Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Smaaken. Toon: Roozemond, die lag gedoken. 1. Smaak en laat zich niet betwisten, Hoe m' 'er tegen redeneert, Of wat koks de spys opdisten. 't Geen niet smaakt, word niet begeert. Dat aan deze lekker smaakt, Word van and're weêr gewraakt. 2. Smaaken zyn wel gantsch verschillig, Al naar dat de monden zyn. Menigmaal wel vys en grillig, Buiten alle redenschyn: En aan een verdorven smaak Is wel zoet een vuile zaak. 3. Is 'er deze naar begeerig, Is die smaak hem lekkerny: d'Ander is daar van afkeerig, En hy zegt met walging: fy! 't Is ook noodig dus: want dan Raakt het alles aan den man. 4. Goed is dat verschil van smaaken. Kozen z' al dezelve spys, Hoe zou elk daar aan geraken? Wat is dan Gods schikking wys, [pagina 7] [p. 7] Die de spys en smaaken gaf. Menschen brood, en zwynen draf! 5. 't Kan ook dus op and're zaaken Zyn naar zinlykheid gepast. 't Geen den eenen kan vermaaken, Is den and'ren tot een last. Hier in geld geen tegenspraak: Yder heeft zyn eigen smaak. 6. 't Gaat in 't geestelyk zo mede. Smaakt Gods kind'ren Hemelman; d'Aardeling is wel te vrede, Als hy zich verzaaden kan Met Egyptens lookgewas, En dat in den vleeschpot was. 7. Wilt gy iemand wel onthaalen, Discht hem op naar zynen smaak; Of de kostelykste maalen Strekken hem niet tot vermaak. Maar die kookt naar yders mond, Is een kok, dien niemand vond. Vorige Volgende