De ziel van Limburg
(1932)–Fons Tuinstra– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
AAN M'N VROUW | |
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
Is 't niet vermetel in deze tijd van nationale en internationale nivellering 'n zò partikularisties geschrift uit te geven als 't voorliggende? 'k Meen van niet. Integendeel vinden we juist de laatste jaren steeds meer uitingen in deze geest. Na de suuksesvolle periode van centralisering (Vlaanderen spreekt immers ook al Nederlands nu) kunnen we ons de weelde veroorloven van grotere zorg voor 't openhouden van de bronnen, waaruit de nederlandse beschavingsgemeenschap z'n leven trekt, 't Werk van Prof. van Ginneken en Prof. de Vooys is algemeen bekend. Nog onlangs schreef Prof. Casimir 'n populaire verdediging van de liefde tot de streek als onmisbare grond voor ware vaderlandsliefde. ‘Liefde tot 't vaderland moet beginnen met gehechtheid en vertrouwdheid aan eigen streek. Wie niet op een plekje heelemaed echt thuis is, is 't nergens. Wie overal thuis is, kent 't thuis-zijn niet’. Bepaald niew is deze gedachte natuurlik weer niet. Silvio Pellico reeds nam vaderlandsliefde in de meest uitgebreide zin: van de grootste tot de kleinste belevingsgemeenschap waaraan 'n mens deel heeft: land, gewest, stad, dorp. Dat verschillende volken verschillende karaktertiepen vertoonen kunnen we op algemene gronden al als 'n waarheid aanvaardenGa naar eind1). Beschrijvingen daarvan zijn dan ook overvloedig voorhanden, en vermeerderen dageliks terwijl de | |
[pagina 8]
| |
geleerden nog twisten over de mogelikheden, de grenzen, de klassifisering, de metode van deze niewe wetenschap. Toch wordt ook 't bestaan van lokale karaktertiepen door hun langzamerhand toegegevenGa naar eind2). Iets wat ieder al sinds de oudheid wist, waarmee ieder prakties rekening hield, bewust of onbewust, waarop ieder min of meer onbekookte oordelen bouwde. 't Onderhavige werkje nu wil niets anders zijn dan 'n materiaalverzameling voor 'n ontleding van 't limburgse volkskarakter, dat in de Nederlanden steeds 'n voorwerp van tegenspraak is geweest, 't Is slechts 'n eerste begin: niet alleen voor mezelf, maar, voor zover 'k weet, ook voor geheel Nederland. Graag had 'k gewacht tot nadere studie nadere klem had kunnen bijzetten. Maar van meerdere zijden werd aandrang uitgeoefend om al maar te beginnen, en zo, door kritiek en tegenspraak desnoods, nog duistere punten op te helderen, 't Was voor anderen echter vooral de reden aan 't einde van de inleiding uiteengezet, die tot publicatie drong. En daarom is 'n vorm gekozen daarmee In overeenstemming, 't Is geworden, zoals 'n walmenend kritikus zei: ‘'n praatje in de hemdsmouwen’. Maar dan heb 'k ook de zekerheid dat 't goed verstaan wordt door iedereen. De dreigementen van Prof. v. Ginneken in z'n befaamde Maasbode-artiekelen hebben me niet kunnen drijven naar 'n elite-stijl-verheven- | |
[pagina 9]
| |
heid, waar 't volk niet bij kan. Vakmensen, die met dit materiaal iets menen te kunnen beginnen, moeten dan maar de hemdsmouwen op de koop toe nemen; belangstellende niet-vakkundige lezers moeten over de geleerdheid heenstappen: daarom staan de aantekeningen bij elkaar aan 't eind. Ik ben zo vrij geweest me de woorden van Dr. H.C. Rümke tot de mijne te maken: ‘Het hangt dus voor een deel van het karakter van den onderzoeker af, of hij in drang tot daden zich op het pad der wetenschap wil begeven, ook al staat het terrein hem niet scherp voor den geest, of dat hij, voorzichtiger en meer geneigd tot bespiegelen, te voren langen tijd verwijlt bij het trachten, zijn taak scherp te overzien. - Wanneer men een nieuwe landstreek wil leeren kennen, kan men reeds tot zeer belangrijke gegevens komen, wanneer men op een gegeven moment zich niet al te lang erom bekommert, hoe de landstreek precies ligt, welke grenzen moeten worden aangenomen, doch de landstreek met enthousiasme gaat bereizen.’Ga naar eind3). En verder van R.J. Steinmetz: ‘...de leeken ofwel de dilettanten ...Geen wetenschap mag de hulp van den leek principiëel afwijzen; wel meest kaf, maar soms koren. En op haast ieder gebied vindt men leeken, die tot een zekere groep van verschijnselen in een bijzonder, vaak heel eng verband staan, waardoor zij van die groep tenminste | |
[pagina 10]
| |
veel meer weten dan de man van het vak... Intimiteit met het volk, takt in den omgang, lang verblijf, taalkennis vervangen hier wat hun aan vakkennis ontbreekt’.Ga naar eind4). En met deze geruststellende gedachten gaat 't boekske in zee. Hoewel de spelling lichtelik eigengerijd is, vertrouw 'k toch dat ze niet meer onlogies is als welke andere tegenwoordig gebruikelike ook. 'K hou wel van 'n beetje vreedzame revolutie!
Maastricht, Kerstmis 1931.
A. TUINSTRA Leraar Ned. en Gesch. |
|