Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ongewilligheid. Toon: O Heere Jezus, wat vertrekt. 1. Wat baat een kaars, wat baat een bril, Wanneer een uil niet zien en wil? Zal 't spreekwoord ons gewagen. Geen jager vangt een haas ten dis, Wanneer zyn hond onwillig is, Om in het veld te jagen. 2. En stopt een adderslang het oor, Belezers krygen geen gehoor, Wat arbeid zy verspillen. Men dwingt geen wil; maar wel een daad: 't Geen waarheid is in goed en quaad. Zo veel vermag het willen. [pagina 85] [p. 85] 3. Wat iemand wil, dat valt hem licht: Maar word iets tegen wil verricht, Terstond is hy dat moede. Al wat men tegen willen dwingt, En met geweld dus overdringt, Valt zelden uit ten goede. 4. Heer! geef het willen toch aan my: Dat ik tot werken willig zy: Het zal my dan verlusten. 'k Zal vrolyk doen, wat gy gebied, Ontbreekt aan my het willen niet, En van myn werk dan rusten. Vorige Volgende