De ziel van Limburg
(1932)–Fons Tuinstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
[pagina 53]
| |
Algemeen.Al zijn dan met meerdere of mindere zekerheid sommige lichaams- en geesteseigenschappen van de limburger terug te voeren tot 'n grondslag die voor geen ander deel van ons vaderland in die mate geldt, nl. keltiese overblijfselen: hij is en blijft 'n germaanGa naar eind14), en draagt daarvan de onmiskenbare tekenen met zich mee, de meest verstokte super-germaan ten spijt. We zullen daarom onze ogen ook te richten hebben naar oost en west, ook naar 't noorden (in deze volgorde van belangrijkheid). Ook hier zal ten slotte 'n keus gedaan moeten worden, die niet onaanvechtbaar zal blijken. Vooral de diepingrijpende kracht van 't katolisisme, waarover later nog, levert telkens moeilikheden. Geen vezeltje mens blijft door 't katolisisme onaangeroerd, alle eigenschappen worden erdoor veredeld of ontwikkeld; toch worden sommige hier vermeld, omdat er goeie redenen bestaan om aan te nemen dat hier de voornaamste factor voor hun aanwezigheid te vinden is. | |
Individualiteit.De meest kenmerkende trek van de germaan is z'n individualiteitGa naar eind15). Scherp getekend staat ie te midden van z'n omgeving, denkt z'n eigen gedachten, doet z'n eigen daad. En laat z'n leven zo | |
[pagina 54]
| |
weinig mogelik beïnvloeden door uiterlike toevalligheden. Daardoor krijgt ie 'n standvastigheid van karakter en van wil, die 'm van groot nut kunnen zijn. De onschendbare soevereiniteit van de oer-germaanse huisvader vervult ons nu nog met eerbiedige schrik. De eenmaal veroverde rechten worden natuurlik niet zo makkelik prijsgegeven; waardoor 'n trek van stroefheid, van hardheid en vasthoudendheid ontstaat, die al minder sierlik wordt. Daaruit volgt tevens de moeilikheid tot 't vormen van 'n germaanse staat: 'n instelling dus, die bedoelt te zijn 'n niet al te hardhandige opberging van talloze sprekende individuen. Geen volk is dan ook moeiliker te regeren, verzet zich zo tegen uniformering, tegen gezagGa naar eind16). Dit soort individualisme is Limburg vreemd. Even vreemd als andere, eveneens katholieke delen van Europa en de rest van de wereld. Want 't kan niet louter toeval zijn, dat juist de katolieke volken zich vaak laten regeren op 'n manier, die indruist tegen de eigenste wezenheid, zoals men bv. in Frankrijk en Mexico kan waarnemen. (Zie ook in Hoofdstuk III over gemeenschapsgevoel en gemis aan organisatie.) Maar men dient hier onderscheid te maken. De limburger zou geen mens meer zijn, als individualisme hem geheel zou ontbreken. Ten opzichte van de gemeenschap, wanneer grote idealen schitteren, wanneer grote | |
[pagina 55]
| |
gevaren dreigen, kan met 'n verrassend gemak 't individu zich opbergen in 't geheel: daartoe heeft z'n geloof 'm opgevoed. Maar 't is alsof ie zich nu wil schadeloos stellen, wanneer 't leven z'n gegewone gangetje gaat, en z'n persoonlikheid zich ongestoord en zonder groot gevaar voor de gemeenschap kan uitvieren. Dan komt z'n individuele houding ten opzichte van alles wat 't gewone dagelikse leven aangaat in werking met niets ontziende kracht; dan kan de limburger met kwalik te vinden logika te keer gaan tegen alles wat 'm tegen de borst stuit; dan kan ie zichzelf opwarmen tot 'n temperatuur, waarbij geen rustig overdenken en kalm overleg meer mogelijk is. Dan komt z'n kritiese, persoonlike denkwijze omtrent de hem direkt omgevende wereld eerst duidelik tot z'n recht. Om 't met 'n voorbeeld te illustreren: wanneer 'n niet-limburger Limburg durft aan te vallen, zal de geboren en getogen limburger met al de kracht, die in 'm is z'n geboortegewest verdedigen tegen alles, desnoods beter weten in; dan zal ie fouten tot deugden, verkeerdheden tot prijzenswaardige eigenschappen trachten te redeneren. Maar is diezelfde limburger weer tuis, dan kent men 'm niet meer terug in z'n gekanker over eigensteedse of eigengewestelike personen en toestanden. Dit is iets wat ook aan veel niet-geboren-limburgers steeds weer opvalt in ons gewest, en hun dikwels ook | |
[pagina 56]
| |
de overige uitingen van onze gewestgenoten met wantrouwen doet gadeslaan. Deze menselike wezenstrek van 't individualisme, toegescherpt in bovenaangeduide richting, bezit ook nog de limburger. 'T in 't vorig hoofdstuk vermelde omtrent 't verschijnsel dat ‘vreigelen’ heet, vindt hier z'n vervollediging. Wij, limburgers, zijn steeds onder elkaar geweest. Meer dan vijftien ewen leven we al met elkaar, zonder dat er meningsverschil van betekenis tussen ons is gerezen over de zaken, die eigelik alleen de moeite waard zijn om er van mening over te verschillen: de zaken onzer ewige bestennming. We hebben altijd - alweer globaal gesproken - geleefd in één groot gezin als broers en zussen in Kristus. We kibbelden daar om 'n vers wittebroodskorstje, om 't volste glas limonade; we vochten er om onze knikkers, om de meeste plaats in 't gezamenlike bed. En nu zijn we de juiste waardering kwijt; nu menen we dat onze ruzietjes de wereldschokkende gebeurtenissen zijn; nu menen we dat van onze heibeltjes en de uitslag daarvan 't heil van de wereld, de welvaart van 't mensdom en de waarde van ieder mens afzonderlik afhangt. We verspillen nu onze energie aan pietluttigheden, we verdoen onze tijd aan 't oppoetsen van onze tuniekknopen terwijl de stormaanval gekommandeerd wordt. We maken de afgevallen blaren weer met veel toewijding | |
[pagina 57]
| |
vast, en vergeten te onderzoeken of de boom nog wel leefkrachtig is. | |
Vrijheidszin.Vooral geestelik bezit wordt door de germaan met alle ten dienste staande middelen gehandhaafd. Daarin neemt zijn opvatting van vrijheid 'n zeer voorname plaats n. Die is 'm boven alles lief. Wanneer 't om z'n vrijheid gaat, is de germaan tot alles in staat. Van de morgen van onze geschiedenis af horen we van bevrijdingsoorlogen: tegen vreemde en germaanse overheersers. De mededeling van Claudius Civilis dat ie niet gekomen is om te onderwerpen, maar om te bevrijden, doet 'n heel leger van tungriërs en nerviërs hun romeinse bondgenoot verlaten en Civilis volgen tegen Claudius LabeoGa naar eind17). Ook deze trek maakt 't regeren buitengewoon moeilik; want regeren is ten slotte de individuele vrijheid zover beperken als nodig is in 't algemeen belang. Dwang wil de limburger nooit voelen. Dan slaat ie de verzenen tegen de prikkels. Met list en overleg is nog wel wat te bereiken; maar wanneer men voelt dat 't gaat om ‘de baas te worden’, dan is alle hoop op suukses verkeken. Dit is ook een van de redenen waarom de hollandse ambtenaren zo slecht geslaagd zijn in hun al of niet geformuleerde opdracht, om Limburg te hollandizerenGa naar eind18). | |
[pagina 58]
| |
Wanneer men dat wil klaar spelen, moet men beginnen met te huilen met de wolven in 't bos, zoals de vrijmetselarij dat hier en daar in 't verleden heel aardig heeft toegepast; zoals verschillende kommunistiese metoden zo juist begrepen hebben. In dit opzicht moeten de lintburgers tegen zichzelf in bescherming genomen worden. | |
Buigzaamheid.De sterk sprekende individualiteit in de germaan maakt 'm ook - om 't zacht uit te drukken - zeer zelfbewust. Hooghartig wijst ie van zich af, wat niet met eigen hersens gedacht, wat niet met eigen hart gevoeld is. Daarvandaan alweer, dat zo vaak germaan tegenover germaan heeft gestaan, terwijl ze 't in de grond van de zaak toch gloeiend eens waren, streden voor 't zelfde ideaal, maar dat ze in elkaars hart niet wisten te bestaan. Hij ontzegt kalm 'n ander wat ie voor zich uitdrukkelik opeist. Tegenover 'n dergelike houding stelt de limburger 'n slakkenpolitiek, d.w.z. hij kruipt stil in z'n huisje en wacht tot 't gevaar geweken is, als 't tenminste wijken wil; zo niet, dan volhardt ie in z'n geslotenheid en laat de verwatenheid zich opblazen, omdat ie toch wel voelt, dat op zo iets 'n explosie volgen moet. Hij weet dat hij de waarheid heeft, die niemand en niets ter wereld hem | |
[pagina 59]
| |
ooit zullen kunnen afnemen; hij voelt als 't ware de kracht van z'n geloof, z'n geestesgesteldheid, en kan dan in geheimzinnige gelatenheid z'n tijd afwachten, heel lang. Ook dit beangstigt soms niet-ingewijden, en niet geheel ten onrechte, want ooit zal wel 's de tijd komen om met de daad te bewijzen wie nu eigelik de rechthebbende, de baas is. En met volle vertrouwen op de toekomst kan men wachten. Laten we hopen, dat de toekomst niet zo lang uitblijft, dat 't vertrouwen beneden de kritiese temperatuur gedaald is. | |
Waarheidsliefde.Z'n zelfbewustzijn geeft de germaan ook z'n waarheidsliefde. Hij komt recht uit voor wat hij als waarheden aanziet, en waarin ie dus onvoorwaardelik gelooft. De verhalen van onverschrokken de waarheid zeggen zijn talrijk in de germaanse geschiedenis. Maar die heldhaftigheid vinden we tenslotte toch maar bij enkelingen: 'n heel volk van 'n dergelike struktuur zou in de mythologie tuis horen. Wanneer we nu die waarheidsliefde in z'n edelste vorm zo sporadies vinden, dan moet daar 'n reden voor te vinden zijn; we kunnen tenminste moeilik aannemen, dat de mentaliteit zover uitelkaar loopt, dat er geen gemeenschappelike waardering voor oprechtheid zou bestaan. Daarover later nog. | |
[pagina 60]
| |
Gastvrijheid.Neem. uw geschiedenisboekje van de lagere school, blz. een, en daar vindt ge wis en zeker: de gastvrijheid van de germanen was een van hun grootste deugdenGa naar eind19). Hoe onbegrijpelik ver voor onze katolieke begrippen onze germaansheidense voorouders in dit opzicht gaan konden, modern heidense opvattingen wijzen er met onontkoombare konsekwensie weer op terug met 't in bepaalde kringen steeds meer mode wordende ‘changer de femmes’, mag wel bekend verondersteld worden. Die hooggeroemde gastvrijheid nu, geadeld door 't katolisisme, waar vindt men ze in zo grote mate aanwezig als in 't veel gesmade donkere zuiden? Deze eigenschap is vrijwel de enige, die door niemand aan de limburger ontzegd wordt. Wel worden meermalen de motieven waaruit deze deugd zou voortkomen in twijfel getrokken. Maar gelukkig keren de twijfels zich tegen de twijfelaars zelf. Hoe is 't mogelik, dat men zoveel kon doen, zoveel geld uitgeven ter wille van anderen, half of helemaal vreemden, toevallig aangewaaid vaak? Daar moet je maar gek voor zijn! Terwijl je achteraf met de zorg blijft zitten, en bovendien nog vaak stank voor dank krijgt. Of anders: al deze vriendelike tegemoetkomendheid is niets als uiterlike schijn, om de mensen te behagen, 'n | |
[pagina 61]
| |
goeie naam te krijgen, of zich boven z'n medemensen te kunnen verheffen. Die zo spreken geven blijk van de veelgeprezen deugd der gastvrijheid niet al te veel meer te kennen, en zijn op weg, de mooie naam die Nederland sinds de wereldoorlog bezit, danig te schande te maken. 'T zou geen verwondering behoeven te wekken, als zijnde de uiterste konsekwensie van 'n hervorming, die 'n vervorming bleek te zijn. Maar de limburgers hebben hier dan 't erfdeel der vaderen voor ons land bewaard. Dat is overduidelik gebleken in de laatste dagen van augustus 1914, toen stoeten van uit België gejaagde duitse burgers trokken door de stad van Sint Servaas; gevolgd door drommen belgiese vluchtelingen, opgestuwd voor 't naderend oorlogsgeweld; en die weer gevolgd door gewonde belgiese en duitse, al spoedig ook door franse, russiese en andere soldaten. En geen eind kwam aan de behulpzaamheid, de vrijgevigheid: zonder dat iemand eraan dacht te overwegen hoever z'n steunkracht nu wel eigelik reikte. En de aanblik van dit schouwspel zou ook dat andere vernederende verwijt onuitgesproken doen blijven: dat doen Jullie immers alleen maar voor 't oog van de mensen! Er was geen tijd om te overleggen, om effekt te berekenen; er werd gehandeld zoals 't goeie hart dat ingaf; de naastenliefde, in ieder mens wonend, was daar aan 't woord; de kato- | |
[pagina 62]
| |
lieke naastenliefde, de internationale, was daar geïncarneerd. | |
Trouw.De spreekwoordelike trouw van al wat germaans heet, is ook hier nog steeds te konstateren. Voor de germaan was 't eenmaal gegeven woord 'n eed; talrijke spreekwoorden en zegwijzen leren ons, dat ook 't volk in z'n geheel er zo over denkt. Verraad, kuiperij, gekonkel is 'm 'n gruwel. Omwegen kent Germanië niet. Alleen 't werkelike of vermeende gevaar z'n vrijheid, individueel of als gemeenschap te zullen verliezen, brengt 'm tot daden van al of niet te begrijpen wanhoop; dan overwint de zucht naar 't zelfbehoud die al 't geschapene bezield, en doet 'm alle gedane beloften vergeten. Ook de limburger is trouw: al komt die trouw dan ook nog uit andere motieven voort. Maar we kunnen toch aannemen dat ze stoelt op dezelfde wortel. Waar is trouwe dienst nog zo in tel, zo menigvuldig als in Limburg? Waar vindt men trouwere soldaten als in Limburg? Waar heeft de trouw zo verzachtend gewerkt op de heidens-individualistiese levensbeschouwing van 't liberalisme? Zo zelfs, dat de trouw de overhand hield op telkens en grof miskende rechten, miskend door hun, die alleen 't recht van de sterkste kennen. | |
[pagina 63]
| |
Huiselikheid.Huiselik is de germaan in hoge mate, d.w.z. hij zoekt de gezelligheid in de huiselike kring. 'N rustige, kalme, volmaakt beheerste gezelligheid, die geen veiligheidsklep kent, en die ook niet nodig heeft. Er wordt nu altijd beweerd, dat de limburgers niet huiselik zijn; dat ze wel zeer sterk van gezelligheid houden, maar die dan zoeken in grotere gezelschappen, in café's e.d. Dat de limburgers meer herberg-Iopen dan de overige nederlanders, kunnen we, geloof 'k zonder gevaar van tegengesproken te worden, toegeven. 'T minder in zichzelf opgesloten zijn, 't minder zelfgenoegzame, kunnen 'n verklaring inhouden. Bovendien geloof 'k, dat 't euvel eerder af dan toeneemt. 'T is 'n bepaald soort mensen, 'n soort dat niet aan rang of stand gebonden is, dat z'n gezin verwaarloost voor 't luidruchtig verkeer met kennissen: en de welmenenden wijzen die met de vinger na. 'T is 'n aanwendsel, dat niet in den aard van 't volk zit, zoals bewegelikheid, luidruchtigheid die aan niemand opvallen, tenzij ze juist afwezig zijn. Wanneer men plotseling tot de ontdekking komt, dat iemand tot 't boven geschetste gilde behoort, kan men duidelik de verontwaardiging in 't oordeel over zulk 'n ‘uitgaander’ horen. Zodat 'k maar wou zeggen, dat de trek naar gezelligheid niet alleen slechts in ver- | |
[pagina 64]
| |
worden toestand bij de limburgers aanwezig is, maar dat ook 't verlangen naar meer huiselike gezelligheid eraan ten grondslag ligt. Waarom dat verlangen niet groter, de deugd niet meer gekultiveerd is, zit 'm in de sosiale toestanden, waarover later nog gesproken zal worden. | |
Ordelikheid.'N kenmerkende eigenschap van de germaan is z'n hartstochtelike voorkeur voor orde en regelmaat, voor 'n onverbreekbare gewoonte-indeling van dagen, weken, maanden, en jaren. Zo wordt 't ons hier tenminste altijd voorgehouden door de immigranten. 'K heb er maar een moeilikheid tegen; nl. deze: dat 'n dergelike karaktertrek al heel kwalik past bij 'n volk, dat z'n bestaan heeft ontrukt aan de zee; bij 'n volk dat wil doorgaan voor dat der kloekste zeevaarders; bij 'n volk, dat z'n geschiedenis 'n aaneenschakeling is van de meest wonderbaarlike avonturen, toch niet juist de meest door de ordemaniakken gezochte bezighdd. Wellicht dat ook hier de in stilte werkende kracht van de huismoeder moet aangenomen worden. Daarmee bedoel 'k natuurlik niet dat de ijselik ordelike huismoeders hun wederhelften hebben doen snakken naar verlossing uit ewige regel-sfeer door 'n verre en lange vlucht, maar dat | |
[pagina 65]
| |
daardoor de harmonie der tegenstellingen zo'n schitterende gelegenheid bood om grootse daden te verrichten, doordat de remmende omstandigheden tevens ook prikkelend werkten. Maar over die moeilikheid zullen we heenstappen, en aannemen dat inderdaad de germaan 'n hekel heeft aan buitenissigheden. De limburger heeft daar veel minder last van, omdat ie van z'n zuiderbroers heeft geleerd hoe je je in wisselende levensomstandigheden hebt te gedragen; en van z'n keulse broers: hoe je je met 'n lolletje door vervelende situaties heen kunt slaan. 'N afwijking van de dagelikse sleur vindt ie helemaal geen grote ramp. En als de omstandigheden niet voor voldoende afwisseling zorgen, dan zorgt ie er zelf wel voor. | |
Zindelikheid.In dezelfde richting gaat de hooggeroemde zindelijkheid der germaanse huismoeders; over de dito vaders wordt niet altijd met evenveel eerbied in dit opzicht gewag gemaakt. 'N zindelikheid, die aan heel wat mensen, en dan niet alleen limburgers, zinneloos voorkomt, doordat ze de waarden der dingen totaal uit 't oog verliest; die de betrekkingen die ertussen bestaan, zelfs omkeert; die de mens maakt tot 'n slaaf van de dooie dingen om 'm heen: van z'n huis, van z'n | |
[pagina 66]
| |
stoep, van z'n meubels, z'n kleren, z'n schoeisel, enz. enz.; en vergeet, dat al die dingen er ten slotte en alleen zijn om de mens te dienen, z'n leven te veraangenamen. Limburg, Maastricht is vuil, is smerig zegt men. Voor zover 'k zelf heb kunnen nagaan is dat niet erger dan in welke stad die in dezelfde omstandigheden verkeert ook. Zoals elders vindt men hier alle gradaties. En voor wat de laagste graad betreft, geloof 'k dat verscheidene plaatsen uit andere gewesten, nog 'n aardig sportje lager staan. In ieder geval troosten we onszelf en elkaar met de gedachte: dat 't meer zuidwaarts nog veel ‘viezer’ is als bij ons; en 't is bemoedigend voor dienen die zich geroepen voelen daarin te trachten beterschap te brengen, dat de limburger zich klaar bewust is, dat ‘de waole echte oonötte zien’; daarmee bewijzend dat ie in deze richting nog niet alle onscheidingsvermogen verloren heeft. | |
Zwerflust.Met de andere germanen heeft de limburger gemeen de onbedwingbare zwerflust. Er wordt wel mee gespot, erom gelachen: ‘limburgers kom je waar ter wereld ook tegen’. De onmogelikste verhalen, lang niet altijd van jagerlatijnse smetten vrij, worden opgedist om die stelling te kunnen heuidhaven. Maar toch meen 'k te kunnen | |
[pagina 67]
| |
volhouden dat 'n naar evenredigheid (alle omstandigheden in aanmerking genomen) groter gedeelte limburgers als andere gewestelingen meedoet aan de moderne volksverhuizingen. Gemakkelik past de limburger zich aan de niewe omgeving aan; maar graag ook komt ie terug naar 't (zoals 't ieder met betrekking tot z'n geboorteplekje voorkomt) door God zo buitengewoon begenadigde stukje grond, dat Limburg heet. En zelden verliest ie 't karakter dat z'n afstamming 'm meegaf. Wel opmerkelik is 't, dat alleen wanneer de limburger zich in Holland bevindt, hij gemakkelik z'n afkomst verlochent. Hij moet zich tegenover de bewoners van die provinsie al heel erg minderwaardig voelen, dat ie voor z'n herkomst niet openlik durft uit te komen; zo sterk zelfs, dat de limburgers in de grote plaatsen, waar ze hij duizenden wonen, niet bij elkaar te trommelen zijn; terwijl ze elders elkaar juist zo graag zoeken. De reden daarvan zal later ter sprake komen. |
|