Meloenen.
Men verdeelt de Meloenen hoofdzakelijk in Net-meloenen en Cantaloupen. De netmeloenen zijn met een netvormig ineengevlochten grauwe of bruinige, kurkachtige opperhuid overtrokken; en de cantaloupen hebben door de diepe groeven meer uitdijende ribben en over 't geheel knobbels of wratten. Van goede soorten is de schil dun; het vruchtvleesch geurig, sappig en smeltend en van een roode, roodachtig gele, gele, geelachtig groene of groene kleur.
De teelt heeft plaats in een warmen bak, met paardenmest en bladeren aangelegd. De meloenplantjes worden vooraf binnenshuis opgekweekt. Hiertoe legt men in 't midden van Januari de pitten in potten en houdt ze warm en vochtig. Als de zaden opgekomen zijn, is het tijd om den mest in den bak te brengen. Is deze voldoende uitgedampt, dan plant men in het midden onder het raam, waar de grond iets opge hoogd wordt, 2 of 3 plantjes met kluit, zóó, dat ze iets hooger komen te staan dan de oppervlakte der bakaarde. Men laat later slechts één plant doorgroeien, hoogstens 2. Wanneer een plant 3 bladeren heeft, ongerekend de beide zaadlobben, wordt de top met het bovenste blad voor-