Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bedillen. Toon: Boksvoetje. 1. Wie knoopen in biezen wil zoeken, die weet, Dat hy zynen arbeid onwaardig besteed. Hy zoekt dan gewis Het geen 'er niet is: Dies zal hy niet vinden, wat moeite hy deed. 2. Gy, die om te vitten op 't nauwste doorwroet, Wat feilen, wat vlekken gy ergens ontmoet: Het geen u bedroog, Dat schort in uw oog: 't Keurt deugden voor zonden, 't maakt quaad van het goed. [pagina 21] [p. 21] 3. O! zulke zyn waardig, dat men ze versmaad, En op hun geknibbel geen achting en slaat. Men zwyge dan stil Op al hun bedil. Zy maken hen zelven rechtvaardig gehaat. 4. Myn vrienden! betoont u doch beter van aard. Was ergens al ietwes berispinge waard: De liefde gebied, Al schoon men het ziet, Dan men het verschoone: 't geen wederliefd' baart. 5. O zo men u mede ter hekel eens bragt: Wat zou men al vinden, waar op gy niet dacht? Wie is zo gezond, In wien men niet vond Een puistjen, of sproetjen, al slaat hy 't geen acht? Vorige Volgende