Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Pryzen en laaken. Toon: O Kersnacht. 1. Waar zal men aan een man geraken, Die 't yder een ten dank zal maken, Zo dat hem elk bemint en pryst? O zo veel hoofden, zo veel zinnen. 't Geen deze haat, zal die beminnen, En deze kust, daar die voor yst. 2. Wat kookzel smaakt aan alle monden, Het zy van zieken, of gezonden? Daar die van walgt, eet deze graag. 't Zy zuur, of zoet, of zout, of bitter, Men vind een pryzer, en een vitter. Verscheiden is de tong en maag. [pagina 5] [p. 5] 3. Denkt niet, dat gy iets in uw' dagen Zult doen, dat yder zal behagen, En geen berisping ondergaan. Bedilzucht, nyd, en and're driften, Die zullen 't al op 't nauwste ziften, En u wel met de tonge slaan. 4. Vooroordeel, eigenliefd', verachting, Waanwysheid, grootere verwachting, Maakt, dat men iemands werk verkleint: En dikwyls moet tot lach verwekken Het vonnis van dat slag van gekken, 't Geen zich noch wys te wezen meint. 5. Die 't minst verstaat, zal 't meest wel smaalen, En haat vol wrevel overhalen, 't Geen liefde roemenswaard bevind. Verwacht dan van de menschen oordeel, Naar hun belang van schaad', of voordeel, En naar men iemand is gezint. 6. Bedoelt dan slechts, dat God, en wyzen Om 't geen gy doet, u mogen pryzen, En acht niet, wat de wereld keft. Aan narren is u niet gelegen. 't Zou wysheid zyn, indien zy zwegen: Daar dwaasheid dwaazen maar verheft. 7. Wel! denkt dan niet, ô myn gezangen, Dat gy zult yders lof erlangen, En zyn van hekeltongen vry. Doch als u and're niet begeeren: [pagina 6] [p. 6] Gy weet, tot wien gy in kont keeren. Ik houd' u dan alleen voor my. Vorige Volgende