| |
| |
| |
Aanhangzel, behelzende een Bericht van de Wiskunstige en natuurkundige Werktuigen, genaamt Thermometrum, en Barometrum, Of Aanwyzer der Luchtwarmte, en des Weders. | |
| |
Nu zy het Weêrglas ook bekeken,
't Geen dikwyls geeft een wederteken:
Maar 't gaat ook zomtyds wel eens mis.
Al 't ondermaans is ongewis.
Wat lossen grond heeft dat vertrouwen,
't Geen zich op glas en quik moet bouwen?
En echter veeler woord en hand
Geeft minder vastheid. O wat schand!
| |
| |
| |
Bericht wegens het Thermometrum.
1. Dit is een glazen bol met een langen hals, waar in een geel vocht besloten is, en het welke dient om de volgende opmerkingen te maken. |
|
2. Naar maate dat de koude toeneemt, daalt dit vocht: diervoegen dat in tyd van vorst, of van eene hooggaande koude, het nederzygt tot zulk een trap, dat het zich als geheel te rugge trekt in den bol, en daar verdikt zynde vertoeft, zo lang als de koude duurt. Maar van den tyd af dat de koude vermindert, en dat de lucht zacht en gemaatigt word, zo klimt het vocht tot den trap getekent in de Latynsche beschryving, alwaar men vind het woord Temperatum, gemaatigt. Des zomers, wanneer de hitte grooter begint te zyn, zo ryst en daalt het naar de maate dat de hitte toe- of af neemt. En deze wetten, voorgeschreven door de nature, feilen nimmer, en houden altoos stand in haare eenvormigheid, voor zo veel als de zelve niet zyn verandert, noch afgewend in haaren loop, door uitwendigde of bykomende oorzaaken. |
|
3. Desgelyks zal men hier door bevinden welke kelder de koelste, en bygevolge de beste is; want die alwaar het |
| |
| |
vocht meest daalt, is de koelste, en die waar in het 't meeste klimt, is de warmste. En wanneer men het houd in eene kamer, die ten naasten by gelykelyk warm en gemaatigt is, zal men op eene zeer aangename en aardige wyze zien, wat wyze van winter of zomer het maakt, en vervolgens de verandering der zaaizoenen, door middel dat men opmerkt de trappen alwaar het volcht blyft staan. Hier uit blykt ook, hoe veel de eene dag kouder of warmer is dan de andere, welke de heetste of kilste dag van het gantsche jaar geweest is, en wat het eene jaar ten dien opzichte verschilt van het andere. |
| |
Bericht over de Barometer.
De Barometer is een lange pyp van glas, dewelke dient om de zwaarte of lichtheid van de lucht te kennen, door middel van het toebereide quikzilver; 't geen'er in is. Dit verschaft tien zeer merkwaardige waarnemingen: |
|
1. Wanneer het weder stil is, en eenige schyn van regen, dan daalt het quikzilver, eer de verandering van 't weder gebeurt. |
|
2. Wanneer de tyd tot schoon weder keert, dan komt het quikzilver gewoonlyk genoegzaam hoog. |
|
3. Wanneer het hard zal waayen, schoon het niet regent, |
| |
| |
dan daalt het quikzilver laager dan het doet op eenigen anderen tyd, volgens den wind die waayen zal. |
|
4. Het quikzilver verheft zich zeer, wanner het een Westen-of Noordwesten wind zal zyn. |
|
5. Wanneer het koud wil worden, of vriezend weder, of wel mistig, dan klimt het quikzilver meestentyds genoegzaam hoog. |
|
6. Als'er hevige winden of stormen zullen komen, dan daalt het quikzilver zeer laag. Maar zo haast het eerste onweder zal ophouden, zal het zich ook verheffen met eenige vaardigheid. |
|
7. Wanneer het eenige tyd heeft geregent, en dat in 't vervolg het quikzilver opryst, tot omtrent de plaats, die aanwyst dat het schoon weder zal zyn; indien'er dan nog eenige kleine regen valt, dat zal niet beletten, dat men weinig tyds daar na eenige dagen schoon weder zal hebben, als is 't dat het niet vast blyft staan op den zelven trap. Gantsch in 't tegendeel, wanneer het gedurende 24 uuren, of langer, blyft staan op het teken van schoon weder, zonder opryzen of nederdalen, dat is een zeker teken dat het weder schoon zal blyven gedurende eenige dagen. |
| |
| |
|
8. Wanneer het eenige dagen schoon weder maakt, en dat het quikzilver allengskens begint te dalen, tot omtrent het teken Variabel, of veranderlyk, en van Regen, al regent het niet zo terstond, 't is een teken dat het zal blyven staan op den trap van Variabel, en dat'er eenige kleine winden zullen waayen, onderworpen aan veranderingen. Wanneer het quikzilver laager daalt, en stand houd op de plaatze getekent Pluvia, Regen, zo zal het niet missen te regenen. Zo het noch laager nederzakkende aanraakt de plaats Magna Pluvia, groote Regen, zullen 'er zwaare regens vallen, die verscheide dagen zullen aanhouden. De trap gemerkt Procella, Storm, wyst aan orkaanen of onweders, wanneer het quikzilver den zelven bereikt; en indien het ontweder zich dan op die plaats niet doet gevoelen, dan zal het onfeilbaar vallen op andere nabuurige gewesten. |
|
9. Wanneer in 't laatste quartier der maane het quikzilver blyft staan op de merkplaats van Regen, of van Wind, en dat het gedurende eenige uuren noch schoon weêr blijft, dit is een teken, dat het weder regenachtig zal zyn, en dat de regen of wind eenigen tyd zal duuren. Wanneer het in 't tegendeel schoon weêr aanwyst, en dat het regent, dan zal het schoon en droog weder zyn, gedurende eenigen tyd. |
|
10. Omtrent den tyd van het AEquinoctium, als de dagen en nachten even lang zyn, indien dan het quikzilver Re- |
| |
| |
Ga naar voetnoot+
gen aanwyst, zonder dat het nochtans regent, dit is een teken dat het weder regenachtig zal zyn tot het volgende AEquinoctium. Zo het in 't tegendeel dan schoon weêr aanwyst, en het regent, dan zal het weder tot het volgende AEquinoctium schoon en droog zyn. |
|
11. t'Elkens wanneer het quikzilver daalt, is de tyd bequaam om mediçynen in te nemen: en geheel het tegendeel is 't wanneer dat ryst. |
|
12. Voor 't overige, deze regels zyn zo nauwkeurig niet, dat men voorzeggen kan de juiste uure van de verandering des weders. Gemeenlyk is de verandering aangewezen 24 uuren van te vooren, en zelf wel eerder, naar den wind die'er waait. |
| |
| |
| |
Regels wegens het ryzen of dalen des quikzilvers in het BAROMETRUM. Uit nauwkeurige en langduurige waarnemingen opgestelt van den beroemden Heer R. Andala.
|
1. Wanneer het quikzilver veel opklimt boven Variabel, ja tot het merkteken van Schoon weder toe, en zelf ook hooger, dat geeft te kennen een aanstaande of tegenwoordige zeer groote stilheid des hemels en droogte. Als het opstygt tot het hoogste, dan is de wind meest Oost, of Zuiden. |
|
2. Wanneer het quikzilver genoegzaam ras nederzygt tot Tempeest, of by na tot daar toe, of eenige streepen laager, dat zal onweêr voorzeggen; grooter of minder, naar dat het quikzilver meerder of minder ras gezakt was, en uit eene hooger of laager plaatze, en dus meer of min was gedaalt. |
|
3. Wanneer het quikzilver opklimt 3, 4, 5, of 6 streepen in den tyd van omtrent 8, 10, 12, 14, 16, 20 uuren, voornaamelyk zo het dus is opgerezen boven Variabel, dat beduid helderder weder. Maar indien het quik- |
| |
| |
zilver zo veel en zo ras is nedergezakt, dit wyst aan, dat 'er donkere of nevelachtige lucht, zwaare regen, sneeuw of hagel, naar gelegentheid van den tyd des jaars, of ook zomtyds een heviger wind genaakt. De wind is dan dikwyls Zuiden, of West. |
|
4. Wanneer na eenig nederdalen het quikzilver stil staat, en echter niet zeer hoog, dat voorbeduid dikwyls een min hevigen wind, fyner regen, hagel, of dunnen sneeuw. |
|
5. Wanneer het Barometerum bewogen word, zo dat het quikzilver met beurten daalt en ryst, en daar na tot rust gekomen zynde laager blyft staan, dan voor de beweging, dat is eene aanwyzing van minder klaar weder; maar zo het hooger stand houd, en dus opgeklommen is, dat geeft hope van eene grooter helderheid. |
|
6. Het quikzilver kan zomtyds zo traag afklimmen, b. v. van de 5 of 6 streep boven Variabel tot aan Regen, ja ook laager, en zomtyds stil staan, zo dat eerst op den 4, 5, of ook den 6 dag regen volgt. Ja na eene mindere nederdaling kan het wederom opklimmen, zo dat dit slechts eene nevelachtige lucht voorboodschapt. |
|
7. Uit de geziene hoogte des quikzilvers, en de merktekenen die op den weêrtrap gestelt zyn, kan men zelden |
| |
| |
iets zekers besluiten, 't en zy ymand van te vooren opgemerkt hebbe van waar het quikzilver gekomen is, of het is opgeklommen, of gedaalt, ras of traag, meer of minder. |
|
8. Niet altoos kan van 't toekomend weder een zeker oordeel gevelt worden. |
|
9. Den tyd van de toekomende verandering moet men niet losselyk bepaalen. |
| |
BESLUIT.
Als 't groote Teken in de wolken
Verschynt voor 't oog van alle volken,
Komt geen verandering van weêr:
Want straks is tyd noch wereld meer. (a)
't Bestendig goed der Hemelingen
Is boven zon en sterrekringen,
Beveiligt voor een wisselkeer,
In't zalig eeuwig by den Heer.
|
|