De ziel van Limburg
(1932)–Fons Tuinstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
[pagina 23]
| |
Algemeen.Volkenkundig neemt wat 'k hier dus Limburg noem, 'n heel eigen plaats in onder de nederlandse provincies. 'T jongste der voorhistoriese volken: de Kelten, heeft behoorlik gekonsentreerd, binnen onze tegenwoordige grenzen, alleen in Limburg gewoond. De latere onderzoekingen hebben uitgewezen, dat wat Julius Caesar aanzag voor Germanen, in grote massa Kelten moeten geweest zijn onder germaanse aanvoering, of op z'n best: gekeltiseerde GermanenGa naar eind9). Want de Kelten hadden al 'n betrekkelik hoge beschaving bereikt. En de ruimtelik en tijdelik algemeen geldende wet werkte ook hier, n.l. deze, dat, al moesten de Kelten zich politiek aan 't tot heersen neigende volk der Germanen onderwerpen, ze kultureel toch de overwinning op hun overwinnaars hebben behaald; hogere geestelike wapens winnen 't op den duur toch steeds van grotere spierkracht. 'T is vanzelf niet mogelik de romaanse invloed van de keltiese te isoleren. Daarom heb 'k ze ook in een adem genoemd. Dat er door de geweldige rampen alles van de keltiese beschaving zou verloren zijn gegaan is onaannemelik. In ieder geval is dan toch de herinnering aan dat volk bewaard gebleven; en 't zou minstens heel toevallig zijn dat in 'n streek, die dan toch nooit | |
[pagina 24]
| |
gedurende 'n lange tijd onbewoond is geweest, nu juist alleen de herinnering zou zijn overgebleven. Maar omdat behoorlike punten van vergelijking ontbreken, zijn we wel gedwongen deze resten samen te nemen met de romaanse invloed. Ook deze was zeker sterk kelties getint; en dit feit heeft heel langen tijd op rekening van de Romanen, de fransen doen schrijven, wat feitelik bij de Kelten tuis hoorde. In de limburgse dialekten bv. heeft men keltiese sub-straten ontdekt, die tot nu toe steeds aan ontlening e.d. aan 't frans zijn toegeschreven. De lichaamskleinte, de huidskleur, de kleur van ogen en haar, worden door de meeste onderzoekers teruggebracht tot keltiese oorsprong. Wat er ook van zij, we zijn wel gedwongen ons voorlopig met deze dubbele invloed tevreden te stellenGa naar eind10). En als fatsoenlike aardse feitelikheid heeft 't toch nog 'n goeie kant. Want 'n groot gedeelte van de stof is gevolg van, of gekontroleerd door introspectie, wat altijd gevaarlik is, en waartegen objectieve waarnemingen in de omgeving niet altijd voldoende tegenwicht opleveren. By de beschouwing moet men abstraksie maken van 'n beschavings-ontwikkeling van 20 ewen, 'n geschiedenis met geweldige hoge toppen en jammerlike inzinkingen, maar waarvan de determinerende faktoren niet nagelaten hebben belangrijke invloed uit te oefenen op onze geestelike gesteld- | |
[pagina 25]
| |
heid en onze levenshouding. Maar wat de ewen door, zelfs door tijden van de meest siestematiese verdrukking heen, gered is van de eigenheid van ons volkswezen, heeft zich in de loop der geschiedenis zo duidelik gedemonstreerd, dat we met behulp van 'n vergelyking met onze zuider-daren, toch wel met enige zekerheid enkele feiten kunnen vaststellen. Want ook de simpatie van veel limburgers voor Frankrijk en België, dwars over 'n afgrond van taalscheiding en latere kultuurstadia heen, wijst niet alleen op ekonomiese wederkerige noodzakelikheid en op historiese traditie, maar ook op 'n intuïtie van de oerverwantschap. | |
Vlugheid van begrip.De limburger is scherpzinnig, vlug van begrip. (Pater van Ginneken S.J. heeft 't gezegdGa naar eind11); 't is dus geen zelfverheerliking.) Hij doorziet als 't ware bij intuïtie 'n gedachtenreeks, met 't eind erbij. Hij hoeft zich voor niet al te ingewikkelde hersenpijnigingen weinig of geen moeite te geven. Daarin is ie verwant aan de fransen, die in tegenstelling met de duitsers, 'n geniaal flair hebben bv. in 't doen van uitvindingen; waarvan ze de strakke, logiese konsekwensie aan de laatsten moeten afstaan. Hij hoeft niet 'n eenvoudige redenering te volgen langs de ijzeren treden der logika, om | |
[pagina 26]
| |
in veel gevallen toch tot de juiste uitkomst te geraken. 'T verstand blijft daarbij op de achtergrond, 't gevoel eist 't lewendeel voor zich op. Dat deze metode van ‘denken’ z'n bedenkelike kant heeft, spreekt wel haast van zelf. De limburger lijdt, als iedereen, aan ‘les défauts de ses qualités’. De conclusies en beslissingen, die genomen worden, zijn dikwek voorbarig en oppervlakkig; terwijl de noodzakelikheid van 'n verstandelik correctief niet erg gevoeld wordt. Gevoelsargumenten geven vaak de doorslag, en de aangenomen houding wordt niet licht gewijzigd. Ook in grote en belangrijke zaken laat men zich door dat vanzelf-werkend gevoel leiden; en dat dan de uitkomsten vaak allerdroevigst zijn, kan iedereen zich gemakkelik voorstellen. | |
Ontvankelikheid.'T gevoel is dus aan ongecontroleerd ontvangen gewoon, en dus ook buitengewoon ontvankelik. Voor indrukken van allerlei aard. Gebeurtenissen in de omgeving werken hevig in, maar werken niet zielsverwoestend na. Zo nu en dan, maar dan ook weer in hevige beweging, toont 'n hernieuwde gemoeds-uiting, dat de herinnering aan 't ondervondene niet geheel verloren is gegaan; maar alleen tijdelik had moeten wijken voor niewe indrukken, die 'n plaats in de ziel kwamen opeisen. | |
[pagina 27]
| |
Er wordt wel beweerd, dat 't gevoel van de limburger 'n snel oplaaiend stroovuurtje is; snel geblust en vrijwel ongevaarlik. Maar dezelfden beweren, dat iemand, die zich, om welke redenen dan ook, de haat van de limburgers heeft op den hals gehaald, daar niet gauw, misschien nooit meer, van verlost wordt. Dat klopt niet. 'T zou al zeer onwaarschijnlik zijn, dat juist 't haatgevoel diep wortel schiet in 't limburgs hart; dat gevoelens van simpatie daarentegen, toch ten slotte zo nauw verwant aan de haat, maar zeer dunnetjes erop zouden liggen. De kwestie is alleen maar of de aandoening heftig genoeg is geweest om de snel op elkaar volgende sensaties 't hoofd te bieden, in de herinnering bewaard kon blijven. De ondervinding leert juist, dat iemand, die de simpatie der bevolking heeft weten te verwerven, heel wat potjes breken kan voor 't vertrouwen wordt opgezegd. En laten we eerlik zijn: onze simpatie hebben we gauw, soms veel te gauw, en dan verkeerd geplaatst. Hoe vaak worden onontkoombare argumenten voor de ongeschiktheid van 'n bepaald persoon op 'n bepaalde plaats omver gepraat met de zeker simpatieke, zeker verdraagzame, maar daarom niet minder onjuiste bewering: ‘'T is toch zo'n goeie kerel’. En talrijke dergelike ‘goeie kerels’ staan op 't ogenblik nog op talrijke voorname plaatsen, ook in 't openbare leven, tot grote onbegrijpelik- | |
[pagina 28]
| |
heid van nuchterder denkende stervelingen. Wat groter kieskeurigheid in 't plaatsen van onze simpatieën en antipatieën, zou onszelf heel wat onaangenaamheden sparen. | |
Vasthoudendheid.Die vastgeroeste gevoelens vestigen vaak de indruk van star conservatisme, en van koppigheid. Toch geloof 'k, wat 't eerst aangaat, dat we niet de ergste zijn onder de chinezen van Europa. Wanneer we tenminste de kans krijgen om onze strevingen werkelikheid te doen worden. Vooral wat de geestelike strevingen betreft. Wie geen vreemdeling in 't Jerusalem van ons onderwijs is, weet, dat de reaksie tegen 't 19de eews intellektualisme juist 't sterkst bij de katholieken aanwezig is; want ze willen niet de encyclopediese weetjes-‘wetenschap’, die geen ziel met al haar vermogens en krachten erkent, maar juist 'n harmoniese ontwikkeling van lichaam en ziel, als middel tot ons einddoel; ze willen van onze jeugd maken zedelik-, geestelik-, wils-krachtige mensen, toegerust met zoveel weten als nodig is om als volwaardig mens z'n aardse wandeling te volbrengen. Alleen: de gedetailleerde staats-bemoeiïng, noodzakelik geacht als begeleidend verschijnsel van de nog niet helemaal veroverde finansiële gelijkstelling, maakt 'n vrije ontwikkeling | |
[pagina 29]
| |
van ons onderwijs ontzettend moelik. Ook Limburg heeft, wat dat betreft, z'n tijd begrepen, en vecht mee: zo goed en zo kwaad 't met de gegeven boeien gaat. Wat de koppigheid betreft: 't is natuurlik niet toevallig dat friezen en limburgers 't over 't algemeen zoo goed met elkaar kunnen vinden. Daartoe kan misschien meehelpen 't onbewuste troost vinden in gelijke, minder begeerde omstandigheden. Maar zeker is 't, dat er werkelik 'n overeenkomstige karaktertrek in de genoemde richting bestaat, die wel z'n oorzaak kan vinden in 'n gelijksoortige strijd, door beide stammen gevoerd om hun ongerept voortbestaan. En meermalen is 't vertoond, dat friezen, zich hun eigen stijfhoofdigheid welbewust, nader kennis gemaakt hebbende met de limburgers, met eerbiedige bewondering spraken van de niet-verwacht-nog-hardere koppen van hun zuidelikste landgenoten. 'T spreekt vanzelf, dat deze vasthoudenheid alleen z'n waarde ontleent aan 't gebruik dat ervan gemaakt wordt, aan 't feit dat die besteed wordt aan heilige idealen, of verprutst aan nietswaardige objekten. Ons geloof, onze eigenheden zijn bewaard ewen van lijden en strijden door. Maar wie durft beweren, dat we steeds 'n verstandige evenredigheid betracht hebben tussen de waarde van 'n objekt, en de waarde van de tijd, energie, enz. verbruikt ter verkrijging of afweer daarvan? | |
[pagina 30]
| |
Vreigelarij.Hier moeten we ook 'n enkel woord spreken over 't voor buitenstaanders zo interessante verschijnsel in de limburgse geest, n.l. 't ‘vreigelen’. Dit werkwoord is een van de vele limburgse woorden, die zich hardnekkig tegen 'n vertaling in 't nederlands blijven verzetten. 'T betekent zo ongeveer: met 'n taaie vasthoudenheid z'n eigen meningen blijven verkondigen, met 'n bijsmaakje van: steeds tegen de algemeene opinie in, desnoods tegen beter weten in. Dit is natuurlik 'n uitgezocht middel om 'n gesprek gaande te houden; maar dit is dan ook 't enige wat ter verdediging van deze veelgeliefde bezigheid is aan te voeren: en dat is inderdaad niet zo bar veel. Maar van den anderen kant wordt ook dikwels voor vreigelarij uitgekreten, wat alleen de naam ermee gemeen heeft. Wanneer men, tegen 'n algemeen gangbare mening in, z'n goed recht verdedigt op godsdienstig, sosiaal, ekonomies, politiek, enz. terrein, vooral wanneer dat gebeurt tegen autoriteiten; wanneer men daardoor simpatieën dreigt te verliezen, of gemoedelike onder-onsjes met bliksems uit elkztar slaat, dan wordt men gedoodverfd als: vreigeleer. Dat is 't makkelikst. Want dan is 't overbodige moeite om de te berde gebrachte bezwaren verder te onderzoeken. Deze houding tegenover 't vreigelen duidt dus wel aan, | |
[pagina 31]
| |
'n aanvoelen van de minderwaardigheid van deze hebbelikheid, ook door de inboorlingen; en de hoop dat men in dat opzicht nog eens van de dwalingen zijns weegs zal terugkeeren, hoeft toch niet als geheel ijdel te worden beschouwd. | |
Aanpassingsvermogen.In verband met de grote gevoeligheid voor indrukken, is de limburger 'n mensenkenner, of wat men daarvoor laat doorgaan. Immers de mensenkennis bestaat juist daarin, dat men, afgaande op vluchtige, liever nog onbewuste indrukken meestal zich 'n oordeel vormt omtrent 'n persoon, waarmee men in aanraking is gekomen. En 't is nu vooral deze eigenschap, gepaard aan z'n groot aanpassingsvermogen en z'n vlugheid van begrip, die de limburger bij uitstek geschikt maken voor leider. Tenminste daar waar 't hoofdzakelik aankomt op 't aangeven van de hoofdlijnen, van richting gevende denkbeelden, op 't aanvoelen van bestaande toestanden en mogelikheden, 't handig daarvan gebruik maken. Maar dan is 't nodig dat ie aan z'n zij heeft mensen, die bekwaam genoeg zijn voor, en volkomen betrouwbaar in 't uit- en door-werken van de aangegeven richting. 'T is dan ook niet toevallig dat, de omstandigheden in aanmerking genomen, zoveel limburgers minister zijn geworden en als zo- | |
[pagina 32]
| |
danig zeer behoorlike figuren geslagen hebben. Om niet te spreken van andere hoge staatsambten, al was 't gedurende lange tijden op minder in de gaten lopende plaatsen, als gezanten aan buitenlandse hoven en dergelike. De meeste limburgers die in de geschiedenis, op welk gebied dan ook 'n rol van betekenis gespeeld hebben, komen in nederlandse werken trouwens niet voor, omdat ze steeds naar 't buitenland moesten om iets te presteren. | |
Bewogenheid.Waar de overheersing van 't gevoel 'n algemeen verschijnsel is, kan 't niet verwonderen, dat niemand z'n gevoel onder stoelen of banken steekt; dat niemand zich schaamt over bewogenheid; dat niemand zich geweld aandoet om z'n gevoelens te verbergen. Met 'n kinderlike onverschilligheid voor datgene wat de buitenwereld van 'm denkt, laat de limburger z'n gevoel de vrije loop, zonder noemenswaardige pogingen te doen om 't onder 'n enigszins strenge contrôle van 't verstand te plaatsen. By feestelike gelegenheden kan men de tranen geregeld bij stromen zien vloeien. Bij 'n huwelik onder de meest gunstige omstandigheden b.v., wordt er niet geredeneerd: dat zo nu eenmaal 's werelds loop is; dat de jongelui naar alle waarschijnlikheid 'n mooie en ge- | |
[pagina 33]
| |
lakkige toekomst tegemoet gaan; dat 't de wil is van Onze Lieve Heer de bestaande gezinsbanden te verbreken om niewe te gaan vormen. 'T gevoel van de ogenblikkelike scheiding is 't dat overheerst, misschien gemengd met 'n vaag meevoelen met toekomstig geluk. En dat moet zich onweerstaanbcuur uiten. 'N priesterwijdingsfeest, toch wel een van de gelukkigste voor feesteling en voor familie, is zo vol emotie-volle ogenblikken, die de feestvierenden aangrijpen tot schreiens toe, dat 'k me best kan voorstellen dat iemand, die 't zo niet aanvoelt, zo'n feest allerminst 'n feest zal vinden. | |
Uiterlikheid.Ook in ogenblikken van groot enthousiasme wil de limburger z'n lichaam, z'n zintuigen doen delen in de heerlikheid. En z'n liefde voor uiterlik vertoon heeft ie met z'n zuiderbroers zeer sterk gemeen. Hij voelt bij intuïtie, dat 'n mens van brood alleen niet leven kan; maar dat de beide samenstellende delen van 't ding; mens, nl. de ziel en 't lichaam beide de hun wezenlik toekomende rechten opeisen. En al is 't dan wellicht waar, dat de limburger de meest epicuristiese bewoner van Nederland is, zeker is toch ook, dat ie aan z'n zielevoedsel door z'n zintuigen verkregen, de hoogste, of als men wil: de meest uitgebreide | |
[pagina 34]
| |
eisen stelt. Waar in Nederland worden geregeld zulke feesten georganizeerd als in Limburg? Waar verlopen ze ooit zo ordelik of hebben in hun grootsheid zo'n rustige gang? Waar kan 'n demonstratie voor iets wat 't volk uit 't hart gegrepen is, zo'n alles, vooral menselik opzicht vergetende geestdrift verwekken als in Limburg? En 't is niet de vorming van 'n mensenmassa zonder meer: alles heeft z'n eigen kleur, z'n eigen cachet. Wie, die 't geluk gehad heeft 't te mogen zien, zal vergeten de bondendag, die vooraf ging aan de zgn. nederlandse katholiekendag te Maastricht gehouden? Die overweldigende stoet van limburgse verenigingen, overwuifd door honderden kleurige vlaggen; die trotse R.K. werkliedenmassa, opgesteld op, volgens kenners, 't mooiste plein van west-Europa, overwapperd door 'n zee van kleuren; die huiveringwekkende kalmte en waardige vastberadenheid, waarmee door die honderden vanen 'n eerbiedige groet werd gebracht aan 't Doorluchtig Episcopaat. Mannen, geesteliken en leken, verhard en vergrijsd in 'n dikwels ondankbare, 't gevoel afstompende strijd om telkens geweigerd recht, schreiden als kinderen, zonder zich daar ook maar 'n ogenblik voor te schamen, onder 't zingen van: Aan U, o Koning der ewen, 't lied van Dr. Schaepman, die daar op dat ogenblik 'n mooie bodem zou gevonden hebben om laaiende geestdrift te doen groeien met z'n oratories talent. | |
[pagina 35]
| |
Eveneens onvergetelik blijft de aan genoemde feestelikheid verbonden kinderhulde op dat andere monumentale plein van Maastricht, de Markt, waar duizende kinderen de hoge gasten toezongen. 'T was een en al kleur en beweging; 't was Jeugd. Z.H.E. de Aartsbisschop werd totaal meegesleept door de geweldige stroom van geestdrift, die hij blijkbaar zelden of nooit om zich heen had gevoeld. Herhaalde malen stond hij van z'n zetel op, en wuifde met beide armen de kinderen toe, en verwekte zo telkens 'n herniewde uitbarsting van enthousiasme. En z'n vergrijp tegen de gerokte deftigheid van de offisiële katoliekendag, heeft 'm 'n onvergetelike plaats bezorgd in de harten der maastrichtenaren. | |
Gezelligheid.Deze liefde voor uiterlik vertoon wortelt ten slotte, dunkt me, in 'n drang naar gezelligheid, die zich bij de limburger sterk openbaart. Hij is niet graag met z'n gedachten en gevoelens alleen; ook niet in beperkte kring, waar denken en voelen zo heel ver in dezelfde richting gaan. In groter gezelschap komt ie pas los, daar voelt ie zich in z'n element. Daar zijn prikkels die hen tot reaksies nopen, die men zo gauw niet zou verwacht hebboi. Daar komen z'n eigenschappen beter tot hun recht: spraakzaamheid, gemak van uitdrukken, | |
[pagina 36]
| |
geestigheid, meevoelen, ontvankelikheid voor telkens niewe en wisselende indrukken, z'n spotzucht en neiging tot tegenspreken. Dit kan natuurlik, vooral wanneer andere omstandigheden meewerken, leiden tot uithuizigheid (waarover later); maar niet alleen verhoogd café-bezoek is daarvan 't gevolg: ook de zucht om samen te zijn bij feestelike gelegenheden, waar de hele familie, in groten getale, haast aartsvaderlik, verzameld wordt; waar vrienden en bekenden verschijnen; waar groepsgenooten van allerlei soort elkaar ontmoeten. Dan kan 't standsverschil tot 't, 'k zou haast zeggen, maatschappelik toelaatbaar minimum worden teruggebracht. Wat de limburger aan eigen kracht mist of bezit, wordt daar op- of omhooggeheven. Daar voelt Limburg zich sterk, en oefent 't, onbewust vaak, nog grote kracht uit. Z'n taai zelfstandig leven is daar wel voor 'n groot deel aan te danken. Ieder niet-limburger ondervindt dit min of meer, staat voor dit dilemma: of wel: zich niet geven aan 't gemeenschappelike leven, en dan uitgestoten worden; ofwel: zich overgeven, en dan na korte tijd geassimileerd worden. Natuurlik bestaan er ook overgangsstadia tusschen deze uitersten; maar 'n zuiver-neutraal-blijven is hier, evenmin als op welk ander gebied, onmogelik. | |
[pagina 37]
| |
Gemoedelikheid.Deze eigenschap vormt tevens de basis voor de bekende gemoedelikheid van de limburgers. Wanneer ze samen zijn moet de stemming erin blijven, en niettegenstaande verschil van mening en opvatting mag niemand wreedaardig als verstoorder optreden. Moeten onaangenaamheden gezegd worden, dan dient dat zo te gebeuren dat al de anderen ermee lachen kunnen, en er voor 't lijdend voorwerp niets anders overschiet als de bekende imitatie van de bekende boer met de bekende kiespijn. En 't woord gezelligheid, èn 't woord gemoedelikheid geven aanleiding om te waarschuwen voor onvruchtbare discussies over de woorden, zonder dat men de inhoud daarvan eerst heeft vastgelegd. Gezelligheid is voor 'n niet-limburger 'n heel ander begrip als voor de limburger; want beiden vinden 't van den ander onbegrijpelik hoe ie zijn gezelligheid gezellig vinden kan. Gemoedelikheid heeft zoveel betekenissen als er verschillende gemoeden bestaan. 't Gaat hier alleen om 't konstateren. van bepaalde feiten, en niet of die gezelligheid en gemoedelikheid ook dè gezelligheid en gemoedelikheid zijn. Dit geldt, mutatis mutandis, voor tal van andere gekozen namen. | |
[pagina 38]
| |
Onbewogenheid.Al meermalen hebben we moeten vernemen, dat de limburgers zo moeilik warm te krijgen zijn; meerdere redenaars zouden daar al over hebben geklaagd. En men kan zelf herhaaldelik waarnemen, dat dit inderdaad zo is. Maar dan ziet men tevens, dat de schuld aan de andere kant zit. 'K zou Juist willen beweren, dat de bedoelde weigerachtigheid 'n frappant getuigenis is voor de verrassende zuiverheid van gevoel, die 't volk tot nog toe heeft weten te bewaren. Wanneer zo'n grote redenaar de golven van z'n talent op de hoofden van z'n toehoorders doet neerkomen; wanneer 't opgeschrevene weer tot niew leven moet gewekt worden door 'n bezielende voordracht; wanneer men met onfeilbare zekerheid, in de regel door veel lawaai van de kant van de spreker, hoort aanduiden de uitgezochte punten waar applaus, bij voorkeur donderend, moet losbarsten; wanneer men al dat klatergoud ziet glimmen en dat doelloze vuurwerk hoort losbarsten, dan kan men in ernst toch niemand, ook 't ‘gewone volk’ niet, kwalik nemen, dat er geen geestdriftsvuur in de zielen van de hoorders ontstoken wordt. Zo kaa men waarnemen, dat 'n redenaar 'n onderdeel van 'n seconde moet wachten, voor 't gewenste resultaat, bestaande uit bijvalsbetuigingen, verkregen wordt; en ieder even-aanvoelend mens | |
[pagina 39]
| |
merkt wel, dat er 'n applaus loskomt, nu ja, uit beleefdheid, om de zwoegende en zwetende, soms ook nog eerwaarde spreker - pardon: redenaar - niet voor schut te laten staan. Trouwens iedere openbare plechtigheid kan in Limburg op 'n behoorlike belangstelling rekenen, wanneer ze maar aan behoorlike eisen voldoet. Is dat laatste niet 't geval, dan volgt onmiddellijk de executie. | |
Spotzucht.Want wanneer men spot wil horen, geestige, goedmoedige spot, dan kan men z'n hart in Limburg komen ophalen. Ik kan er nooit aan ontkomen te denken in dit verband aan de grieken, die ook alles van elkaar verdragen konden, die ook alles van zich lieten zeggen, mits 't maar in geestige vorm gebeurdeGa naar eind12). Met 'n werkelik geestige, rake zet, maakt men geen rechtgeaard limburger woedend. 'K denk dan aan Socrates, die de blijspelen van Aristophanes, z'n heftigste tegenstander, met z'n tegenwoordigheid vereerde. Daar hoorde ie, wat men zijn filosofiese en opvoedkundige denkbeelden meende te mogen noemen, op de meest rake wijze hekelen; daar vond ie zichzelf terug op 't toneel, zoals de dichter 'm altans zag; en daar vestigde ie nog eens nadrukkelik de aandacht op zichzelf, wanneer er | |
[pagina 40]
| |
kans bestond, dat de toeschouwers niet zouwen begrijpen, dat 't over hem ging. En nu in Limburg? Niet zo lang geleden is weer 's opgevoerd de ‘kemikken opera’, getieteld: De Kapitein vaan Köpenick. De oplichterstruc van de bekende Vogt, was juist 'n kolfje naar de hand van de rasechte maastrichtenaren. 'T was niet 't lukken van de diefstal wat hun 't meest daarin trof; daarover werd niet gefilosofeerd. 'T fijne was juist de manier waarop de eenvoudige schoenmaker de voosheid van de vooroorlogse uniformbeschaving had gevoeld, en de handige manier waarop ie ten eigen bate daarvan voordeel had weten te trekken. Deze gebeurtenis werd totaal gelokalizeerd: ze speelt zich af op aan allen bekende pleinen en straten; de personagieën die optreden stellen, ook door de grime, bestaande mensen voor. Straattiepen, politie-agenten, bestuursambtenaren, rechters, vinden zichzelf terug op 't toneel; en worden daar, goedmoedig maar raak, ertussen genomen. En bekend is, dat sommige van de hoogst-staande personen - want niemand wordt gespaard - de elf gegeven opvoeringen zonder uitzondering hebben bijgewoond, en zich enige weken langer leven gelachen hebben. Deze zin voor 't komiese, deze gevatheid, voortvloeiende uit de boven gesienjaleerde vlug- | |
[pagina 41]
| |
heid van begrip, is geen sporadies voorkomend verschijnsel, maar 'n algemeen; zoals de algemene vatbaarheid voor geestigheden ook wel zou doen verwachten. Er is 'n tijd geweest, dat van overheidswege de kermis werd afgeschaft. Die werd vervangen door volksspelen, zo ongeveer van bovenaf gedekreteerd, en dus tot mislukken gedoemd. 'T slot was 'n gondeltocht op 't kanaal, met muziek en lampions. 'T scheen maar matigjes te hebben bevallen, en 'k kan niet zeggen geheel ten onrechte. En op de terugweg naar huis klonk al 't geïmproviseerde vonnis op de bekende wijs, uitgegalmd door hele troepen opgeschoten jongens en meisjes: En 't is zeker en gewis
Dat volleksfeesten rotzooi is.
Haaliejee, haaliejee,
Haaliejoo-hoo-hoo, enz.
tot uit den treure herhaald. 'N paar beren waren, als publieke vermakelikheid-zonder-vermakelikheidsbelasting, aangeschaft. En 't was in de tijd van de bodemlooze put. Onmiddelik zong men spontaan: De bere zien gestik,
De bere zien gestik,
Ze höbbe eus belastingbreeve ingeslik.
Vastenavend 1929. Meer dan twintig graden onder nul. Toch verkleden en gemaskerden op | |
[pagina 42]
| |
straat. Bibberend van de kou werd 't oeroude lied van die dagen gevariëerd: Wij zijn bevroren kammeraten,
Wij zullen elkander nooit verlaten.
Deze reeks zou voor 'n respectabele uitbreiding alleszins vatbaar zijn. | |
Gemis aan ernst.Maar deze geestige, veelal goedaardige maar daarom niet minder werkelike spot, is ook vaak 'n gevaarlik wapen in de hand van degene die er mee weet om te gaan. Heeft in 't algemeen al de spotter die de lachers op z'n hend weet te krijgen veel voor, bij de limburgers, zo ontvankelik voor spot, is diezelfde van z'n overwinning zeker. Op soms onbegrijpelike ogenblikken wordt dit gevaarlike wapen voor den dag gehaald: 'n wapen dat ieder rechtgeaard limburger ook altijd bij de hand heeft. Dat kan dan wel 's 'n verkwikkend schouwspel worden, 'n geestighedentoernooi, maar 't is de vraag of altijd de zaak daarmee gediend is, waar 't om gaat. Er zijn nu eenmaal kwesties, waarvan de oplossing, toestanden waarvan de opheffing ernst, niets dan ernst, bittere ernst soms alleen toelaat. En in zo'n geval is 't dan ook de sterkste partij niet, die naar dat geduchte wapen grijpt. Maar dat verandert niets aan de feitelikheid van 't suukses. Maar wat op 't | |
[pagina 43]
| |
schellinkje in de schouwburg 'n verdienste kan zijn, kan in andere omstandigheden 'n misdaad nabij komen. En hoeveel goeie dingen zouden zo al doodgespot zijn in de loop der Jaren? | |
Voor-de-gek-houderij.Deze gemakkelikheid in 't spotten vinden we in andere vorm terug in 't elkaar voor den gek houden. De limburger overziet snel de situatie, en weet er dan even snel partij van te trekken om z'n evennaaste er netjes laten in te tippelen. 'N heel gezelschap voelt bij intuïtie aan, wanneer 'n dergelik geval zich voordoet en de gunstige omstandigheden in verband met 't slachtoffer; want iedereen wordt op z'n tijd de dupe van zo'n onafgesproken en spontaan komplot. Niet-limburgers, die zich overigens buitengewoon goed hebben aangepast, die ten opzichte van zichzelf met suukses waakzaam zijn, geven toch altijd toe, dat 't deelnemen aan 'n dergelijke samenzwering, die ze wel degelik voelen aankomen en met groot plezier volgen, hun steeds te machtig blijft. 'T enige wat ze doen kunnen is zich half afwenden, onverschilligheid veinzen, om zodoende door gebaar of gelaatsuitdrukking de uitslag niet te bederven. 'T is daarom zo buitengewoon onbillik wanneer niet-limburgers onze gewestgenoten be- | |
[pagina 44]
| |
schuldigen van de ‘hollanders’ altijd maar voor den gek te houden. Natuurlik zal dat ook geprobeerd worden. En de pret om 't slagen zal er werkelik niet minder om zijn, wanneer 't slachtoffer 'n ‘hollander’ is. Ze zal nog vergroot worden, wanneer blijkt, dat de persoon in kwestie 't maar zeer moeilik met z'n waardigheid kan overeenbrengen by de neus genomen te worden. Maar dat zij spesiaal zouden worden uitgekozen is absoluut tegen de waarheid. Maastrichtenaars bij tientallen zouden, wanneer ze ervoor wilden uitkomen, 't tegengestelde beweren, en ook bewijzen kunnen. | |
Muzikaliteit.‘Uit de meest muzikale stad van Nederland’, stond onlangs nog onder 'n foto uit 't muzikale leven van Maastricht. 'N zeer muzieklievende stad in ieder geval. Nagenoeg letterlik huis aan huis is in de binnenstad en de betere wijken 'n piano te vinden. De radio heeft 'm 'n tijdlang zware concurrentie aangedaan, maar 't gemis aan aktief-meewerken bij de reproduksie heeft daar 'n stilstand in gebracht naar 't schijnt. Minder bedeelden stellen zich tevreden met 'n harmonika, 'n te veel gesmaad instrument, waarvan hier werkelik meesterlike bespelers te vinden zijn. Nog iets verder verborgen vinden we de cither, of de | |
[pagina 45]
| |
laatste tijd meer de banjo of mandolien. En de verschoppeling voor wie dat zelfs nog onbereikbaar is, behelpt zich met 'n mondharmonika, vult er 's zomers 's avonds de hele stille straat mee, alleen of kunstig begeleid door z'n kornuiten, en alles kijkt met glundere gezichten naar die arme, maar vrije vogel Gods, die ook zingt zoals ie gebekt is, tot verlichting van allen die luisteren. Er wordt veel gesmaad op ons dilettantisme. Maar wat zijn we gelukkig zoveel dilettanten in ons gewest te mogen herbergen: want ze vertolken ons plezier in 't leven zoals elke dag 't ons brengt, alle pessimistiese kwalifikasies ten spijt. Maar ze vormen ook 't fundament, waarop door de werkelik groten 't hoge gebouw der Kunst (met 'n grote K), moet worden opgetrokken. En hoe hechter en hoe hoger die fundamenten zijn, hoe hoger die verheven tempel ten hemel zal reiken. En ook die grote bouwers zijn in Limburg niet zeldzaam, vooral op 't gebied der reproduserende Kunst. Op vokaal gebied houdt Limburg z'n naam hoog door meerdere befaamde mannen- en gemengde koren; de limburgse kerkkoren hebben door 't hele land 'n klinkende naam. Instrumentaal: 'n zomerzon- of feestdag zonder schetterende fanfares van 'n muziekkorps, is niet kompleet. Zowel stad als mijnstreek ak dorp leveren op dat gebied prijzenswaardig werk; en 't is weer 't | |
[pagina 46]
| |
eigenaardig timbre, dat harmonieert met de schaterende zon in 't schitterende koper of nikkel, dat de eigenaardige geur aan 't schouwspel geeft. En wat men binnen de eigen grenzen niet kan vinden, is voor 'n schyntje geld, dat men er graag voor over heeft, te genieten in Luik of Aken; en van deze gelegenheid wordt druk gebruik gebruik gemaakt. 'T zijn niet alleen de romantiese opera's, zoals Luik die veelal te ‘genieten’ geeft, die 't hevigst in de smaak vallen. Ook de klassieke en niewe duitse muziektoneelwerken worden hoog gewaardeerd, nu men tegen zeer aanlokkelike voorwaarden, de opvoeringen daarvan enigszins geregeld kan volgen. Wanneer 't kontakt met 't Rijnland nog iets intenser kon zijn, zou al heel gauw 't overwicht der simpatie naar die kant verlegd zijn ten koste van de waalse liefde, wat dan ook heel licht te begrijpen zou zijn uit nauwere verwantschap in afstamming, taal, godsdienstige opvattingen, enz. De verbinding met 't noorden is vanzelf veel te omslachtig, verondersteld al dat er 'n affiniteit van enige grootte zou bestaan tussen kunstuitingen van noord en zuid. Dat er weinig bereidwilligheid bestaat om de nadelen van deze toestand te reduseren bleek weer uit de recente felle strijd om subsidieverhoging voor 't Maastrichts Stedelik Orkest. De vicieuze sirkel. | |
[pagina 47]
| |
Toneel.Ook op toneelgebied wordt er in Limburg hevig gedilettanteerd: geen parochie, geen gehucht, of er worden een of meer toneelclubs gevonden. 'T wintersezoen is 'n aaneenschakeling van buitelingen op 't slappe koord der mimiese kunst. Maar dat is ook alles wat er, de enkele loffelike uitzonderingen daargelaten, van te vertellen valt. Hier kan Limburg niet als op muziekaal gebied bogen op meer dein gewone prestatie's. Toch zijn alle elementen ervoor aanwezig: 'n makkelike verplaatsing in de gedachtengang van anderen; 'n behoorlike aanleg voor 't juiste gebaar, buigzaam stemmenmateriaal en 'n scherp aanvoelen van fijne betoningsnuances; 'n zeer bruikbare fysiologiese struktuur. Dat niettegenstaande deze gunstige voorwaarden de toneelkunst 't niet tot hogere bloei heeft weten te brengen, hangt samen met andere oorzaken. De voornaamste daarvan is wel de grote afstand tot, en de slechte verbindingen met bevruchtende centra. De tijd dat Maastricht leefde van de klassieke franse tragedie is nog niet lang, maar snel en afdoende vergeten. De muziek van franse afkomst, als algemene mensentaal spreekt dat voor de muziek vanzelf, heeft zich langer gehandhaafd. Maar niets niews is voor 't vergane in de plaats gekomen. Onze eigen gemeenschap bleek niet sterk genoeg om zelf 'n | |
[pagina 48]
| |
niew toneel te scheppen; de belangstelling stond op de hoogte van 't ekonomies niveau: 'n vicieuse sirkel alweer. Van buitenaf kwamen er geen prikkels om 't verlangen naar eigen toneel, liefst in eigen taal, in eigen dialect, omhoog, tot daden te drijven, 't Bleef dan ook by enige stuntelige pogingen, die veel meer van volkspsychologies, als van literair belang zijn. De toestand is op 't ogenblik nog onveranderd. De liefde, de belangstelling voor 't toneel is omgekeerd evenredig met de dito voor muziek. Dit verschijnsel heeft dus waarschijnlik niets te maken met fundamentele afgekeerdheid van 't toneelspel, gezien de boven aangehaalde feiten. Wel blijkt telkens dat de komiese muse veel meer aanbidders telt onder de limburgers als de tragiese, die als ewige muurbloem schijnt te zullen fungeren. In 't geheel van 't limburgse karakter volkomen begrijpelik. | |
Levendigheid.Hierbij zou 'k willen doen aansluiten de grote levendigheid, 'n uitbundig gebruik van gebarenverduideliking, gelaatsmimiek en stemmiddelen, die blijkbaar op de niet-limburger zo'n diepe, maar niet altijd geruststellende indruk maken. Voorbeelden zouwen ervan aan te halen zijn, hoe zenuwachtige noordelike dames de deur angstvallig gesloten houden tijdens de afwezigheid van | |
[pagina 49]
| |
manlief: ze zijn bang voor de mensen uit Limburg, want die kijken zo wild; aan welk oordeel de met zorg gekultiveerde minder vleiende opvatting omtrent de zuidelikste bewoners van ons land ook wel niet helemaal vreemd zal zijnGa naar eind13). Ieder limburger trouwens die in 't noorden langere tijd heeft verkeerd, weet uit eigen erveuring hoe moelik 't is om in 'n noordelik gezelschap niet al te erg uit de toon te vallen; hoe Icing 't duurt voor men in gezelschappelike conservatie de dressuur van zich-zelf zo hoog heeft weten op te voeren, dat men volstaan kan met enige weinige, niet erg afwisselende gebaren. Dat laatste kan natuurlijk niet gebeuren dan ten koste van 't individu, dat nu voor z'n gevoelens, vroeger uitgedrukt door gebaren, niewe uitingsmanieren moet gaan aanleren, bewust of onbewust; wat weer tot gevolg heeft, dat daarin nooit 'n dergelike virtuositeit bereikt wordt ak in de aangeboren uitdrukkingswijze. |
|