De ziel van Limburg
(1932)–Fons Tuinstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
[pagina 71]
| |
Algemeen.De limburgers eisen voor zich op 't recht van de eerstgeborenen in Kristus onder de bewoners van NederlandGa naar eind20). Niemand moet daarin 'n zelfverheffing zoeken; want we weten maar al te goed, dat de waarde van 'n mens, van 'n volk niet die is van z'n voorvaderen zonder meer, maar alleen 'n zodanige als 't individu, de gemeenschap zichzelf heeft weten te verwerven. Anders gezegd: we voelen niets voor 'n hoerastemming van: ‘wat zijn wij toch reuzekerels; kijk maar 's naar zoveel ewen geleden’. En we hopen dat deze idee ook bij niet-limburgers steeds meer ingang mag vinden, zodat ze zichzelf niet meer zullen rekenen tot 'n eer, wat ze in anderen dwaze aanmatiging vinden. Toch volgen we de traditionele manier van zeggen niet uit sleur, maar klaar- en volbewust: omdat we overtuigd zijn dat 't voorbije leven van Limburg niet is voorbijgegaan als 'n ongrijpbare schim, maar dat de kulturele ontwikkeling met duizende wortelvezeltjes, ieder voor zich nietig, maar samen machtig, de grond bijeen houdt en heeft gehouden tegen de stormen en vlagen, tegen aardbevingen en wervelwinden, om 'm aan ons over te leveran als 'n vruchtbare aarde waarop wij, zorgzame tuiniers, de toekomst zullen moeten telen. Daarom eisen we 't eerstgeboorterecht in Kristus voor ons op. | |
[pagina 72]
| |
Buiten kijf heeft ‘de zon van 't katholicisme hier al gegloord’ in apostoliese tijden. Sint Pauwels had geloofsverkondigers gestuurd naar alle windstreken. De romeinse soldaten, waaronder betrekkelik veel katolieken moeten geweest zijn omdat ze in 't veld minder met de staatsafgodendienst hadden te maken, en tevens uit de rotte romeinse omgeving bevrijd waren, hebben in hun jonge ijver zeker niet stilgezeten, maar met hun beschaving de veel grotere gave van de godsdienst der bevrijding gebracht. Aalmoezeniers in welke vorm dan ook, die 't leger vergezelden om 't zielenheil van de katolieken te verzorgen, hebben wellicht stelselmatiger aan de bekering van Gallië gewerkt. De H. Maternus was 'n leerling van de H. Peter zelfGa naar eind21). Geweldige veranderingen hebben weliswaar gedurende de eerste vier ewen de bevolkingen doen wisselen, maar niemand gelooft toch dat de verkregen beschaving totaal verloren is gegaan, op de blote herinnering na. Wordt niet verondersteld, dat één van zo'n grote rampen, veel vroeger, alles vernietigd had behalve de techniek van 't vuursteenslijpen? Hoe veel te meer zullen dan de kostbaarste bezittingen van de geest door de rampen heen bewasurd zijn gebleven! Wanneer trouwens Sint Servaas omstreeks 380 z'n bisschopszetel verplaatst van 't zwakkere Tongeren naar 't sterkere Maastricht, opgejaagd door de opstuwende golven der volksverhuizing, dan moet hier | |
[pagina 73]
| |
'n middelpunt van bloeiend geloofsleven zijn geweest, zoals er na de doorwerking van 't edikt van Milaan honderden te voorschijn kwamen, die tot dan toe 'n katakombenbestaan hadden geleid. Was dat niet 't geval geweest, dan zou ie in de muil van de leew zijn gewandeld; want 'n bisschopsmoord door de vaak fanatieke heidenen, op aanstoken van hun angstige priesters, was werkelik geen zeldzaamheid. En toen de volksverhuizing verwoestend golfde over onze landen, en Rome krimpend z'n grijparmen samenkrulde om z'n hart te beschermen, toen bleven de priesters op hun posten, zelfs op de meest verafgelegene, ea ontvingen de barbaren met open armen; helaas dikwels om de doodsteek te ontvangen, weerloos. Maar 'n groter aantal malen om de overwinnaars te overwinnen met hun liefde, en hun te brengen, met 't bruikbare overgeblevene van de romeinse beschaving op stoffelik gebied, de hemelgave voor hun ziel: 't katolieke geloofGa naar eind22). Daarom hebben de limburgers 't recht voor zich op te eisen 't eerstgeboorterecht onder de broers en zussen in Nederland. Kronieken getuigen: dat er 'n blodend katoliek leven klopte in en om Maastricht, toen Sint Willebrord de noordelike moerassen doorwaadde om daar de blijde boodschap te verkondigen; dat er voor de kerk van Sint Willibrord binnen onze staatkundige grenzen de kerk van Sint Servaas | |
[pagina 74]
| |
bestaan heeft, geleid door 'n twintigtal (naar men schat) elkaar regelmatig opvolgende bisschoppen, allen heilig verklaard; dat 't katolieke leven zich demonstreerde in 'n honderdtal nog bekende en gedeeltelik nu nog bestaande monumenten van godsvrucht en naastenliefde: kerken, kapellen, kloosters, hospitalen, wees- en armenhuizen, enz. 'N aantal dat gerust enige malen vermenigvuldigd mag worden, aangezien de vervlogen ewen de herinnering aan de meesten meegenomen hebben in de vergetelheidGa naar eind23). Dan volgen de bewogen ewen rond 't austrasiese koningshof te Maastricht; de grote eew van Karel de Grote, de heerlike middelewen, waarin die tendensen werden uitgewerkt tot 'n kostelike eenheid van beschaving, zoals wellicht deze streken na die tijd niet meer gekend hebbenGa naar eind24). Dit alles moest even aangeduid worden om ons bewust te maken wat onbewust 't limburgse volk gemaakt heeft tot wat 't geworden is: 'n tot nu toe onverwoestbaar gebleken parel aan de kroon van de kerk van Nederland. Nodig is 't dit alles te doorgronden en in te voelen om te kunnen oordelen over 'n mentaliteit die gedrenkt is met katolisisme, en in z'n hevigste haat nog laat doorklinken in tere gevoelsnuances, wat 't o zo redelik verstand zo graag gesmoord zou zienGa naar eind25). Hier mag er misschien wel even op gewezen worden, dat Zuid-Limburg een van de zeer weini- | |
[pagina 75]
| |
ge, misschien wel de enige streek is waar het tegenoffensief tegen socialisme e.d. onmiddelik tastbaar resultaat heeft opgeleverdGa naar eind26). In de voorafgaande beschouwingen is er al her-haaldelik op gewezen, dat van de zgn. oereigenschappen er zo goed als geen enkele door 't katolisisme onberoerd is gelaten; 't zou ook al moeilik anders kunnen. We gaan nu die aanduidingen verder maar voorbij, om onze aandacht te bepalen tot de meest karakteristieke eigenschappen, gegroeid uit 't katolisisme, zoals die zich in 't limburgse leven laten onderscheiden. | |
BlijmoedigheidDan zou 'k de eerste lofzang willen zingen op de katolieke vreugde, blijheid, blijdschap, blijmoedigheid, die 'n wezentrek is van ieder rechtgeaard kind van de katolieke kerk. Deze geeft ons immers zelf 't zo zinrijke voorbeeld van 'n Zondag gewijd aan de verheuging onder de vasten. Talloos zijn de uitspraken van de H. Schrift, die ons aanmanen tot blijheid. Kent iemand 'n heilige die kronies aan zwaarmoedigheid leed? Of zich deze geestesgesteldheid als 'n eer aanrekende? En plukt er iemand rozen om de doornen, en niet om zich te verlustigen in de heerlike geur en kleur der godsgaven? Is 't vinden van de waarheid niet de zoete beloning van elk denkend zoe- | |
[pagina 76]
| |
ken van de menselike geest? Hoe zal dan de zoetheid ooit kunnen overgaan in 'n mensenleven, bij de wetenschap van 't hebben van de ewige waarheid? De ewigheid is verzorgd; wanneer deze gedachte 'n leven beheerst, kan geen tegenspoed ooit neerslaan. Dan hebben we de kracht om te lijden, en maken ons juist uit dat lijden de trap, die ons hoger zal brengen in de hemel. En als in onze menselike zwakheid ons leven al 's niet gaat volgens de wegen van de Ewige Waarheid, dan vinden we de barmhartige, de ewig-vergevende God langs onze weg, geduldig ons aanhorend, liefderijk ons steunend op onze verdere levensbaan. Zinnelik waarneembaar hebben we uit de mond van de priester in de biecht de ontwijfelbaar zekere woorden gehoord: absolvo te; en geen gewetensangsten kunnen meer plaats vinden in 't hart van 'n gehoorzame zoon. 'T is weer een van de diep-menselike instellingen, waarmee de Schepper van de mens Z'n eigen schepsel te hulp komt, de onstoffelike ziel niet hulpeloos overlatend aan slingerende weifelingen, maar ze steunend door 't andere wezensbestanddeel van de mens: 't lichaam; dat door z'n zinnelike waarnemingen aanvult, wat 't verstand niet beheersen kan. Deze rotsvaste zekerheid, dit sterke vertrouwen in de toekomst openbaart zich ook sterk in 't dageliks leven van de limburgers. Soms, tot grote | |
[pagina 77]
| |
verwondering, ergernis, of medelijden van niet-begrijpenden, in vrij grote zaken. Ieder voor zich is er vast van overtuigd, dat O.L. Heer wel 'n wondertje voor 'm wil doen, wanneer dat nodig mocht blijken. Met 't volste vertrouwen geeft men zich over in de handen van de grote wonderdoenster Maria, die, als Sterre der Zee, maar in alle moeilikheden voor de oplossing moet zorg dragen. Sommigen noemen zo'n levenshouding 'n dwaasheid. Maar dan kunnen we tevreden zijn, want dan bevinden we ons in goed gezelschap. Kristus zelf werd meewarig gescholden: 'n ongevaarlike Dwaas. Sint Frans van Assisi was de grote Dwaas. Maar daarom zal 't dwaze ook gebruikt worden om 't wijze te beschamen. 'T heerlike kindergeloof uit de middelewen, uit de gouden-legendentijd straalt glanzend uit die dwaasheden. En welk 'n tegenstelling vormt deze blijheid met de gepredestineerde gedruktheid der kalvinistiese boeren, die met 't merk der ewige verdoemenis op hun doorgroefde voorkoppen hun nutteloze gods-‘dienst’-oefening verlaten? Ook de katoliek is overgegeven aan de H. Wil van God. Maar ie neemt als voorbeeld de schriftuurlike dulder Job, die na alles verloren te hebben, nog de reinste, of misschien: juist de reinste vreugde genootGa naar eind27). Al zijn alle limburgers nog lang geen jobs, tegenspoed slaat hun niet gauw neer; onder de | |
[pagina 78]
| |
moeilikste omstandigheden bewaren ze nog hun goed humeur. Hun vrolikheid, die anderen kinderlik genoegen noemen, om uiterlike dingen van betrekkelik weinig stoffelik belang, doet dikwels denken aan: tenzij ge wordt als de kleine kinderen. Daarvandaan dat er, voor zover 'k heb kunnen nagaan, nergens zoveel gelachen wordt als in Limburg. En gezongen. De limburgse soldaten zongen altijd; wanneer na lange dagmarsch alle afdelingen met hangende koppen huiswaarts sjokten, dan namen de limburgse jonges 'n vers kiezelsteentje in de mond, en zongen de laatste kilometers onder hun voeten vandaan. En zo doen ze nog. | |
ZakengeestDaarvandaan dat, niettegenstaande alle bewegelikheid en lust in luidruchtig plezier, de hele atmosfeer toch 'n zekere, onbegrijpelike rust ademt. De jacht naar stoffelike zaken, naar geld en goed wordt niet met die hartstocht gepleegd, die men in kalvinistiese streken aantreft. Men is al heel gauw tevreden; en 't is werkelik geen kompliment aan de leiders van de laatste halve eew, leiders op alle gebied, dat niettegenstaande deze gelukkige eigenschap de propagandisten der ontevredenheid nog zoveel suukses hebben kunnen behalen. In zaken heeft men nooit geen haast; dikwels tot | |
[pagina 79]
| |
ergernis van de limburgse en meer nog van de niet-limburgse klanten. Deze houding wordt vaak voor laksheid uitgemaakt, maar is 't in wezen niet. Men kent niet die dierlike konkurrensiestrijd, die doorgezet wordt op leven en dood. Wanneer er maar 'n behoorlik bestaan te halen is, dan vindt men 't verder al lang goed. De zakenman is evenmin als de arbeider veeleisend; natuurlik: mutatis mutandis. Daardoor krijgt de vreemdeling ook de indruk alsof alle mensen hier ‘wandelen’. Dat is inderdaad ook zo; zelfs als men voor zaken erop uit is, zou 't toch dwaasheid zijn zich zo idioot te haasten. De boterham voor vandaag is immers al klaar. 'T spreekt vanzelf, dat de materialiserende twintigste eew ook aan ons niet ongemerkt is voorbijgegaan; helaas. Ouwere mensen weten zoals altijd en overal wonderen te verhalen uit de goeie ouwe tijd; en die wonderen zijn zeker groter als die noordelike grootouders kunnen vertellen. | |
LichtzinnigheidZo wordt 't begrijpelik, dat we door degenen, die zich 'n dergelike gedachtengang totaal niet kunnen indenken voor luchtig, luchthartig, lichtzinnig zelfs gehouden worden. Zeker, deze schijnbare zorgeloosheid komt vaak voort uit 'n groot geloof. Maar geen enkele insider zal durven beweren, dat dit in alle gevallen zo is. Integendeel: | |
[pagina 80]
| |
met onbegrijpelik gemak zet men zich soms over moeilikheden heen, die van groot belang, dikwels van ewigheidsbelang zijn. Zonder aan verdere konsekwensies te denken; wat nu misschien wel 'n verklaring van dit verschijnsel kan zijn, maar toch nooit 'n afdoende verontschuldiging. ‘Daar kan 'k best tegen’. ‘Dat doet mij geen kwaad’. ‘Waar zoek jij nu ook weer iets achter’. Dat zijn zo van die dagelikse dooddoeners, waarmee verder doordenken wordt begroet. En die ten slotte alleen verraden 'n geestelike verwaandheid, of op z'n minst 'n verregaande onwetendheid omtrent de elementaire begrippen van psychologie. 'T bezoeken van niet-toelaatbare filmvoorstellingen in eigen stad, of in een van de naburige plaatsen waar in dit opzicht nog iets guller met de ‘kunst’ wordt omgesprongen als in ons vrije vaderland; dito van toneelvoorstellingen en andere gelegenheden, moet met de genoemde ‘argumenten’ worden verdedigd. Vooral wanneer er muziek bij in 't spel is, wordt alle redeneren onmogelik. Men kan zo meemaken, dat 'n welwillende bruiloftsgast ten aanhore van de gehele verzamelde gemeente, bruidje en bruidegom incluis, met gloedvolle voordracht Faust 't schone lied nazingt van: ...... je veux la jeunesse!
A moi les plaisirs,
Les jeunes maîtresses.
| |
[pagina 81]
| |
A moi leurs caresses.
A moi leurs désirs.
A moi l'énergie
Des insticts puissants,
Et la folle orgie
Du coeur et des sens.
En met geweldig suukses. Of dat 'n eerzame huisvader met ingehouden, maar toch blijkbare trots, te luisteren zit naar z'n huwbare dochter, die met meergemelde voordracht als 'n andere Carmen u vergast op: L'amour est enfant de Bohême,
Qui n'a jamais connu de loi;
Si tu ne m'aimes pas, je t'aime;
Si je t'aime: prends garde à toi...
Er bestaat maar een mogelikheid de dwaasheid van dergelike ongecontroleerde bewondering aan te tonen, door deze en dergelijke uitspraken 's te zingen, of liever nog: te zeggen op z'n boerefluitjes, oftewel doodgewoon limburgs; de kans bestaat dan, dat de delinquent, met 'n gevoelvolle solo voor ‘grosse caisse’, met begeleiding van groot orkest op de straatkeien terecht komt. En deze konsternatie strekt tot enige troost: men is blijkbaar nog niet totaal de kluts kwijt; alleen even ingedommeld. Waarbij men dan tot troost kan ondervinden, dat men in roemrucht grieks-klassiek gezelschap terecht is gekomen. 'K herinner me 'n liefdadigheidstentoonstelling, | |
[pagina 82]
| |
(wanneer Thomas van Kempen nu leefde, waren die tegelijk met de bedevaarten aan de betrekkelike schandpaal gekomen), waarop enige als japannezinnetjes verklede deftige dames 'n teetent verzorgden. Ter afwisseling zongen ze van Hono-Lulu, Hawaï, en dergelike maanverlichte stranden meer. 'T was allemaal engels: dat stond gekleed. Maar wat er nu werkelik gezongen werd, was alles behalve gekleed. En de dames kenden engels. Want toen 'n argeloze liefdadigheidsteedrinker informeerde naar de betekenis van die exotiese uitingen, wist de geïnterpelleerde dame geen beter antwoord te geven, als door de gele oker, (vanwege de japansigheid), vreselik oranje te blozen: gelukkig weer van een kant, voor 't goeie mens. ‘Maar al zijn de woorden dan niet comme-il-faut, de muziek is dan toch maar verduiveld aardig!’ Jammer genoeg is dat soms werkelik waar. Maar even waar is 't ook, dat er pornografiese muziek bestaat. En hier houdt natuurlik alle redeneren finaal op. Dat voel je, of dat voel je niet. Is 't eerste 't geval, dan moet je je ook nog rekenschap kunnen geven van die gevoelens. Welke gevolgen deze soort muziek kan hebben op 'n volk, dat uit z'n aard heel muzikaal is; dat de behoefte niet voelt om zich op dat punt te bemediteren; dat door de radio schitterend geholpen wordt in de afstomping van 't onderscheidings- | |
[pagina 83]
| |
vermogen wat betreft de geoorloofdheid van 't aanhoren van bepaalde muziek, zoals de bioscoop dat zo doeltreffend verricht op 't gebied van de gezichtswaarnemingen, kan ieder gemakkelik bij zichzelf nagaan. Men kan wel enige simptomen aanwijzen, zoals de onwillekeurige bewegingen van argeloze, jonge dansers, wanneer de jazzband zo'n vuiligheidje inzet, dat in z'n sincopiese behandeling de hopeloze verscheurdheid van onze tijd uitjankt; of de gevoelens opgewekt door de infernale begeleiding bij sommige filmwerken. Redeneren daarover kan men niet; men mag al heel tevreden zijn, met de erkenning, dat in teorie altans, dergelike muziek bestaanbaar is. | |
Gehoorzaamheid'N ondoordringbaar schild, zowel voor hun blijmoedigheid als voor hun godsvertrouwen, vinden de katolieken in de gehoorzaamheid aan hun geestelike en wereldlike overheden. Vooral aan de eerste, waaruit dan vanzelf die aan de tweede volgt. De veel gesmade gehoorzaamheid. Gescholden voor veestemming, bekrompenheid, mensonwaardigheid. Laten we nuchter blijven. Hier hoeft toch niet uit elkaar gezet te worden, hoe ieder mens, geplaatst in 'n enigszins gevorderde beschaving, dageliks meerdere malen gehoorzamen moet, en wil. Uit vrees voor straf, om | |
[pagina 84]
| |
de boterham, uit organizatoriese overwegingen, of waarom dan ook. En toch zijn dit allemaal maar onbenulligheden, vergeleken met de redenen waarom de katolieken gehoorzamen aan hun kerkelike overheid, die hun ontwijfelbaar zeker door 't verstand worden voorgehouden als noodzakelik om veilig de weg te bewandelen naar 't hemels heil. Gehoorzaamheid aan gidsen met 'n goddelike zending; volledig verantwoordelike gidsen die men hun plicht om te gebieden of te verbieden waarachtig niet hoeft te benijden: zoals trouwens niemand te benijden is die zwaar-verantwoordelike beslissingen te nemen heeft, en voor de uitvoering en de konsekwensies daarvan eenmaal rekenschap zal moeten afleggen. 'T is misschien veel juister de zaak om te draaien, en te spreken van 'n recht om te gehoorzamen, en zoals daarjuist al gezegd werd: 'n plicht om te gebieden. Want bij O.L. Heer bestaat geen siesteem van afschuiving van schuld naar beneden, zoals we vaak minder verkwikkelik kunnen waarnemen in ondermaanse kwesties, vooral daar waar in welke vorm dan ook, Sint Burokratius voor beschermheilige moet fungeren. Wanneer de katoliek eenmaal z'n balans zal moeten opmaken en rekening en verantwoording zal moeten afleggen, en 'n twijfelachtige post, naar eigen klein menselike berekening, is door de H. Kerk goedgekeurd, dan | |
[pagina 85]
| |
wordt ie gedechargeerd, en zal z'n volle beloning ontvangen. Dat klinkt misschien wel 'n beetje egoisties, maar 't is toch inderdaad zo zuiver menselik. Welk normaal mens wil na de ondervinding door de geschiedenis opgedaan, nog aan elk individu afzonderlik elke beslissing over elke kwestie overlaten? In wereldlike zaken vult de praktijk de tekorten aan, die in 'n te ver doorgevoerd stelsel van democratizering zouden kunnen gelegen zijn; in godsdienstige zaken zijn alle illusies dienaande reeds lang vervlogen. Ooit is de uiterste gevolgtrekking van de absolute autonomie der persoonlikheid in toepassing gebracht in 't verzamelding, dat men protestantisme, of nog vreemder: hervorming noemt. Doch aanzie de kudde en zeg me of ze niet jammerlik blaat om 'n herder. Trouwens in heel wat zaken van minder belang handelt de overgrote meerderheid der mensheid op advies van dat deel der dito, dat voor wijzer gehouden wordt; en in 't algemeen tot hun groot geluk, en stage tevredenheid. Dat geluk, die tevredenheid worden 't onvervreemdbaar deel van de katoliek, die gehoorzamen mag. Z'n plichten kent ie nauwkeurig; hij volbrengt die zo goed mogelik. Komen er twijfels boven, dan weet ie 't geneesmiddel te vinden, dat onfeilbaar zal blijken, wanneer 't met groot geloof en vol ver- | |
[pagina 86]
| |
trouwen aanvaard wordt. Voor gewetensangsten is bij hem, hoort bij hem geen plaats te zijn. Bij de limburgers spreekt deze trek nog zoveel duideliker, omdat hun omgeving de ewen door, hun nooit 'n aanleiding is geworden om die gehoorzaamheid op te zeggen; hun zekerheid nooit aan 't wankelen heeft weten te brengen. Ze leefden anderhalf duizend jaar nagenoeg ongestoord in 'n gelijkgestemd milieu, waar allen voelen, denken en doen in een richting, waar men geen redelike kans kreeg, om 't eenmaal veroverde standpunt nog 's over te denken. Dit laatste vooral moet men in 't oog houden bij de beoordeling van 'n inwendig door en door gelukkig volk, dat geen grote stoffelike welvaart nodig heeft om blij door 't leven te gaan; dat dageliks en voortdurend in aanraking is met wat heilig is; dat katolisisme in- en uitademt, waar 't gaat of staat; dat in werkpak, met de marktmand, de boodschap- of aktentas onder de arm even aanloopt onder 't voorbijgaan bij O.L. Heer, die altijd voor 'm te spreken is in de steeds openstaande kerken en kapellen; dat O.L. Vrouw Sterre der Zee even goeien dag gaat zeggen bij 't naar 't werk of naar huis gaan, om dan bedrijvig z'n weg te vervolgen; dat geen kerk voorbijgaat zonder de hoed of pet te lichten, of even de knie te buigen, bij 'n kort schietgebedje; dat zonder aarzelen 'n kruis slaat langs de openbare weg; dat | |
[pagina 87]
| |
neerknielt in slijk of sneeuw, wanneer 'n zieke of stervende 't Zielevoedsel wordt gebracht; dat om de voorbijgaande God te begroeten z'n verkeer doet stilstaan wanneer dat nodig is (wat - 'k moet 't helaas toegeven - erg onekonomies is). O.L. Heer, Z'n vriendelike Moeder, en al Z'n lieve Heiligen zijn voor de limburger Vader, Moeder, broers en zussen, waarmee ie omgaat als met de lijfelike dito's; die ie eerbiedig nadert, of waarmee ie in alle goedmoedigheid 'n loopje neemt, zoals ie dat tuis doet. Hij kent geen deftige -ussen, die als ongenaakbare ministers zetelen om 'n nog ongenaakbaardere koningstroon op oneindige afstand. Hij kent wel ‘Pie en Pauw’, ‘Sint Jaan’, ‘Teuneske’, waarmee ie gemoedelik kan spreken, en die zonder plichtplegingen te benaderen zijn. In Limburg vindt men nog de kinderlike eenvoud der middelewen, die 't heilige plaatst in de dadelike omgeving, wars van alle histories perspektief. De legendenvorming om onze Heiligen, vooral natuurlik om ‘Slevröjke’, is dan ook nog in volle gang. Tiepiese staaltjes zouen daarvan te verhalen zijnGa naar eind28). En daarom, in gemoede, toch vooral opgepast bij 't innemen van 'n standpunt wanneer men zich zet tot 'n beoordeling van wat men niet ten minste bij benadering aanvoelen kan. Want elke verstandelike redenering, ook deze, schiet hier te kort, waar men staat tegenover zo'n ingewikkeld | |
[pagina 88]
| |
zieleproses, 't resultaat van 'n ontwikkeling gedurende ewen, dat men nu tegenover zich vindt als 'n organies geheel, dat men niet ontleden kan, dan ten koste van 't levenGa naar eind29). Om nog even op 't punt van uitgang terug te komen: niet dat alle limburgers nu altijd onvoorwaardelik gehoorzaam zijn aan de overheden, die ze in teorie boven zich erkennen. Juist tiepies zijn de gevallen waarin men dat gezag helemaal schijnt te vergeten, en 't belachelik vindt eraan te worden herinnerd. Bv. wat betreft de bisschoppelike voorschriften omtrent de vrouwenkleding. Toen er zeer gegronde aanmerkingen gemaakt werden bij 'n bepaalde gelegenheid, en men die aanmerkingen argeloos wilde steunen op de genoemde voorschriften, was 'n hoongelach 't antwoord, en de qualificatie: flauwe kul, 't enige tegenargument van overigens zichzelf goed-katoliek noemende personen. 'N zelfde houding kan men konstateren ten opzichte van 't lidmaatschap van neutrale verenigingen, en 't lezen van met name verboden kranten. Dan houdt blijkbaar de gehoorzaamheid op. ‘Die katolieken’ ook willen altijd alles beter weten. Maar alles samengenomen wil 'k toch nog de vergelijking herhalen die 'k 's heb horen maken tussen 't katolisisme van onze geloofsgenoten in 't noorden en dat van ons, limburgers. In 't noorden heeft men de katolieke vlag bewaard na 'n dap- | |
[pagina 89]
| |
pere verdediging; wij limburgers hebben 'm eveneens bewaard, maar nog met de franje eraan. Uit de gelijkheid van denkrichting van de bewoners van Limburg is 't ook te verklaren, dat 't instinct van zelfverdediging langzamerhand is afgestompt. Geen enkele aanleiding van betekenis is er geweest om de godsdienstige afweermiddelen, die ter beschikking zouen kunnen zijn, ook werkelik ter beschikking te houden. Men is ingedommeld, en er zal heel wat moeten gebeuren, voordat Limburg uit z'n slaap zal worden opgeschrikt. Geen enkel gelovig deel van de nederlandse bevolking is zo verdraagzaam als het limburgse. Niet alleen ontbreekt in dezen elke neiging tot agressief optreden, maar zelfs 'n defensieve houding is nauweliks te bespeuren. Hier wordt natuurlik de massa bedoeld, zoals die elders te wapen loopt, b.v. tegen de katolieke kerk. Enkelingen zijn gelukkig steeds paraat geweest en hebben veel weten te redden, door telkens op kritieke momenten de sluimerende geestdrift wakker te slaan, de latente energie vloeibaar te maken door 't toepassen van geëigende middelen. Onder de jongere jongeren schijnt meer strijdlust te heersen om terug te veroveren, wat is verloren gegaan, als onder de oudere jongeren. Hoe uitdagender de vijand van onze oeroude beschaving optreedt, hoe beter, gedachtig 't spreekwoord van de slapende hond. De omgang met elkaar, is uit dien hoofde ook | |
[pagina 90]
| |
veel vrijer. Nooit hebben de ouders bv. die angstige zorg gekend van onze noorderbroeders, toe te moeten zien op 't aanknopen van gemengde verkeringen. De met elkaar bekende en bevriende families kan men in dat opzicht volkomen vertrouwen. Misschien is daaruit wel 'n al te grote gemakkelikheid in dit opzicht gegroeid, die, aangezien alle katolieken qualitate qua nog lang geen heiligen zijn, wel 's tot minder aangename ontdekkingen heeft geleid. Maar in ieder geval was er dan toch nog altijd niet de grote beginsel-tegenstelling; en ieder mens kan zich vergissen, en niemand is geheel volmaakt, niet waar? | |
Naastenliefde.Dat de naastenliefde in Limburg 'n groot gedeelte van 't leven beheerst, hoeft hier zeker niet uitdrukkelik betoond te worden. Bij de gastvrijheid is reeds in deze richting gewezen: daar hadden we te doen met een van de voornaamste uitingen van de naastenliefde. 'T is waar: de schijn is er lang niet altijd naar; liefdeloos kan men er soms elkaar te lijf gaan. Maar gelukkig is 't dan ook dikwels slechts de schijn van liefdeloosheid. Toch schijnt de lichamelike naastenliefde duideliker taal te spreken tot 't hart, als de geestelike naastenliefde. Toch kruipt 't bloed waar 't niet gaan kan. In de meest bar-liberale | |
[pagina 91]
| |
tijd, de tijd van kinderslavernij en ongehoorde vrouwenarbeid, was 't of 't geweten voelde dat er iets niet in de haak was. En wat volgens de katolieke rechtvaardigheid aan de werkman onthouden werd, en aan z'n gezin, probeerde men langs de weg van de charitas te compenseren. Wat de fabriekseigenaar uit pure liberaliteit stal aan goed en gezondheid, aan zieleheil en levensgeluk, dat werd, gedeeltelik altans, persoonlik of door de echtgenote gerestitueerd in de vorm van aalmoezen, bijdragen en steun aan liefdadige verenigingen en instellingen. Fout, onlogies, enz. Maar in elk geval toch tieperend. | |
GemeenschapszinTen slotte moet 'n gemeenschap die katoliek is, ook de kenmerken van dat katoliek-zijn dragen in 'n sterk gemeenschapsleven, de uiting van 'n sterk gemeenschapsgevoel. De mindere spanning, gevolg van minder tegenstellingen, maakt de weg daartoe vrij. De geringere rol die aan 't tijdelike wordt toegekend, 't leven minder op de buitenkant maar meer georiënteerd op de ewigheid, brengt ons verder op deze weg. De wetenschap dat 't aardse slechts 'n voorbijgaand spel is, waarbij men 't zich zelf en anderen liefst maar niet te moeilik moet maken, omdat alles ten slotte toch ijdelheid zal blijken; 't bewustzijn | |
[pagina 92]
| |
van 't kindschap Gods van al de medemensen zonder onderscheid, leidt naar de top. Dat is 't wat ook voor 'n welwillende vreemdeling de omgang in Limburg zo prettig en gemakkelik maakt; dat is de grond van onze zozeer geprezen gemoedelikheid, die trouwens eigen is aan alle katolieke streken. Dit gemeenschapsgevoel uit zich 't duidelikst bij gelegenheid van gemeenschapsfeesten. Dan komt te voorschijn wat er aan eenheid van streven bestaat. En opvallend is dan, hoe de keurigste organisatie tot stand komt van allerwege geprezen grootse optochten, van de jaarlikse grotere en kleinere processies, na 'n onbegrijpelik korte en snelle voorbereiding. Dan worden onderlinge meningsverschillen even uitgeschakeld, elke leiding, op voorwaarde dat ze leiding is, wordt aanvaard; voor elk baantje, de smerigste en de vervelendste zijn mensen bij bosjes te vinden. De uitvoering geschiedt in de grootste kalmte, en de volmaaktste orde; men kent de vreigelende en levendige limburgers bijna niet terug. Gehoorzamen is dan 't wachtwoord. En niemand zal in 't algemeen gesproken aan dat consigne ontrouw worden. Trouwens van kindsbeen af worden deelnemers aan dergelike stoeten als 't ware gekweekt. Kinderen die nauweliks lopen kunnen, volgen O.L. Heer op Z'n tocht door de straten; tot medelijdende stichting van de toeschouwers, maar | |
[pagina 93]
| |
niet altijd ter bevordering van 'n vlot verloop van de plechtigheid; zodat de geestelikheid dan ook ten slotte moest ingrijpen. Maar elke limburgse moeder nagenoeg, stelt er 'n eer in, als ze meneer Pastoor in dit opzicht om de tuin kan leiden, en haar kindje, als engeltje, beneden de toegelaten leeftijd met O.L. Heer meegesmokkeld kan krijgenGa naar eind30). | |
OrganisatiegeestWanneer dat alles waar is, hoe komt 't dan, dat er in Limburg geen, of zeer slappe organizatiegeest heerst? Dat alle verenigingen, zelfs die welke de stoffelike belangen van de leden behartigen, zo'n zware strijd om 't bestaan te voeren hebben? Men heeft dit willen toeschrijven aan 'n zeer sterk sprekende individualiteit. Toch geloof 'k dat men in 'n heel andere richting zal moeten zoeken, wil men niet ontelbare malen met andere uitingen in konflikt komen. Op de eerste plaats is de behoefte aan strengere organisatie hier veel later gevoeld als op andere plaatsen. Men schikte zich in z'n soms zeer harde lot, overtuigd dat dit alles toch van voorbijgaanden aard zou zijn: 'n leven meer in 't bovennatuurlike, waarover ook boven al sprake is geweest. Bovendien: men was zich z'n kracht niet | |
[pagina 94]
| |
bewust, men achtte zichzelf niets waard tegenover de andeṛe wereldse machten; 'n zeker soort défaitisme dus op maatschappelik gebied. Men voelde evenmin zo gauw de dwingende noodzakelikheid om 'n krachtproef te nemen. De limburger is al gauw tevreden met z'n aards bestaan; heel veel heeft ie niet nodig, en wenst ie ook niet. De limburgse sosialisten verschillen dan ook in mentaliteit hemelsbreed van de rode broeders in 't noorden. Alleen de herinnering aan, en 't voortbestaan van sosiaal onrechtvaardige toestanden, jarenlang met geduld en lijdzaamheid gedragen, houden de limburger om de rooie vlag. 'N enigszins behoorlik bestaan zal, zeer spesiaal in Limburg, 't materialisme geducht de wind uit de zeilen nemen. Wanneer men tenminste niet zo lang wacht, dat de katolieke mentaliteit overwoekerd wordt door de naar de aarde gerichte gesteldheid van de geest, zodat dan ook hier, evenals in 't noorden en in andere landen van de wereld 'n niewe kerstening zal noodzakelik zijnGa naar eind31). Uit 't voorgaande blijkt al dat 't enig noodzakelike voor 'n opgewekt organisatieleven n.l. 'n geestdriftwekkend doel, ten enenmale ontbrak. Niet alleen in 't sosiaal-ekonomiese leven, maar ook bv. in 't politieke leven heeft 't uitblijven van grote idealen, of tenminste idealistiese doelstellingen, de liefde tot verenigen bekoeld. Bestaan doet ze wel nog, wat blijkt wanneer er bij gele- | |
[pagina 95]
| |
genheid 'n kans bestaat om zich weer 's geheel te kunnen geven. Met beide handen wordt die aangegrepen; alle onderling meningsverschil verstomt tijdelik, om plaats te maken voor 'n gezamenlik streven naar wat men als groot en goed beschouwt. | |
UithoudingsvermogenZeker is 't gedeeltelik waar, wat van de limburgers beweerd wordt, dat ze de ausdauer niet bezitten om desnoods tegen reeksen van mislukkingen in, toch te blijven volharden in de strijd. Maar deze opmerking brengt ons weer terug tot 't vorige punt, n.l. dat alles afhangt van 't doel dat men gaat nastreven. Wat door anderen vaak als zeer ernstig wordt aangezien, blijkt ten slotte in 't licht der ewigheid helemaal niet van zo overwegend groot belang te zijn. En, zoals 'k vroeger al zei: de ewigheid is binnen; waarover zich dan nog druk te maken? Daarmee samen werkt 't uitblijven van direkt resultaat; iets dat elke nieuweling, elk kind zo'n reusachtige steun kan zijn bij z'n verderwerken in de eenmaal ingeslagen richting. De macht der konservatieven ging men hier maar niet zo met de knuppel te lijf. 'T naar alle kanten in de ziel ingevezen gevoel van eerbied voor 't gezag hield hier meer dan waar ook, de | |
[pagina 96]
| |
uitbarsting van de strijd zo lang, voor sommigen zo onbegrijpelik lang tegen. Dapper gesteund door 't menselik opzicht, om niet voor bolsjewiek, verrader, of nog erger door te gaan; om niet de lieve vrede in de rustige rust van 't samenzijn te verstoren. Nu nog heerst bij velen de geest van: laat zitten wat zit; nog steeds is 't goede de vijand van 't betere. En 't moet andersdenkenden wel heel vreemd aandoen, wanneer ze horen beweren, dat ‘die katolieken ook iedere keer wat anders hebben; die katolieken zijn ook nooit tevreden’. Terwijl de limburger vergeet, dat ie daar zelf ook bijhoort. Men bedoelt dan met ‘die katolieken’ diegenen, die met de bestaande toestanden op onverschillig welk gebied niet tevreden zijn; en dat waarachtig in 't openbaar durven zeggen. En dan zijn 't ‘kazjeweel’ ook nog altijd dezelfden, die wat te mopperen hebben. | |
HoffelikheidSumma summarum: niettegenstaande praatjes over messenstekerij, over dronkenschap, over abnormaal hoge kriminaliteit, lichtzinnigheid, zedeloosheid en weet 'k welke andere dergelike fraaiigheden meer, nodig 'k elk onbevooroordeeld belangstellende uit 's te komen praten met onze echte inheemse plattelandsbevolking, ook op de linkeroever van de Maas. En al heeft ze dan niet | |
[pagina 97]
| |
ten gerieve van de belastingambtenaren 'n dubbele boekhouding in optima forma gereed liggen, toch zal ieder getroffen worden door de natuurlike beschaafdheid, die wortelt in 'n ewenoud katolisisme, en deszelfs eerste gebod: de naastenliefde; door de eerbied voor de evenmens, wie die ook zijn mag, die spreekt uit de manier waarop men elkander en de vreemdelingen groet en aanspreekt, en behandelt. Diezelfde onbevooroordeelde toeschouwer nodig 'k vervolgens dringend uit, 'n gelijksoortig onderzoek in te stellen op 't platteland van Holland of Zeeland, en 'n bezoek te brengen aan en in de blinkend opgepolitoerde boerderijen met de bijbehorende wiskunstig geharkte voortuintjes, maar met spesiale aandacht voor de bewoners van die welvoldane produkten der bezitters. En die dan nog niet overtuigd is van de maatschappelike weldaad die 't katolisisme voor 'n gemeenschap is; die dan nog niet tot de ontdekking komt welk 'n scheur de vervorming in de menselike ziel, en daarmee ook in de menselike samenleving heeft aangebracht; die dan nog niet voelt 't totaal onbruikbare van 'n individualisme, dat de boventoon vormt in 'n stelsel aan 't protestantisme ontleend, voor 'n menswaardige gemeenschap, voor hem weet 'k geen andere verklaring te geven, dan dat er altijd mensen zullen zijn die 't nooit zullen lerenGa naar eind32). | |
[pagina 98]
| |
GodsdienstigheidZijn wij dan zelf zo uitzonderlik fijn katoliek? Bescheidenheid weerhoudt me daar zo ineens maar 'n antwoord op te geven. Voor de niet-limburgers zou 'k willen herhalen: tracht 't complex, dat we de limburgse beschaving zouen kunnen noemen zonder dunk van eigen voortreffelikheid te benaderen; beschouw 't als 'n ingewikkeld resultaat van ingewikkelde aksies en reaksies; als 'n mentaliteit gevormd gedurende ewen, ewen vaak vol wisselvalligheid, maar waarin de grote lijn, de lijn van 't katolisisme, toch nooit is losgelaten. Laat dit dan tenminste tot bescheidenheid, tot gereserveerdheid bij 't beoordelen, dat ten opzichte van ons zo vaak veroordelen is, aanmanen. Laat 't nu 's niet meer voorkomen, dat er zelfs vanaf de preekstoel in de grootste stad van ons land tot de ‘beminde gelovigen’ gesproken wordt over andere, blijkbaar niet-beminde gelovigen, als over ‘'t donkere zuiden’. Laten de niet-limburgers 's trachten te proberen te beginnen te begrijpen, dat 't geen bijgeloof is wanneer 'n eenvoudig boerenmeisje of 'n vrome zakenman met z'n handgift 'n kruisteken maakt, of voor wat de laatste betreft, wanneer ie z'n boekhouding met niewjaar opent door 't inplakken van 'n mooi plaatje van 't Heilig Hart en van O.L. Vrouw, met 'n innige opdracht en 'n smeek- | |
[pagina 99]
| |
bede om zegen in zaken gedurende 't niewe jaar; dat elke mop op O.L. Heer, Z'n Heiligen, Hem of Hun toegewijde zaken of personen geen heiligschennis is, hoewel objektief dikwels af te keuren. Dan kan er tenminste 'n stemming ontstaan, die toenadering mogelik maakt. Tot de limburgers zou 'k willen zeggen: denk erom dat er van alle kanten, door geloofsgenoten en andersdenkenden, voortdurend op ons wordt gelet. Ons gedrag in de kerk is voor velen, de ondervinding heeft 't geleerd, 'n steen des aanstoots geweest. Verwijzen naar zuidelike volken, waar 't voor ons gevoel nog 'n grotere bende is, kan wel iets verklaren, maar nooit verontschuldigen. We voelen ons in de kerk meer tuis (in de letterlike zin) als onze zuiver germaanse geloofsgenoten. En nu kan men wel beweren, dat in de tegenwoordigheid van O.L. Heer de vormelike eerbied toch zeker dient in acht genomen te worden, zelfs meer nog als in de tegenwoordigheid van welke wereldse autoriteit ook. Maar dan gaat deze bewering toch alleen op, wanneer men van O.L. Heer verwacht dezelfde menselike kortzichtigheid, die ook in de genoemde autoriteiten vanuit hun menselik wezen noodzakelik aanwezig is. Neen, wanneer de aanstoot voor anderen uitgesloten is zoals in gelijkgestemden steeds 't geval zal zijn, mogen we gerust aannemen dat Degene Die harten en nieren doorgrondt, die klein-mense- | |
[pagina 100]
| |
like vormoverwegingen eveneens zel doorkijken; dat verkeerd begrijpen uitgesloten is, en dat men tegenover Hem, om 't 's huiselik uit te drukken, niet zoveel égards in acht te nemen heeft. Wanneer 'k dan toch van de limburgers zou willen vragen 'n meer bewust-eerbiedig gedrag in de kerk, dan is dat ten eerste uit zelfrespect; maar vooral ten tweede ter wille van de dwalende en zoekende broers in Kristus die ons omgeven, en die doodgewone mensen zijn, die recht hebben van ons te eisen, dat we hun geen stroospier mèèr in de weg leggen naar de Waarheid, als absoluut onvermijdelik is. Dat verzoek geldt tevens onze geestelike herders. In de eerste plaats wat betreft de nooit eindigende en luidruchtige geldinzamelingen. Praat me nu niet over nervus rerum, of wat dies meer zij; daar is elk weldenkend mens van overtuigd. Maar de bewijzen zijn er dat ze sommige mensen 'n tijdlang hebben teruggehouden. Wie geeft er waarborgen dat er niet ooit mensen helemaal zijn teruggebleven om die hinderlikheid? Dooddoeners kunnen hier niet helpen. Waar 'n wil is, is ook 'n weg. In de tweede plaats zou 'k willen vragen: algehele uitverkoop van de hier nog op zeer veel plaatsen gebruikelike meubels (gelukkig is daarin wel enige verbetering te bespeuren), die men gewoonlik kerkstoeltjes noemt; volgens 't woord | |
[pagina 101]
| |
van 'n vargeten geestigaard 'n uitvinding van den duivel, of... 'n ekonomies aangelegde koster; die zo zit- en knielplaats heeft willen samendringen op de oppervlakte van 'n behoorlike zakdoek. Op deze meubels kan men staan, zitten (zonder hinderlik te zijn, alleen met de rug naar 't altaar) en... hangen, hangen vooral; wat dan ook meestentijds en bij voorkeur gedaan wordt. Alleen kan men er niet op knielen, welke houding voor 'n noord-west-europeaan toch nog altijd de meest geëigende houding is om z'n eerbied te betuigen aan z'n Schepper. Want al voelt men zich in de kerk nog zo tuis, men komt er dan toch in ieder geval met geheel andere bedoelingen als in z'n aards tuis. En zeker is 't, dat de beruchte rammelende, wankelende, schuivende hanggelegenheden voor veel niet sterk gekonsentreerden 'n naaste gelegenheid zoal niet tot zondigen, dan toch tot veel oneerbiedigheid, slordigheid en nalotigheid zijn. Men zou in dit verband kunnen spreken van 't scheppen van 'n sfeer. 'T gaat natuurlik niet aan hier 'n diepgaande beschouwing te leveren over de beleving van ons geloof in al onze levensuitingen; over de bewustmaking van ons geloof om wille van 't geloof zelf, de verplichtingen tegenover onszelf, en omwille van de verplichtingen tegenover onze evenmois. 'T liberalisme heeft ook in onze geesten verwoestingen aangericht, die nog lang niet hele- | |
[pagina 102]
| |
maal weer zijn opgebouwd. 'T sosialisme woekert steeds voort, en 't kommunisme staat met ongeduld z'n beurt af te wachten om nog verdere konsekwensies te trekken. Eén redmiddel is er slechts: dat ‘we geloven met daden en werken’. Maar dan moeten we allen in 't oog blijven houden, dat 't katolieke geloof z'n mooie naam Juist ontleent aan 't feit, dat 't staat boven elk onderscheid van ras of volk; dat 't goed beleefd kan worden door elke volksaard, hoe groot of hoe klein de groeps- of individuele verschillen ook mogen zijn. De Javaan gaat in tegenwoordigheid van O.L. Heer op de grond zitten. De eenvoudige man van de straat uit z'n eerbied anders als de fijner-in-de-vorm-geschaafde mens. 'T kind speelt met O.L. Heer, in z'n dromen en z'n doen. De grote kunst zal voor ons allen zijn door de daden te dringen tot in de ziel, en de gesteldheid moeizaam te schillen uit de soms bedriegelike bast. En als we dan de pit gevonden hebben, laten we dan oppassen dat er niet iets van onze eigen vingers aan kleven blijft, waardoor ons oordeel over 't gevondene toch weer onjuist zou uitvallen. |
|