Zedenzangen
(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
3.
Het oordeel, dat een blinde velt
Van verwen, word belacht.
Hy mag hier nevens zyn gestelt,
Wie zich hier voor niet wacht.
4.
't Berispen is berispelyk,
't Geen redenloos geschied,
En geest van onverstand een blyk
Dus past het zulke niet.
5.
Was elk berisper, die iets wraakt,
Ook een verbeteraar,
Wat was de wereld dan volmaakt!
Maar nu zyn deze raar.
6.
Wie is hy, die zich niet bekreunt
Berisping en bedil,
Dat niet op goede gronden steunt.
Laat vitten dan die wil.
7.
Al spreekt 'er hondert leppig van:
Veel meerder geld by my
De lof van een verstandig man:
En 'k voeg my ook daar by.
|
|