaren daarvan op de hoogte gehouden. De waarheid is, dat de rechtmatige erfgenaam naar Amerika gegaan is, met den erfgenaam van Fairfax of althans omstreeks denzelfden tijd, maar dat hij ergens in de wildernissen van Virginië verdwenen is, getrouwd is en wilden voor de pretendentenmarkt begon voort te brengen; geene brieven naar het vaderland schreef; ondersteld werd dood te zijn; dat zijn jongere broeder alles in bezit nam; dan de Amerikaan nu werkelijk stierf, en dat zijn oudste zoon zijne rechten deed gelden - in een brief, die nog beslaat - en stierf, voordat de oom tijd vond of misschien wel lust had om dien te beantwoorden. De zoon van dien oudsten zoon werd groot - een lange tusschenruimte, zie je? - en nu nam deze het schrijven van brieven en het verstrekken van bewijzen op zich. Welnu, vader op zoon heeft hetzelf gedaan, tot aan den tegenwoordigen gek toe. 't Was eene opeenvolging van arme lui; niet een hunner was ooit in staat, zijn overtocht naar Engeland te betalen of een proces aanhangig te maken. De Fairfaxen hebben hun adeldom altijd hoog gehouden, en zoo hebben zij dezen tot op dezen dag nooit verloren, ofschoon zij in Maryland wonen; hun vriend heeft den zijnen door zijne eigene schuld verloren. Je begrijpt nu, dat de feiten in dit geval ons tot het volgende resultaat brengen: uit een zedelijk oogpunt is de Amerikaansche schooier de rechtmatige graaf van Rossmore; uit een rechtskundig oogpunt heeft hij niet meer rechten op dien titel dan zijn hond. Ziezoo, ben je nu
voldaan?’
Er heerschte gedurende eenige oogenblikken een diep stilzwijgen, toen keek de zoon naar het wapen,
| |
| |
dat in den grooten eikenhouten mantel gesneden was en zeide met een zekeren weemoed in den toon zijner stem:
‘Sedert het aannemen van een wapen is het devies van ons geslacht geweest Suum cuique - aan ieder het zijne. Door uwe eigene openhartige bekentenis, vader, is dit eene bittere spotternij geworden. Als Simon Lathers...’
‘Houd dien ellendigen naam voor je! Tien jaren lang heeft hij mijn oog gekweld en mijn oor verscheurd, totdat eindelijk zelfs mijne voetstappen zich regelen naar die verstandverbijsterende maat van Simon Lathers! - Simon Lathers! - Simon Lathers! En nu, om zijn bestaan eeuwig, onsterfelijk, onvergankelijk in mijne ziel te maken, heb je besloten om... om... wat heb je nu besloten te doen?’
‘Naar Amerika, naar Simon Lathers, te gaan en met hem van plaats te verwisselen.’
‘Wat! De overgang van den grafelijken titel in zijne handen te geven?’
‘Dat is mijn plan.’
‘Dien verschrikkelijken overgang te doen plaats hebben zonder die dwaze zaak in het Hoogerhuis te brengen?’
‘Ja,’ luidde het antwoord, dat met eenige aarzeling gegeven werd.
‘Ik geloof waarlijk, dat je krankzinnig bent, Berkeley! Heb je je weer laten ringelooren door dien ezel - dien radicaal, als je de voorkeur aan die uitdrukking geeft, ofschoon de woorden geheel dezelfde beteekenis hebben, Lord Tanzy of Dolleman?’
De zoon antwoordde niet, en de oude Lord vervolgde:
‘Ja, je moet dit erkennen. Die kwast, die schande voor zijn geslacht, die alle erfelijke titels en voorrechten voor eene aanmatiging houdt, allen adel voor klatergoud, alle aristocratische instellingen voor bedrog, alle verschil in rang en stand voor eene misdaad en een schandaal, en geen brood voor eerlijk brood, dat iemand niet door zijn eigen arbeid verdient - arbeid, foei!’ - en de oude patriciër voegde het denkbeeldige stof van den arbeid van zijne blanke handen af. ‘Je bent zoover gekomen, dat je deze meeningen zelf voor waar aanneemt, denk ik,’ voegde hij er met een spottenden lach bij.
Een lichte blos op de wangen van den jonkman verkondigde, dat het schot getroffen en gewond had, maar hij antwoordde met waardigheid:
‘Dat is zoo. Ik zeg dit zonder schaamte, omdat ik mij niet behoef te schamen. En nu is de reden, waarom ik besloten heb, van mijn titel afstand te doen, u duidelijk geworden. Ik wensch mij te ontdoen van hetgeen in mijn oog een valsch bestaan, eene valsche positie is, en mijn leven nog eens te beginnen - het eerst werkelijk te beginnen - te beginnen op de hoogte van den mannelijken leeftijd, zonder den bijstand van kunstmatige hulp, en te slagen of niet te slagen op grond van eigene verdienste of eigen schuld. Ik zal naar Amerika gaan, waar alle menschen gelijk zijn en eene gelijke kans hebben; ik zal leven of sterven, zinken of boven drijven, winnen of verliezen evenals ieder mensch - dat alleen, zonder een enkelen naam of titel tot steun te hebben!’
‘Hoor dat nu eens aan!’ De beide mannen keken elkander een
| |
| |
paar oogenblikken strak aan, toen voegde de oudste er peinzend bij: ‘Gek - stapelgek!’ Nadat er weder een stilzwijgen ontstaan was, zeide hij als iemand, die, lang in nevelen geleefd hebbende, een enkel zonnestraaltje ontdekt: ‘Welnu, ik zal dan ééne voldoening smaken: Simon Lathers zal hier komen om zijne bezitting over te nemen, en dan zal ik hem in den vijver verdrinken. Die arme drommel - altijd zoo nederig in zijne brieven, zoo onderdanig, zoo eerbiedig, zoo vol vereering voor ons oud geslacht en onze hooge positie; zoo volijverig om zich met ons te verzoenen, zoo smeekend om de erkenning als een bloedverwant, door wiens aderen ons adellijk bloed stroomt, - en met dat al zoo arm, zoo behoeftig, zoo haveloos gekleed, zoo veracht, zoo bespot, om zijn dwaas pretendentschap door het Amerikaansche gepeupel, - die ellendige, onuitstaanbare schooier! Een van zijne kruipende, walglijke brieven te lezen... Binnen!
Dit laatste werd gericht tot een zwierigen lakei, in eene keurige livrei gekleed, met een rok, een fluweelen broek, zijden kousen, lage schoenen en een witte das, die eenige oogenblikken daarna in gebogen houding voor hem stond met een zilveren bord in de hand en met de woorden:
‘De brieven, Mylord!’
Mylord nam ze van het bord af, en de bediende verdween.
‘Onder anderen ook een brief uit Amerika. Natuurlijk van dien schooier. Maar drommels! er heeft een verandering plaats gegrepen! Ditmaal geen gemeen couvert, uit een winkel gestolen en met den naam van den winkelier bovenaan. O neen, een vrij net couvert - met een breeden rouwrand omgeven - misschien wel voor zijne kat, daar hij ongetrouwd was - en met rood lak dichtgemaakt - een plakplaat zoo
groot als een kroon - en - en - ons wapen voor zegel! - met het devies en alles. En het leelijke handschrift is verdwenen; hij houdt er blijkbaar een secretaris op na - een secretaris, die een mooie hand schrijft. Waarlijk, onze familie aan de overzijde van den Oceaan gaat erop vooruit - onze schooier heeft een gedaanteverwisseling ondergaan!’
‘Lees hem, vader, wat ik u bidden mag.’
‘Nu, voor ditmaal zal ik het eens doen. Ter wille van de kat!
| |
| |
Onder anderen ook een brief uit Amerika. (Bladz. 8.)
14.042 Sixteenth Street.
Washington, 2 Mei.
Mylord,
Bij dezen vervul ik den treurigen plicht, u kennis te geven, dat het hoofd van ons doorluchtig huis niet meer is - alzoo de Hoogwelgeboren Heer Simon Lathers Lord Rossmore het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft (‘Eindelijk dood! Dat is een onuitsprekelijk goed nieuws, Berkeley,’) op zijn verblijf in de omstreken van het gehucht Duffy's Comers in den grooten, alouden Staat Arkansas - en zijn tweelingsbroeder met hem, daar beiden zijn verpletterd door een balk, gebezigd bij het optrekken van een fabrieksschoorsteen tengevolge van de onvoorzichtigheid van alle aanwezigen, toe te schrijven aan overmaat van vertrouwen en vroolijkheid, veroorzaakt door het overmatig gebruik van sterken drank, nu vijf dagen
| |
| |
geleden, zonder dat er een spruit van ons aloud geslacht aanwezig was om hem de oogen te sluiten en hem te laten begraven met eerbewijzen, aan zijn historischen naam en zijn hoogen rang verschuldigd - hij staat namelijk nog boven aarde, hij en zijn broeder. Maar ik zal onmiddellijk maatregelen nemen om hun stoffelijk overschot aan u te doen toekomen (‘Lieve hemel!’) ter begraving, met de vereischte plechtigheden, in het familiegraf of mausoleum van ons huis. Inmiddels zal ik een rouwvlag op mijne woning laten hijschen, en gij zult natuurlijk hetzelfde op uwe verschillende buitenverblijven doen.
Ik moet er u tevens aan herinneren, dat ik tengevolge van dit treurige ongeval als eenig efgenaam, in het bezit kom van alle titels, landerijen en goederen van onzen betreurden bloedverwant, en ingeval van nood, hoe pijnlijk deze plicht ook vallen moge, aanvrage bij het Hoogerhuis zal doen om teruggave van al die waardigheden en bezittingen, in het onwettig bezit waarvan ge nog steeds zijt!
Met verzekering van mijne oprechte hoogachting heb ik de eer, mij te noemen
Uw gehoorzamen dienaar
Mulberry Sellers graaf Rossmore.
‘Prachtig! Komaan, dat is waarlijk interessant! Wel, Berkeley, die onbeschaamdheid is - is - met één woord kolosaal.’
‘Nu deze schijnt zich althans te willen laten gelden.’
‘Te willen laten gelden! Een mooi ding! En rouwvlaggen! Ter nagedachtenis van dien ellendigen schooier en zijn broer! En hij zal mij hunne stoffelijke overblijfselen zenden! De laatste pretendent was gek, maar blijkbaar is deze nieuwe stapelgek. Welk een naam! Mulbery Sellers - dat is muziek voor jou. Simon Lathers - Mulberry Sellers - Mulberry Sellers - Simon Lathers... Wil je nog naar Amerika toe?’
‘Als ik van u verlof krijg, vader.’
De oude heer stond, nadat zijn zoon het vertrek had verlaten, eenige oogenblikken te peinzen. Dit was zijne gedachtenloop:
‘'t Is toch geen kwade jongen. Laat hem zijn gang maar gaan - daar het toch niets zou baten, mij tegen zijn plan te verzetten - en de zaak eigenlijk nog erger zou maken. Mijne argumenten en de woorden van zijne tante hebben schipbreuk geleden: laat ons zien, wat Amerika voor ons doen kan. Laat ons zien, wat gelijkheid van standen en ontberingen kunnen uitwerken op de helderheid van hoofd van een jongen Britschen Lord, wiens hersenen in de war zijn. Zijn adel met voeten te treden en een man, als ieder ander, te worden! 't Is wat moois!’
|
|