| |
| |
| |
Voortekenen van het Weder, enz. Die ongegrond, of bygelovig zyn.
| |
| |
Natuurgeheimen hier vergaêrt,
Voor wysgeers met een bokken baard,
Uit oude besjes beuzelpraat,
Zyn alzo wis, als wyl nu staat
In gintzen hoek een bezemstok,
Zal 't morgen druppen op uw' rok.
Is dat gevolg niet wonder vast?
Denkt dat het op deez' tekens past.
Gebeurt eens 't geen men hier voorzei,
Zo raakt een blinde wel eens 't ei.
| |
| |
| |
Voortekenen, die ongegrond, of bygeloovig zyn.
JANUARIUS.
1. Indien het begin, midden, en einde van Januarius goed is, zo is het geheele jaar goed. |
2. Als het op nieuwjaarsdag 's morgens rood is, zo word in dat zelve jaar onweêr voorbeduid. Schynt de zon dan helder en klaar, dan is'er in dat jaar veel visch. Maar is het op nieuwjaars nacht windig, dan volgt geern pest. |
3. Men plagt groote acht te slaan op nieuwe jaars nacht. Wanneer de zelve klaar, stil, en zonder regen of wind is, oordeelde men, dat het een goed jaar zyn zoude. Maar wanneer de wind waaide, en uit het oosten quam, dan zoude het vee ziekte hebben. Quam de wind uit het westen, zo betekende het den dood der Koningen. Quam hy uit den zuiden, dat gaf sterfte onder het volk te kennen. Maar zo hy quam uit het noorden, wierd'er een vruchtbaar jaar beduid. |
4. De gemeene man plagt nauw op de nieuwe maan te letten, en ook op de quartieren; dat niet geheel te verwerpen schynt te zyn, om dat dit zelden mist: want de nieuwe maan vertoont altoos een dag of twee of drie voor haare aankomst, hoe ze zich aanstellen zal: en gelyk een |
| |
| |
quartier van de maan aanvangt, zo heeft men van de rest te verhopen. Wanneer een quartier schoon ingaat, is het gemeenlyk zo doorgaans; maar begint het nat, zo is 't gemeenlyk die gantsche tyd door nat. |
5. Als 't op Sint Vinçents dag schoon weêr is, zal 't een goed wynjaar zyn. |
| |
FEBRUARIUS.
1. Men plagt op Lichtmisdag een groote acht te geven. Zo 't op dien dag schoon, helder, en klaar weder is, dan zoude'er een goed jaar te verhopen zyn. Maar zo het nevelachtig is, zoude een sterfte volgen. Wanneer het dan regent, of sneeuwt, zoude het een duuren tyd betekenen. Wanneer het windig is, zoude'er oproer volgen. |
2. Zo veel dagen de leeuwerik voor Vrouwen lichtmis zingt, zo veel dagen zingt hy daar na. En is 't schoon weder op dien dag, dan zal'er noch meer sneeuw vallen, dan te vooren gevallen is. |
3. Wanneer de zon schynt op lichtmisdag, of vastenavond, zal het vlas wel gelukken. |
4. Wanneer de zon schynt op den vasten avond, of vastnacht, dan zal de eerste air van 't winterkoren, en de terwe schoon zyn. |
5. Wat op vastenavonds dingsdag gezaait word, blyft altyd groen. Gaat de zon dan vroeg op, dan gelukt het vroeg zaad wel. |
| |
| |
5.Ga naar voetnoot+ Als 't op vastenavond goed weêr is, gelukken de erweten wel. |
6.Ga naar voetnoot+ Als het 's nachts voor Sint Pieters stoel vriest, dan zal het noch veertig dagen na malkanderen vriezen. Wanneer het op Sint Pieters nacht niet vriest, dan vriest het daar na niet meer. |
7.Ga naar voetnoot+ Dat van Petri dag gezegt word, past ook op Matthys dag. Eenige plagten daarom op dien nacht een pot met water voor in 't huis te zetten, en als zy zagen dat die bevrozen was, maakten zy gissing, dat het noch veertig dagen en veertig nachten zo vriezen zou. |
| |
MAART.
1. Zo veel nevel of damp als'er in den Maart komt, zo veel booze nevels komen ook na Paschen, en in Augustus. |
2. Wanneer op den dag van Mariâs Boodschap, vroeg voor des zons opgang, schoon weder aan den hemel is, en de sterren klaar schynen, dan is'er een goed jaar te verhopen, en dat'er dan goed weêr voor alles volgen zal. Wat men op dezen dag griffyt, zal wel beklyven. Men noemde dien dag een dag van wonder, om dat de wereld daar op zoude geschapen zyn. |
3. Als de spinnewebben zich in de lente op de velden vertoonen, dan komt'er in dien zelven zomer gemeenlyk pest. |
| |
APRIL.
1. Is de Palmdag schoon en helder, dan heeft men gemeenlyk een goed vruchtbaar jaar. |
| |
| |
2. Ga naar voetnoot+Zo lang de vorschen voor Sint Markus quaaken, moeten zy na Sint Markus zwygen. |
7. Ga naar voetnoot+ Als de zon op Urbanus dag schynt, dan zal de wyn goed zyn in zynen tyd: maar regent het, zo zal de wyngaard schade lyden. |
| |
MEY.
1. Een pinxterregen doet zelden goed. |
2. Als in 't einde van Mei de eikelen bloeyen, en de bloessem zonder schade is, zal men een goed vet jaar hebben. |
3. Op Hemelvaartsdag moet de rogge bloeyen, 't zy wat weder het geweest is. |
| |
JUNIUS.
1. Wanneer het op Sint Jans dag regent, dan zal het noch veertig dagen regenen, en de groote nooten en hazelnooten zullen qualyk gelukken. |
2. Op Sint Medardus dag verneemt men geen vorst meer, die den wyngaard schaden kan: en zo 't op Sint Metardus dag wintert, zal het noch vier weeken na malkanderen winteren, en zonderling in den oogsttyd. |
| |
JULIUS.
1. Wanneer de hondsster duister opgaat, en 't begin der |
| |
| |
hondsdagen troebel is, dan zal'er pest komen: maar wanneer op dien tyd klaar en schoon weder aan den hemel is, dat beduid een gezond jaar. |
2. Gelyk 't in de hondsdagen op den derden dag van elke maand wedert, zulk een weêr zal 't de geheele maand door zyn. |
3. Als de mieren in dezen tyd hoopen opwerpen, zal 't een koude en natte herfst zyn. |
| |
AUGUSTUS.
1. Als men op Sint Laurens dag rype druiven vind, is'er goede hope van wyn; want naar zulk weder als het dan is, oordeelt men het wyn-jaar. Daarom letten de wyngaardmeesters wel op de twee laatste dagen van Augustus, en de twee eerste van September, en aan die dagen oordeelen zy den herfst. |
2. Men neemt in den wyngaard goede acht op den vorst en rym voor Sint Michiels dag, en daar uit neemt men af hoe de Mei-vorsten zullen vallen. Is'er veel vorst drie of vier weken voor Michiels dag, zo veel komt'er ook drie of vier dagen voor Sint Walburgs, of Philippus en Jakobus dag. Daar naar gaan zy te werk met het afhouwen des gedekten houts. De rym schaad by na meer, dan de vorst. Wanneer het drie of vier voor Sint Michiels dag rymt, dan beschadigen de Mei-vorsten gemeenlyk den wyngaard; zonderling wanneer het omtrent |
| |
| |
Philippus en Jakobus dag stil is, en niet een windje waait; want de wind waait den vorst weg, dat zy niet kan verhaaren, nedervallen, en schade doen. |
| |
SEPTEMBER.
1. Zo de herfst schoon ingaat, volgt gemeenlyk het andere herfstweder. Word de maan dan nieuw op een schoonen tyd, dan is ook een schoone tyd tot het druivenplukken te verhoopen. |
2. De oude hadden hunne opmerkingen op den tyd korts voor of na Michaëlis dag, en meenden dat zy daar uit alle de eigenschappen van het toekomende jaar konden voorzeggen. Zy braken de eikappeltjes op, en wanneer zy daar in eene spin vonden, hielden ze het toekomende jaar voor ongelukkig. Vonden zy daar eene vlieg in, dan hielden zy 't voor een middelmaatig jaar. Maar zo het eene maade was, hoopten zy op een goed jaar. Was'er niets in, dan vreesden zy, dat het groote sterfte beduiden zoude. |
3. Andere verklaaren dit dus: indien men in de eikappeltjes wormkens vind, zo houden de landlieden voor waarachtig, dat'er een duuren tyd zal navolgen: vind men daar in een vliegsken, dat beduid een grooten kryg: een koppespin voorzegt groote pest. |
4. Als de eikappelen in groote menigte gewassen zyn, dat beduid een vroegen winter, met veel sneeuw. |
| |
| |
5. Men nam ook acht op de inwendige gestaltenis der zelve. Wanneer zy van binnen wel en gaaf waren, hoopte men in 't toekomende jaar een schoon gewas vast alle noodzaakelyke vruchten. Wanneer zy van binnen nat en vuil waren, vreesden zy voor een natten en vuilen toekomenden zomer. Maar waren zy van binnen mager, of dor, dan oordeelden zy, dat'er een booze en heete zomer zoude komen. |
6. Zo veel dagen als het voor Sint Michiels dag rymt, zo veel dagen rymt het, en is 't noch koud na Georgius dag, waar omtrent in April de beesten plegen uit te gaan: en wanneer het vroeg na Bartholomeus dag rymt, mag men 't winterkoorn wel langzaam zaayen, anders bevriest het alles wat gezaait word. |
7. Een quaaden, langduurigen, en harden winter vernam men hier uit, wanneer de herfst warm was, en de warmte lang duurde, daar op plagt gemeenlyk een harde koude winter te volgen. |
| |
OCTOBER.
1. Als de eikelen en beuken wel gewassen zyn, heeft men een langen harden winter te verwachten. |
2. Men heeft dikwyls bevonden, dat zo men van dien dag af telt, op welken de eerste sneeuw gevallen is, tot op de naastvolgende nieuwe maan, het zo veel dagen in den volgenden winter sneeuwen zal. |
| |
| |
| |
NOVEMBER.
1. Men gaat omtrent aller heiligen in 't bosch, en houwt een spaan uit een beukenboom: wanneer de zelve droog is, dat beduid een warme winter: maar is ze nat, dan zal'er een koude winter op volgen. |
2. Men pleegt op Sint Andries dag een glas boorde vol water op eene tafel te zetten, dat'er niemand aan schudde, en wanneer dat van zelfs overliep, dan beduidde het een vochtig jaar; maar als het bleef staan, beduidde het een droog jaar. |
| |
DECEMBER. VAN DE TWAALF NACHTEN.
1. De twaalf nachten zyn de tyd tusschen Kerstmis, en drie Koningen. Daar is in 't geheele jaar geen ongestadiger weder dan omtrent dien tyd. |
2. Oude boeren meenen door lange ervarentheid ondervonden te hebben. dat de rechte zaaityd aan dien tyd zeer veel gelegen was: en byzonder wisten zy te wege te brengen, dat de zomergerst hen wel gelukte, als andere niets op hadden. Zy maakten uit opmerking der twaalf nachten deze rekening en tydgissing. |
3. Men begint op den avond van Kersnacht, en merkt |
| |
| |
wat weder het van den avond tot middernacht is: dat is het eerste vierendeel van Januarius. Van middernacht weder tot den morgen, is het tweede vierendeel van Januarius. Van den morgen tot den middag is het derde vierendeel. Van den middag weder tot den avond, is het laatste vierendeel van die maand. Dit (zegt men) heeft zeer zelden gemist. |
4. Zommige hebben door lange opmerking ook uit andere tekenen hunnen zaaityd op alle quartieren der maanden weten te rekenen, en dat een geheel jaar door. Als zy Kersdag voor Januarius genomen hebben, gelyk gezegt is, de tweede dag, welke Sint Stevens dag is, begint op den Kersdag des avonds, en die betekent de maand van Februarius: want de avond tot middernacht is het eerste vierendeel: van middernacht tot 's morgens het tweede, en alzo voort. Daar na volgt Sint Jans dag, betekenende den Maart, Allerkinderen dag den April, en alzo vervolgens de twaalf nachten en dagen, waar van elk een maand betekent. Zo kan men uit die twaalf nachten te vooren zeggen het weder van de toekomende twaalf maanden, of van het geheele jaar. |
| |
VAN KERSNACHT.
1. Men meende in dien tyd te konnen vernemen, wat voor weder het in 't volgende jaar al zyn op yder quartier van de maan. |
2. Men bewaarde de hoender-eyeren, die in de twaalf da- |
| |
| |
gen gelegt waren, en als eene henne broeden wilde, leide men die daar onder. Hier uit quaamen (zo men geloofde) groote schoone hoenderen. |
3. Oude schaapherders zeggen, dat'er op Kersnacht een lam onder den hoop moet zyn, 't ga zo het wil; hoewel de rechte lammeren-tyd eerst over 3, 4, 5 weeken aangaat. |
4. Men zegt dat de beesten op dien nacht nederliggende, naar twaalf uuren, of middernacht, opstaan. |
5. De roos van Jericho bloeit, of opent zich in dien nacht. |
6. Als kersnacht in 't wassen van de maan komt, dan is het een goed jaar: maar na de nieuwe maan, noch beter. Komt hy in 't afgaan van de maan, zo heeft men een quaad jaar te vreezen. |
7. Wat op Kersavond gezaait word, dat bederft niet, al ware het schoon op sneeuw gezaait. |
8. Trekt men op dezen avond de stokken uit, die op Aller heiligen avond gesteken zyn, en steekt men daar een |
| |
| |
spruit van een vruchtbaaren boom in, zo beklyven zy op hun jaar, en worden vruchtbaar. |
9. Men vind in dezen nacht op de kruiden, welke men over winter in de kelders in zand pleegt te leggen, ettelyke koorntjes oprecht kennipzaad. |
10. Men kan, zo men geloofde, ook vernemen, wat jong vee, 't geen men opqueken wil, beter tieren zal. Let of den hemel voor middernacht, of daar na, ook droevig en donker is; dan vaart het vroege vee niet wel, dat tydelyk voor Kerstyd geworpen word: maar is de Kernacht helder en klaar, dan gedyd het laate vee, 't geen na Kersdag jong word, beter, en daaren tegen, enz. |
11. Een bouwman, geloofde men, kan zien aan den Kersnacht, wat zaad hy op 't toekomende jaar meest zaayen zal, en wat hem 't meeste voordeel zal geven, om dat men dan de werking van het geheel jaar te weten komt. |
12. Op Kersnacht, zeide men, ryst de wyn in de vaten, gelyk hy doet in 't bloeyen van de druiven. Dat helpt men dus: men werpt daar in eenen kouden keselsteen, uit koud water, en dan zet zich de wyn terstond. Zo de wyn over ryst, dat beduid in 't toekomende jaar een goed wynjaar. |
| |
| |
13. Men plagt op dezen tyd de ooftboomen met een stroowisch te binden. Hier door zouden zy vruchtbaar worden, veel ooft dragen, en de bloessem niet beschadigt worden. |
14. De ouden plagten grootelyks te letten, op wat dag van de week de Kersavond quam, en vernamen daar uit de vruchtbaare of onvruchtbaare jaaren. |
15. Wanneer Kersmis op een zondag komt, dan staat een warme winter voor handen, ook sterke winden en onweêr. De zomer zal heet en droog zyn. De herfst vocht en winterachtig. Wyn en koorn genoeg. De schaapen sterven. Daar word wel honig gewonnen. De boomgaards vruchten gelukken wel. Oude lieden sterven haastig heenen. |
16. Wanneer de Kersdag op een maandag komt, dan zal de winter maatig wezen, de lente goed, de zomer windig, de herfst goed, en veel wyn. Op honig kan men niet veel hope hebben. De byen sterven. Veele vrouwen worden weduwen. |
17. Wanneer de Kersdag op een dingsdag komt, dan is de winter zeer koud, de lente windig en nat, de zomer |
| |
| |
goed, veel koorn in den herfst, het vee sterft; honig genoeg, en goede vruchten. |
18. Wanneer de Kersdag op een woonsdag komt, dan heeft men een harden scherpen winter te verwachten, een quaade lente, een tydelyken herfst, goed koorn, hooi, wyn, honig, olie, en veel ooft, met een goeden zomer. |
19. Wanneer Kersdag op een donderdag komt, heeft men een goeden winter, windige lente, goeden zomer en herfst, wyn en ooft genoeg. 't Klein vee sterft. |
20. Wanneer Kersdag op een vrydag komt, is de winter windig, de lente goed, de zomer quaad, een herfst die mager en droog is, zeer weinig koorn, en veel ooft. De schaapen sterven. |
21. Wanneer Kersdag op een Saturdag komt, is de winter nevelig en koud, troebel, met veel sneeuw en wind; een quaade windige lente; een goede zomer; een dorre herfst: duure tyd, weinig koorn, weinig vruchten, de byen sterven. |
22. Wanneer 't op Kersnacht zonder wind en regen klaar weêr is, dan heeft men wyn en vruchten genoeg: maar wanneer het regent en windig is, heeft men weinig wyn en vruchten. Komt de wind dan uit het oosten, zo sterft veel vee. Komt de wind uit het westen, zo sterven de |
| |
| |
Koningen en groote Heeren. Komt de wind uit den noorden, zo is'er een goed vruchtbaar jaar te verhopen. Komt de wind uit den zuiden, zo word'er dagelyksche krankheid en klagte vernomen. |
| |
VAN HET SCHRIKKELJAAR.
23. Op 't schrikkeljaar (dat alle vier jaaren eens komt) gelukt geen jong vee, dat men opqueken wil, zonderling geen gevogelte, als hoenderen, enden, ganzen, of kalveren. Ook wilden zommige hoveniers dan niet griffelen; zeggende dat de griffel niet voorkomt. |
24. Met den vrydag heeft men gemeenlyk verandering van weder. |
|
-
voetnoot+
- [Red.: opsommingsnummer toegevoegd]
|