Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Narrensleeden. Toon: Mon Mari. 1. O wat ziet men ys en straat Nu vol narresleden! Volk van allerhande staat, Komt met bellen vroeg en laat Gereden, gereden, gereden. 2. Wat gerammel en geraas, Met koude neus en wangen, Is 'er? elk wil wezen baas. Wel was 't, wierd dus yder dwaas Behangen, behangen, behangen. 3. Doet die bellen van het paard, En çiert daar meed' uw ooren En uw kap, die zyn dat waard, Dat men narren sleedevaart Kan hooren, kan hooren, kan hooren. 4. Ging men narren by malkaêr In eene sleede stouwen: [pagina 109] [p. 109] Wat gerammel was dan daar? Doch waar kreeg men hout, om haar Te bouwen, te bouwen, te bouwen? 5. Zit toch in geen narren sleê, Maar in een sleê van wyzen. Laat de bellen voor hem meê. Die al wat een sleênar deê Zal pryzen, zal pryzen, zal pryzen. Vorige Volgende