De oorsprong en uytlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, tot opheldering der vaderlandsche moedertaal. Deel II

[p. *55]

Lyste der Voortekenen.

I. Schoon weder, te zien,
a Aan de zon, bladz.	5
b Aan de maan.	6
c Aan de sterren.	7
d Aan de lucht, water, aarde, enz.	7
e Aan eenige beesten.	9
II. Regen.
a Aan de zon.	10
b Aan de maan.	14
c Aan de sterren.	17
d Aan de lucht.	17
e Aan de wateren.	21
f Aan de aarde.	22
g Aan eenige beesten.	27
III. Storm en onweder.
a Aan de zon.	33
b Aan de maan.	34
c Aan de lucht.	36
d Aan water, aarde, enz.	37
e Aan eenige beesten.	38
IV. Wind.
a Aan de zon.	39
b Aan de maan.	40
c Aan de lucht.	41
d Aan water, aarde, enz.	42
e Aan eenige beesten.	43
f Gemeene waarnemingen wegens den wind.	44

[p. *56]

V. Donder, blixem, en weerlicht.	45
VI. Nevel en duistere lucht.	46
VII. Sneeuw, hagel, rym.	46
VIII. Koude en vorst.
a Aan de zon.	48
b Aan de maan en sterren.	48
c Aan de lucht, winden, enz.	49
d Aan verscheide dingen.	50
IX. Aardbevinge.	52
X. Vrucht- en onvruchtbaar jaar.	53