De ziel van Limburg
(1932)–Fons Tuinstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Gedurende de laatste twee decennia is de ethnologie steeds meer in 't middelpunt van de belangstelling van grote groepen van mensen komen staan. Aan de ene kant van geleerden, die met al de hun ten dienste staande middelen der moderne wetenschap getracht hebben 'n uitweg te vinden uit de chaos van tegenstrijdigheden die ze op hun weg ontmoetten; aan de andere kant van de grote massa, die onbewust aanvoelde de onomstootbare zekerheid van 't bestaan van de betreffende feiten, daarin 'n middel ontwarende om eigen superioriteit te bewijzen, of aangewreven inferioriteit van zich af te werpen. 'T kan natuurlik m'n bedoeling niet zijn 'n toegepast-wetenschappelike verhandeling over 't aangekondigde onderwerp te geven; daartoe schieten m'n krachten te kort; en daartoe ontbreekt me de moed, door de verklaringen van machteloosheid herhaaldelik door geleerden, die van dit onderwerp 'n levenstaak gemaakt hebben, beleden op dit nog zo gladde gebied der wetenschap. Hun uitspraken zijn nog zo vol tegenstrijdigheden, hun stellingen nog vol zoveel voorzichtig voorbehoud, dat 't vermetel zou zijn de verwarring nog groter te maken door daarop voort te bouwen in biezondere gevallen, door gevolgtrekkingen te maken die dan uit den aard der zaak nog twijfelachtiger van waarde zouwen zijn als de grondstellingenGa naar eind5). | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Wel wil 'k 'n enkel punt, dat me erg getroffen heeft belichten, en er m'n voorlopige mening over geven. - De uitkomsten van vele onderzoekingen schijnen te spreken voor 't feit, dat 'n geestelike erfenis (waarover dadelik nog 'n paar woorden), door volgende generaties alleen kan behouden, of verslecht worden; dat 't echter onmogelik zou zijn 'n verslechte aanleg te verbeteren. We zouden ons dan slechts kunnen bepalen tot: houden wat we hebben, wat inderdaad al 'n doel zou zijn, alleszins de moeite waard om nagestreefd te wordenGa naar eind6). Maar de tegenstrijdigheden in de opgezette stelling doet ons gevoel, dat haast natuurlikerwijze in verzet komt tegen 'n dergelike pessimistiese opvatting, gerust zijn, en geeft hoop, dat nog eenmaal de stand van zaken, na grondiger onderzoek, zich zal wijzigen ten gunste van 'n wezenlike verbetering der geestelike erfenisGa naar eind7). 'T kan ons by de weergave van opzichzelfstaande feiten voorlopig koud laten of we te doen hebben met para- of idiovariaties, vooral omdat we daarmee nog niet de laatste natuurlike oorzaak der veranderingen hebben gevonden; eveneens laten we onaangeroerd de vraag of de gesienjaleerde eigenschappen behoren tot de genotiepiese of de phaenotiepiese. 'T is werkelik geen vrees om zich aan koud water te branden, maar wijze voorzichtigheid, die ons van dit glibberige pad verwijderd houdt. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Dit wensen we evenwel te verklaren: dat 't onomstotelik vaststaat, dat elke ziel telkens, voor elk individu afzonderlik geschapen wordt, zodat die ziel dus in geen enkel erfelikheidsverband staat met welke andere ziel ook, zelfs niet met die der ouders. Daarmee zijn dus van de baan alle zuiver-geestelike erfelikheidskwesties, opvattingen over 'n individuele massazielGa naar eind8), en dergelike misvattingen meer. En daardoor is ons terrein dus beperkt tot die eigenschappen, die voor hun veruiterliking 't lichaam veronderstellen. De eigenschappen der ziel als: gevoelen, denken, willen, (an und für sich), vallen daardoor buiten ons gebied. De eigenschappen samenhangende met klimaat, voeding, bodemgesteldheid, sexuele verhoudingen, en wat er nog meer aan dergelik nauweliks onderzocht materiaal bestaat, achten we dus alleen voor erfelikheid in aanmerking te komen. De ziel als zodanig kent geen ras; dit laatste bestaat niet in 'n verzameling van eigenschappen, maar in de manier waarop de geest, de ziel, door middel van 't lichaam deze eigenschappen aan de buitenwereld kenbaar maakt. M'n bedoeling is 't wel, om te trachten gegevens te verzamelen, waarmee misschien ooit nog wel 's verder gewerkt kan worden; 'n opsomming van feiten dus, die 'n grondslag kan vormen voor verdere beschouwingen. De een of ander zal op- | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
merken, dat de indeling van de stof reeds enigermate 'n stellingnemen verraadt, ten opzichte van de oorzaken der verschijnselen. En inderdaad is dit dan ook 't geval. Maar de keuze is uitsluitend gedaan om praktiese redenen; want 'n keus moet er gedaan worden. Geen enkel stelsel van karaktereigenschappen heeft zich 'n dominerende plaats kunnen veroveren tot nu toe. Om vanuit 'n sentraal punt, aangeduid in 't nawoord, 't geheel te beschouwen, daarvoor is de tijd nog niet gekomen. Daarom heb 'k de oude ‘landläufige’ metode van de rassentheorieën aangehouden en maar de mij 't meest juist voorkomende oplossing gekozen, en 'k wens dan ook de verdeling der stof alleen beschouwd te zien als 'n mogelikheid, die te zijner tijd, al of niet gewijzigd, gemotiveerd of wellicht verworpen zal dienen te worden. 'N enkele maal is gans geen keuze gedaan, zooals b.v. in de kwestie: gemeenschapsgevoel-organisatiegeest-individualisme. Welke zijn nu de omstandigheden, die tot 't schrijven der volgende ontboezemingen hebben samengewerkt? Ten eerste: de ondervinding dat de befaamde limburgsche geest zo weinig de moeite waard wordt geacht om die eens nader te bekijken. Ten tweede: de ondervinding dat men, in flagrante strijd met de billikheid, toch maar steeds afgeeft op wat men niet kent. | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
Ten derde: omdat men zich in 'n gemakkelike zelfgenoegzaamheid neusoptrekkend tracht te verheffen boven wat men als 'n hinderlike geur ondervindt in de schone bloemenruiker der nederlandse kultuur, en 't dus nodig is die neuzen weer op de juiste plaats te brengen. Ten vierde: om leiders en geleiden in ons gewest te prikkelen tot bestudering van 't materiaal, dat ze, respectievelik ter aanvoering en tot zelf-kultuur te bewerken hebben. Ten slotte: om zo te komen tot 'n beter begrijpen tussen allen, die door de loop der geschiedenis aangewezen zijn met elkaar te leven, en dat gezamenlike leven dus zo gemakkelik en wederzijds waarderend mogelik te maken. Vooraf nog enkele verklaringen. Getracht zal worden 'n zo volledig mogelik beeld te ontwerpen van wat 'k genoemd heb ‘De Ziel van Limburg’. 'K bepaal me tot dat deel van Limburg, dat, met Maastricht als middelpunt, 'n volkenkundige en kulturele eenheid uitmaakt. Die enigszins op de hoogte is van de limburgse geschiedenis en de wording van 't geheel dat men tegenwoordig Limburg gelieft te noemen, zal me dat heus niet kwalik nemen; te meer omdat me herhaaldelik gebleken is, dat, wat men de limburgse mentaliteit noemt, daarmee identiek is. Daarbij zullen karaktereigenaardigheden ter | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
sprake komen, die nu niet specifiek limburgs genoemd kunnen worden. Ook dat valt niet te verwonderen: aangezien de Limburger nu eenmaal tot de soort mens behoort en Limburg geen reeds sedert ewen van de wereld afgesloten eiland is. 'T spreekt vanzelf, gezien de bovenvermelde aanleidingen, dat de beschouwing hier en daar, naar de ene of de andere kant krities zal uitvallen. Daarom wil 'k verklaren dat stellingname alleen plaats heeft tot vermeerdering der zelfkennis, de eerste stap op de weg der beterschap. En niet uit de zucht om de onaangename gewaarwording door kennisname van gebeurlikheden uit andere kring, zo maar klakkeloos te verwijten aan de omgeving waarin die gebeurtenissen plaats vinden; 'n algemene hebbelikheid, ook in ons gewest, voortkomende uit bevooroordeeldheid, uit weinige kennis van zaken, of nog erger: uit de overtuiging van eigen voortreffelikheid. De gang van m'n betoog zal zoveel mogelik de kronologie der feiten volgen, natuurlik onder de uitdrukkelik gemaakte voorbehouden.
| |||||||
[pagina 19]
| |||||||
'K herhaal nogmaals, dat deze stofindeling er 'n zuiver praktiese is, en geen bewijs voor 'n overschatting van de rassen-bestanddelen in 'n volksgemeenschap, wat bovendien overduidelik blijkt uit 't derde en vierde hoofdstuk. Degene die onoverkomelike hinder mocht hebben van deze indeling krijgt volle vrijheid, om de verschillende feiten, constateringen of overwegingen uit 't hun hier meegegeven verband te lichten, hun verbindingen te laten voor wat ze zijn, en ze te groeperen in 'n siesteem van eigen keuze of maaksel. Dan zal blijken dat enkele zaken slechts zijn aangestipt, genoemd (b.v. sexualiteit) zonder verdere behandeling. De zeer biezondere moeilikheden hebben me daarvan teruggehouden. |
|