| |
| |
| |
Natuurlyke Voortekenen van Allerlei Weder, Waargenomen aan de Zon, Maan, Sterren, Lucht, het Water, de Aarde, Beesten, enz.
| |
| |
Gy die wel geerne weêrwys waart,
Ga met geen Almanach te raade,
Maar met de tekens, hier vergaêrt,
Zo van het goede weêr, als 't quaade.
De sterrekyker zei, 't zal reg'nen; doch besloot
Dus uit geen sterrenkund, maar uit den stank der goot.
Wel weet uw neus zo meer, dan d'oogen,
Men zal u neuswys noemen mogen.
| |
| |
LEZER,
Deze Natuurlyke Voortekenen van allerlei weder zyn al lange geleden van hier en daar by een verzamelt, en plegen veel wisser te gaan, dan de voorzeggingen van den besten Almanach. Zy zyn opgemerkt uit de voorkomende verschynzelen, en gegrond op en gestaaft van de ondervinding, die de beste Leermeesteres is. Natuurkundige Wysgeeren konnen hun brein slypen, om de oorzaaken daar van na te vorschen. De huislieden en schippers zullen in de Weêrwysheid meer staat maken op hunne bevinding na zulke voorbeduidsels, dan op de scherpzinnigste redenkavelingen daar over, die gemeenlyk maar gissingen onderstellen, en zyn: gelyk de Italiaansche waarzegger, ('t zy gezegt met oorlof van Don Antonio Magino) die in zekerheid zwichten moet voor dezen Boeren-Almanach, al vind men daar in geene beeldekens van een hoedeken, regenkanneken, blazend bakhuis, of iets diergelyks.
't Is zeker, dat de verschynzels, die hier gemeld zyn als voortekens van allerlei weder, haare natuurlyke oorzaaken hebben in de gesteltheid der lucht, vergaderde stoffen, of iets diergelyks, afhangelyk van Gods voorzienigheid en opperbestier. Dit vernemen ook zommige beesten uit hunnen aard eerder dan de menschen, en geven daar van aanwyzing door 't een, of 't ander. Doch hier onder tellen wy geenzins de ongegronde beuzelpraat van zulke voortekens, die redenloos zyn, en blinde bygelovigheid. Het Pausdom is daar van vol, ten opzichte van de dagen hunner Almanachs Heiligen, als of die eenig bewind hadden over 't weder, vruchtbaarheid, en andere menschelyke gevallen. Hier op past ook Jerem. 14: | |
| |
22. 't Is echter niet ondienstig, dat men zulke grollen wete; om te zien de dwaasheid van die duistere tyden, en God te danken voor 't meerder licht. Evenwel ik wil niet staande houden, dat alles, waar van wy geen reden konnen doorgronden, valsch is, om dat ook in natuurlyke dingen veele niet ontdekte, en zelf voor de allerschrandersten onnaspeurlyke geheimen zyn. Job 26: 14. Quantum est quod nescimus! Wat is'er al dat wy niet en weten!
By gelegentheid dat ik de voorbeduidzels van allerlei weder uit gemeene aanmerkingen ophaalde, schoot my te binnen, dat het mogelyk den weetzuchtigen Lezer niet onaangenaam zoude zyn, indien ik'er de betekening van het onlangs uitgevonden, en nu zo bekende Weêrglas byvoegde. Ik geef hier niets van 't myne, zo weinig als in de Spreekwoorden, of Voortekenen; maar melde slechts de opmerkingen van andere vernuftige en nauwkeurige Mannen. Wie het Bericht over 't Thermometrum en Barometrum opgestelt heeft, weet ik niet. Het wierd met de Weêrglazen verkocht. Zulke vliegende bladeren, gelyk men die noemt, plegen lichtelyk t'zoek te geraken. Ik heb daarom, en ook op 't verzoek van goede Vrienden, dit Bericht hier mede plaats verleent. Maar de Regels betreffende het Barometrum, is men verschuldigt aan de driejaarige dagelyksche waarnemingen van den zeer geleerden en vermaarden Heer R. ANDALA, te vinden in zyne Dissertatio Philosophica V. de Phaenomenis Barometricis. Ik hope dat dit zal geschied zyn met zyn Hoogeerw. welnemen. Dus vertaalt zynde, kan het ook tot onderrichting en dienst van onze spraakgenooten strekken.
| |
| |
| |
Natuurlyke Voortekenen van Schoon Weder aan de Zon.
1. Zo de zon des morgens geheel klaar en schoon is, niet bevlekt met eenige doorschynende wolken, dan zal 't dien dag en nacht een aangenaam weder zyn. |
2. Zo ook de zon des avonds klaar onder gaat, is'er 's anderen daags een schoone dag te verwachten. |
3. Zo'er na zons ondergang roode wolken verschynen, het betekent goed weêr, vermengt met winden. |
4. Zo de zon in 't ondergaan roodachtig als vuur, of purperachtig schynt, wanneer het te vooren geregent heeft, dan zal het 's anderen daags klaar weder zyn. |
5. Als de zon in 't opgaan omringt is van wolken, zo zal de wind waayen van die zyde, alwaar de rondte ontdekt is: maar zo de rondte gelykelyk ontdekt word, dan zal 't goed weêr zyn. |
6. Als men de zon des namiddags met een tamelyke hitte, en wel klaar, ziet onder gaan, dan zal men een schoo- |
| |
| |
nen nacht en 's anderen daags een schoonen dag hebben. |
7. Als de zon 's morgens in haar opgaan klaar en witachtig is, dan heeft men schoon weder te verwachten. |
8. Wanneer het 's avonds regent, en in 't ondergaan der zon de omliggende wolken zich rood, verdeelt, en weinig in getal veroonen, dan zal'er een klaare nacht, en schoone dag volgen. |
9. Wanneer des morgens, in 't opgaan der zon, de wolken zich verspreiden, of van de zon als opgegeten worden, dan pleegt'er altyd schoon weder te volgen. |
10. Zo in 't opgaan der zon een regenboog zich vertoont in het westen, die beduid schoon weêr, of weinig regen. |
11. Wanneer des daags, als de zon op 't hoogst is, de lucht met witte wolken, als vlokken, hier en daar verdeelt is, dan is'er schoon weder voor handen. |
| |
Voortekenen van Schoon Weder aan de Maan.
1. Als de Maan op den vierden dag schoon en klaarblinkend is, dat betekent schoon weder. |
2. Als de maan, vol zynde, in 't midden zuiver staat, dat betekent schoon weder. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Klaar en Droog Weder aan de Sterren.
1. Zo een witte of roode çirkel de Sterren 's nachts omringt, volgt 's anderen daags schoon weder, met een weinig wind. |
2. De flikkerende sterren betekenen het zelve. |
3. Dus mede de loop der sterren, die men noemt Sint Jakobs straat. |
| |
Voortekenen van Stil Klaar Weder aan de Lucht, Aarde, Water, enz.
1. Zo de lucht op de spitzen der bergen klaar is, verwacht schoon weder. |
2. Als de wolken by regenachtig weêr zich verdeelen, voornaamelyk wanneer men dat verneemt voor den wind, het beduid schoon weder. |
3. Als de wolken by regenachtig weder van malkanderen |
| |
| |
verspreid dryven, en zich blaauwachtig vertoonen, 't is ook een teken van schoon weder. |
4. Insgelyks als de lucht in 't opgaan der zon klaar en witachtig is. |
5. Als het in den voorzomer, of voorwinter, met een koelen morgen nevelachtig is, of duister omtrent den dageraad, en zich, die nevelachtigheid verdwynende, boven de wateren als een rook vertoont, dan zal 't dien dag niet regenen. |
6. Als des zomers de morgenstond boven gewoonte koel is, en wolken opryzen uit het oosten, die na het westen gedreven worden, het is zo een gewis teken van schoon weer, als de roode wolken des avonds. |
7. Als het 's avonds, zonder donder of overtrokken lucht, dikwyls achter een weêrlicht, dat is een teken van schoon weder. |
8. Als men in 't dalen des Hemels eenigen blixem zonder donder gewaar word, en zonder eenige duistere wolken in dat gewest des hemels, dan is schoon weêr op handen. |
9. Als de dauw des morgens of des avonds, overvloedig valt, dat betekent altyd schoon weder, in wat tyd des jaars het zy. |
10. Zo het 's morgens of 's avonds regent, zal straks goed weder hier op volgen. |
| |
| |
11. Wanneer men een nevel op de zee, rivieren, of staande wateren ziet dryven, of ook boven de groene weiden, dat beduid al schoon weder. |
12. Wanneer de kaarssen, al is 't regenachtig weder, stil en zonder sprankelen branden, het betekent aanstaande goed weder. |
13. Wolken die zich des avonds purperverwig omtrent de zon vertoonen, betekenen schoon weder, of wind, naar het jaargety. |
14. Als de nevel van de zon boven de aarde verteert word, zo zal 't schoon weder zyn. |
| |
Voortekenen van Goed Weder, aan Eenige Beesten.
1. Zo de kraanen ordentlyk met malkanderen vliegen, het beduid schoon weder. |
2. Zo zich de uil na zons ondergang dikwyls laat zien, het geeft al schoon droog weêr te kennen. |
3. Als men de raven zachtjes hoort krassen, en ziet te zamen vliegen, als of zy vrolyk waren, dat beduid al schoon weder. |
| |
| |
4. Als de raaven naar de zon toe staan en gaapen, en zy des morgens na den regen haare vederen zitten en pluizen, dan zal'er goed weêr volgen. |
5. Als men de zee- of riviermeeuwen verre van 't water den dag door ziet vliegen, 't is een voorteken van droog weder. |
6. Wanneer de wilde duiven veel in de lucht zwieren, of de kiekendief zich in de hoogte der lucht zwevende houd, dat bedied al mede klaar droog weder. |
7. Als de vledermuizen des avonds uit haare holen in meerder getal vliegen, als zy plegen, dan zal'er schoon weder volgen. |
8. Als de muggen na zonnen ondergang met ronde en langwerpige hoopkens, niet hoog boven de aarde, vliegen, dat geeft schoon weder te kennen. |
| |
Voortekenen van Regen aan de Zon.
1. Zo de zon diep in den hemel schynt te staan in den opgang, gelyk of zy in de wolken ingedrukt was, of dat zy door de wolken als door een diep hol schynt, wer- |
| |
| |
pende eenige straalen donkerachtig naar het zuiden en noorden, ook wel naar het oosten en westen, dat betekent regen of wind. |
2. Zo de zon roodachtig opgaat, dan zal 't op den dag regenen. |
3. Zo de zonnestraalen in den op- en ondergang dik en donkerachtig schynen, en omçingelt zyn van zwarte wolken, dan zal het eenige dagen na malkanderen regenen. |
4. Zo een kleine wolk van veelerlei verwen de zon na den opgang navolgt, dan heeft men een haastigen regen te verwachten. |
5. Wanneer eenige dikke wolken de zon in den opgang en ondergang verduisteren, dan zal hier op haastelyk wind en regen volgen. |
6. Gaat'er 's morgens eene nevelachtige wolke voor de zon, zo verwacht zekerlyk regen. |
7. Zo de zon in 't opgaan hol schynt te wezen, dat betekent regen en wind. |
8. Wanneer in 't opgaan der zon eenige roode wolken voor de zelve gezien worden, en zommige van die in 't noorden en zuiden dryven, dat betekent regen. |
9. Gelyk ook, als de zon in 't op- en ondergaan eenige korte straalen schynt te geven. |
| |
| |
10. Dus mede, als men eenige roode wolken voor de zon ziet, eer zy opgaat, die na 't zuiden vertrekken. |
11. Insgelyks als men roode wolken over de zon in 't opgaan ziet liggen, en de wind zuiden is. |
12. Daar beneven, wanneer de zon, als zy opgaat, haare straalen zeer verre in de lucht uitwerpt, en door de wolken dryft, en dat'er in 't midden van de zon eenige ydele plekken schynen te wezen. |
13. Als de straalen van de zon haar voor den opgang vertoonen, dat betekent regen en wind. |
14. Als de zon droevig, duister, of blaauwachtig op- of ondergaat, dat is een zeker teken van regen. |
15. Als de straalen van de zon met eene zwarte wolk bedekt worden, zonder dat zy eenige der zelve openbaart, dan zal'er regen volgen. |
16. Als de zon in 't op- of onder gaan met een blaauwen kring omringt is, en haare straalen zich bleekachtig vertoonen, dat is een voorbode van regen, of onweder. |
17. Als de zon zich in 't opgaan met verscheide vlekken vertoont, dan is'er regen op handen. |
18. Als de zon in 't opgaan met verscheide wolkskens bezet is en de wind uit den zuiden waait, met eene duisterheid, dat beduid regen. |
| |
| |
19. Wanneer men voor den dageraad eenige kleine wolken in 't oosten ziet opryzen, en dat daar na de zon zich met haare straalen op verscheide wyzen vertoont, dan zal 't op dien dag regenen. |
20. Als men de straalen der zon in den morgenstond verre van malkanderen, en dikker ziet, dan naar gewoonte, zo zal 't op dien dag regenen. |
21. Als de zon in haaren op- of ondergang van eenige dikke wolken verduistert is, en haare straalen herwaards en derwaards verspreid, dan mag men van regen of wind verzekert zyn. |
22. Als de zon den dag door, of immers den meesten tyd des dags, door de wolken, of door eene duistere lucht, gezien word als een rode vuurige kloot, dan en zal 't zonder regenen niet voorby gaan. |
23. Indien de zon in haaren op- of ondergang kleinder schynt te zyn, dan zy plagt, en dat in eene loodverwige wolke, zo zal 't in dien hoek regenen. |
24. Als de lucht in 't oosten rookachtig, en gelyk vol stofs is, en de zon'er droevig uitziet, dan zal'er zekerlyk regen volgen. |
25. Als de zon zich 's morgens achter een blaauwe en duistere wolk met een ander aangezigt vertoont, dan zy gewoon is, dan is'er regen of wind voor de deure. |
| |
| |
16Ga naar voetnoot+. Als de zon op- of onder gaat met eene zoele warmte, en duistere lucht, tegen de natuur van den tyd des jaars, naamelyk in den voor- of nazomer, dan zal het regenen, of donderen. |
27. Zo de lucht heet is, en omtrent de zon eenige roodigheid zich openbaart, vermengt met eenige blaauwigheid, dan is'er regen voor handen. |
28. Als de zon zich zwartachtig vertoont, en met een voorgaande dikke wolk onder gaat, en haare straalen herwaards en derwaards overdwers uitspreid, dan zal'er regen volgen. |
29. Als de zon bleek en waterachtig schynt, of zeer steekt, dat is een voorbeduidzel van regen: gelyk ook als zy zeer blikt. |
30. Als de zon onder gaat achter zwarte wolken, dat betekent gemeenlyk regen. |
| |
Voortekenen van Regen aan de Maan.
1. Zo de hoeken van de maan op den vierden dag bot, of belemmert zyn, dat betekent regen. |
| |
| |
2. Ook zo de maan alsdan zwart is. |
3. Insgelyks, als de maan vol zynde, in 't midden zwart ziet. |
4. Wanneer de maan nieuw is, en opgaande aan den oppersten hoek ziet als of zy rondom zwart ware, dat beduid regen voor de volle maan. |
5. Als de maan in haaren oppersten hoorn eenige vlekken heeft, zal men in 't eerste der maand regen hebben: maar indien zy vol zynde in 't midden plekachtig is, dat beduid goed weêr. |
6. Als de maan vol zynde in 't midden zwart is, dat betekent regen. |
7. Vertoont zich de Maan in haar beginsel met dikke breede hoornen boven gewoonte, dan is'er regen te verwachten. |
8. Als de maan in haar begin in haaren oppersten hoorn zwartachtig is, dan zal 't in 't afbreken regenen. En indien zy voor de volle maan in 't midden zwartachtig is, zal'er ook regen volgen. |
9. Als de maan zich voor den vierden dag niet en vertoont, en de wind uit den Zuiden waait, zo zal 't in die gantsche maand niet dan winterachtig weder zyn. |
10. Als de maan zich over haar gantsch lichaam zwartachtig, gelyk of zy droevig ware, openbaart, dan is'er regen voor handen. |
| |
| |
11. Wanneer op den derden dag de eene hoorn der maane breeder is, dan de andere, zo twyfelt aan geen regen die geheele weeke. |
12. Waanneer de maan zich op haaren behoorlyken tyd niet vertoont, en met gevensterde wolken bedekt word, zo zal 't zeer regenen, 't en ware de wind dat belettede. |
13. Als de maan yzerachtig van koleur is, dan is zy geneigt tot regen. |
14. Als de straalen van de maan 's nachts op de riemen van de schippers blinken, dan waarschouwen zy van toekomenden regen. |
15. Wanneer de straalen van de maan zich by Zuiden wind duister, dik, kort op de aarde vertoonen, dan is'er regen op de baan. |
16. Als de maan met een ring van verscheide verwen bezet is, en zo klaar niet en word gezien, dan zal'er regen en wind volgen. |
17. Als de maan zich in 't eerste zonder hoornen, of immers met botte hoornen vertoont, dat berekent guur weder, en regen. |
18. Als men meer dan eene maan tot verscheide stonden ziet, die zich in zwarte of geelachtige wolken verheft, dan zal'er een uitnemende groote regen, en zeer quaad weder volgen. |
| |
| |
19. Als men des nachts meer dan eene maan in 't zuiden ziet, dat is een voorteken van een grooten regen. |
| |
Voortekenen van Regen, aan de Sterren,
1. Zo de Planeeten, dat is, de grootste en klaarste sterren, zwart, blauw, rood, of groenachtig schynen, dan voorzeggen zy grooten regen. |
2. Zo des nachts weinig sterren in de lucht gezien worden, dat de wolken niet veroorzaaken, dan is regen, of ander vochtig weder aanstaande. |
| |
Voortekenen van Regen aan de Lucht.
1. Zo veele wolken by 't aardryk schynen te staan, en de zelve onder zwart zyn, en boven rood, die betekenen vochtig weder. |
| |
| |
2. Zwarte en dikke wolken, welke opgaan in 't gewest van waar de wind komt, hoe die zwarter zyn, en zich breeder uitspreiden, hoe zy zekerder eenen grooten en langduurigen regen veroorzaken. |
3. Veel bliksems, 't zy 's morgens, of 's avonds, met duistere wolken, betekent gewissen regen. |
4. Desgelyks wanneer de gantsche hemel met zwarte wolken overtogen is. 1 Kon. 18: 45. |
5. Zo mede als'er wolken uit den westen komen. Luk. 12: 54. |
6. Wanneer de wolken loopen, regent het korts daar na. |
7. Als men eenigen bliksem ziet, dat beduid regen. |
8. De zuiden wind brengt regen. |
9. Als men eenen regenboog ziet, en het te vooren niet geregent heeft, dan regent het drie dagen na malkanderen. |
10. Wanneer men twee regenboogen ziet, word'er regen betekent. |
11. Insgelyks als het 's morgens rood is. Matth. 16: 2, 3. |
12. Rosse of yzerverwige wolken, die 's morgens voor de zon loopen, zyn voorboden van regen. |
| |
| |
13. De wolken die loodachtig van verwe, of uit den rossen groenachtig in 't aanzien zyn, en daar toe gevlekt, of gelyk geheele huiden, uit den zuiden of uit den oosten dryvende, brengen in twee of drie dagen regen by. |
14. Veele roosgewyze wolken, in 't nederdalen des hemels, die even verre van malkanderen dryven, en nederwaards zakkende zich zwartachtig vertoonen, brengen gemeenlyk water by. |
15. Als de wolken uit den zuiden na het noorden trekken, brengen zy regen, volgens ondervinding van alle tyden. |
16. Als de wolken of neveldampen nederwaards dalen, en zich verspreiden, en daar na allengskens optrekken, dan is de regen zeker. |
17. Als'er door den dag, of immers een goed deel des dags, eene duisterheid in de lucht verspreid is, dat is een teken dat'er in 't opperste der lucht regenwolken vergadert worden. |
18. Als een kleine zuiden wind waait, en zich al doolende herwaards en derwaards keert, dat is zeker een teken van regen. |
19. Als des winters, in 't begin des voorzomers, of in 't einde des nazomers, een noordenwind waait, waar door de zuure lucht in een zoete verkeert word, en die wind uit een anderen hoek gaat waayen, dan heeft men regen te verwachten. |
| |
| |
20. De winter-donder, of zomer-donder, die des morgens of des avonds geschied, beduid regen. |
21. Wanneer het in den voorzomer, of nazomer, of ook in 't begin des zomers, meer dondert dan blixemt, zo heeft men winterweêr te verwachten; en te winterachtiger zal het zyn, indien die donder uit alle de vier hoeken des hemels vernomen word. |
22. Wanneer het by dage of by nacht uit het zuiden veel blixemt, zo heeft men 's anderen daags een grooten regen. |
23. Als het 's morgens of 's avonds zonder donderen weêrlicht, en de lucht van wolken overtrokken is, twyfelt aan geen regen. |
24. De regenboog, die zich in een lucht vol wolken vertoont, is een gewisse voorbode van regen; en inzonderheid als hy op den middag zich laat zien, dan is'er een uitnemende groote regen te verwachten. |
25. Indien in 't ondergaan der zon een regenboog in 't oosten gezien word, dan is'er donder en regen voor handen; en voornamelyk als'er meer dan een gezien word. |
26. Als men met schoon weder een langduurige en volkomen regenboge gewaar word, volgt gemeenlyk regen. |
27. Een stille wind, die herwaards en derwaards draait, is een zekere bode van regen. |
| |
| |
28. De winden die haastelyk aankomen, en al draayende het loof en stroo van de aarde opnemen, boodschappen eenen gewissen regen. |
29. Een regenbooge des morgens betekent regen: maar des namiddags, droog weder. |
| |
Voortekenen van Regen aan de Wateren.
1. Wanneer de regendroppelen wit zyn, en groote blaazen of bobbelen maken, dan betekenen zy eenen langduurigen regen. |
2. Als het in 't regenen eerst met kleine droppeltjes regent, en allengskens vermeerdert, dan zal'er noch groote regen na volgen. |
3.Als de regen zonder wind overvloedig valt, zo zal 't gemeenlyk wat lange blyven regenen. |
4. Als de zee by schoon weder meer dan te vooren, en boven gewoonte ruischt, het betekent dat'er regen of wind voor handen is. |
5. Als het schuim van de zee zich verdeelt, en de fontei- |
| |
| |
nen en rivieren verminderen, het geeft te kennen, dat'er na eenige dagen regen volgen zal. |
6. Als men op den strand der zee langachtige hoopkens zand herwaards en derwaards ziet uitsmyten, zo verwacht regen. |
7. Als de staande wateren, zonder zonneschyn, tegen de gewoonte, warmachtig zyn, zo zal 't in 't kort, of in 't lang, geweldig regenen. |
8. Indien by vriezend weder het ys, de sneeuw, of de rym, zonder zonneschyn smelt; of de luuren en wollen doeken, die styf waren, slap worden, dan zal het zekerlyk regenen. |
9. Als men ziet dat de effen muuren, de glazen, het houtwerk, of het yzerwerk, beginnen uit te slaan met eene vochtigheid, als met een dauw, zonder eenige merkelyke oorzaak, eenige dagen achter een, zo zal'er een gewisse regen volgen. |
10. Zo de staande burgwallen, of gooten, meer dan gewoon stinken, 't is een teken van verandering van weêr. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Regen, aan en op de Aarde.
1. Hoort men in de bosschen en boomen ruisschen, zonder verheffing van winden, zo is een groote regen en storm van winden te vreezen. |
2. Ziet men op hooge bergen als een' nevel of rook, hier op zal haast een regen volgen. |
3. Wanneer de klokken verder en merkelyker gehoort worden, dan naar gewoonte, het betekent 's winters vorst; maar des zomers regen, zo de zuidenwind het niet belet. |
4. Wanneer de blaauwe vloersteenen vochtig beginnen te worden, 't is een zeker teken van regen. |
5. Wanneer in 't vallen van den nevel de spitzen der bergen licht zyn, beduid het schoon weêr, zo het te vooren geregent heeft: maar is 't schoon weder geweest, dan heeft men regen te verwachten. |
6. Wanneer de nevel optrekt, regent het; maar als hy nedertrekt, word het schoon weder. |
7. Wanneer eenige dingen, die van verre gezien worden, grooter schynen, dan voor heenen, dat betekent haastelyk wind en regen. |
| |
| |
8. Als het opperste der bergen zo met wolken bedekt is, dat men 't zelve niet zien kan, dan is'er gewis regen voor handen. |
9. Wanneer de bergen zo een dikken mist of damp van zich geven, dat ze noch van de zon, noch van den wind konnen verstrooit worden, het is een voorteken van regen. |
10. Als de vleeschton, waar in 't gezouten vleesch ligt, nat van buiten uitslaat, en het zout boven gewoonte daar in smelt, dat is een voorbode van regen. |
11. Als de oly in de lamp, of het lemmet, kraakt en sprenkelt, gelyk of'er water in gesproeit ware, dan is'er regen, of ander winterweêr nakende. |
12. Wanneer de vlam van kaars of lamp, als 't een duistere nacht is, droevig brand, schoon daar olie of roet genoeg by is, dan zal de regen niet lang achter blyven. |
13. Waneer het vuur noode branden, en van zich schynen wil, niet tegenstaande het hout droog is, en wel boven de koolen ligt, dan pleegt gemeenlyk regen te volgen. |
14. Zo ook, als de brandende wiek van de lampe met korstjens bezet word. |
15. Wanneer het vuur, met zyn assche wel bedekt zynde |
| |
| |
eenige vonkskens of gensterkens van zich smyt; of dat de koolen onder de assche aan malkanderen kleven, het is een teken van regen, of wind. |
16. Als het vuur bleek brand zonder eenige bekende oorzaak, en als het zelve veel kraakt, en gensterkens van zich werpt, volgt gemeenlyk regen. |
17. Als de warmte in de lente, of in den herfst, zo groot is, dat ze de warmte van de voorgaande dagen te boven gaat, en menschen en beesten verveelt, dan zyn'er regenvlagen op handen. |
18. Als de klokken by stil weder meer geluid van zich geven, dan zy plegen, zo heeft men regen of wind te verwachten. |
19. Als de gespannen snaren van muzyk-instrumenten vochtig worden, krimpen, en afspringen zonder merkelyke oorzaak, het beduid regen. |
20. Als de deuren en vensters qualyker open en toegaan, dan zy plegen, zo heeft men regen of wind te verwachten. |
21. Als de leêre riemen, nestelingen, en diergelyke banden, korter en ingekrompen zyn, en de deksel van houte bussen qualyk open gaan, het beduid ook regen. |
22. Als men ziet dat het drooge kaf, het stof, of drooge bladeren, door den wind van malkanderen waayen, |
| |
| |
zo is de regen zeker; inzonderheid als de wind uit den zuiden waait. |
23. Als welriekende dingen, by schoon weder, meer reuk van zich geven, dan zy plegen, zo zal het straks daar na regenen. |
24. Als ymand in zyn genezen gebroken been, of in de plaatzen alwaar hy gewond is geweest, eenige ongewoonlyke pyn gevoelt, zonder merklyke oorzaak, zo volgt gemeenlyk regen. |
25. Dus is het ook met het steken der lykdoorens, of exteroogen. |
26. Wanneer de gemaaide rogge kraakt, gelyk of men een stroo aan stukken breekt, dan komt'er haast een regen. |
27. Men kan een groote stekende distel, als zy geheel ryp is, afsnyden, en die aan haaren steel in een drooge plaatze ophangen: ziet men dat die zich toesluit, 't is een voorteken van regen. |
28. Als 't de oude wyfjes onder den kousseband jeukt met de afgaande maan, zo volgt regen. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Regen aan Eenige Beesten.
1. Wanneer de vogelen, die gewoon zyn in 't water te leven, naamelyk de Enden, enz. zich met hunne vleugelen en geheele lichaam onder 't water duiken, dat is een zeker teken van regen. |
2. Wanneer de watervogelen omtrent de strand komen, en met de vleugelen in 't water slaan, het hoofd uit en in trekkende, dat is een zeker teken van regen. |
3. Wanneer de nestelende vogelen hunne nesten verlatende, ontydig verzamelen, en na hunne gewoone rustplaatzen vliegen, dan zal 't regenen, of sterk waayen. |
4. Als de vogelen neffens de wateren hunne pluimen uitpluizen, of uit schudden, dan denkt aan regen. |
5. Als de kraanen uit de valleyen en laagten overdwers vliegen, en dikmaals wederkeeren tot de plaatzen van waar zy quamen, dan is'er regen, of eenig onweêr te verwachten. |
6. Wanneer de kraanen in 't vliegen geluid maken en schreeuwen, roepen zy haaren leidsman, dat hy zich |
| |
| |
wil haasten, eer de stormwind of regen haar overvalt. |
7. Als de kraanen verstrooit vliegen, heeft men regen. |
8. Als de kraayen uit diepe dalen opvliegen, en met kromme wegen wederom naar haare eerste plaatzen keeren, dan is een groote stormwind met regen te verwachten. |
9. Als de kraayen de de exters veel te zamen vliegen, en gelyk de kiekendief kryten, dan is regen zeker. |
10. Als de kraayen, of eenige andere vogelen, in 't vliegen boven hunne gewoonte met de vleugelen een geluid maken, dat beduid regen. |
11. Als een kraai al roepende zit op eenen steen, die van water omringt is, het is een zeker teken van regen. |
12. Wanneer men de endvogels by schoon weêr met hoopen ziet zamenvliegen, d'een boven d'ander met groot gequeek, dan verwacht regen of onweder; ten ware dat dit geschiede, om dat zy zich van malkanderen verdeelen. |
13. Als de ganzen met een groot gekakel naar haare weide toe loopen, veel met de vleugelen slaan, en ook dikmaals onder 't water duiken, dat is een teken van regen; 't en ware dit geschiedde, om dat zy in langen tyd niet in 't water geweest hadden. |
14. Als de paauwen 's nachts veel roepen, 't is een zeker teken van regen. |
| |
| |
15. Als de uil zich des avonds vroeger dan hy plagt uit zyn hol begeeft, en herwaards en derwaards vliegt, het beduid zekeren regen. |
16. Wanneer de zeemeeuwen, of eenige andere vogelen, de zee verlaten, en zich naar het hooge land begeven, geven zy te kennen, dat'er regen of eenige ander onweêr genaakt. |
17. Als de reiger de waterpoelen of vyvers verlaat, al queekende vliegt, en op het geboomte droevig gaat zitten, of boven de wolken vliegt, dan verwacht regen, of onweder. |
18. Als de enden en ganzen schreeuwen, in huis met haare vleugelen slaan, die in 't water duiken en baden, dat beduid regen. |
19. Ao mede als de raaven en kraayen naar huis vliegen, en zeer schreeuwen. |
20. Ao de duiven laater uit het veld op het duifhuis vliegen, dan zy gewoon zyn, brengen zy een gewisse boodschap van regen mede. |
21. Als de hoenderen straks, na dat zy gegeten hebben, te roeste gaan, dat betekent regen. |
22. Ao ook als de jonge hoenderen zeer piepen. |
23. Insgelyks wanneer de haanen na middernacht hun streek |
| |
| |
niet houden die anders op hunnen tyd kraayen. |
24. En mede wanneer de zwaluwen nevens de aarde vliegen, of zomtyds hier en daar aan de muuren blyven hangen. |
25. Als de zwaluwen zo dicht boven het water vliegen, dat zy met haare vleugelen daar op slaan, zo zal'er regen of onweêr volgen. |
26. Als de specht roept, giet, giet, het beduid regen. |
27. Desgelyks als de byen t'huis blyven. |
28. Als ook de byen uit de bloemkens, die naast haare byekorven zyn, met haast den honig schynen te halen, dan pleegt'er regenachtig weêr te volgen. |
29. Wanneer de vliegen en vlooyen de menschen scherper steken, dan zy plegen: en de vliegen dikwyls van het aangezigt geweert zijnde, t'elkens wederkeeren, ook de beesten zeer quellen, dan pleegt'er altyd regen op te volgen. |
30. Als de wolven huilen, en de veulens schreeuwen, dat beduid regen. |
31. Als de runderen tegen het zuiden staan, en al staande den voet lekken, en met brullen naar den stal gaan, 't is een teken van regen. |
| |
| |
32. Als de schaapen naar hunnen stal gedreven wordende, in 't voorby loopen met groote begeerlykheid in 't gras zoeken te weiden, zo dat men ze noch door roepen, noch door werpen, daar van weeren kan, dan verwacht men regen. |
33. Wanneer de kat zich met de pooten streelt en vaagt, en die zomtyds lekkende, het hoofd daar mede schynt te willen kammen, zo is'er regen op handen. |
34. Als de koppespinnen boven de gewoonte langs de muuren gekropen komen, langzaamlyk, en zich nederwaards laten vallen, zo volgt gemeenlyk regen. |
35. Als de spinnewebben zonder wind bewogen worden, dat beduid regen en wind. |
36. Als de slekken op de gemeene wegen kruipen, dat betekent regen. |
37. Insgelyks wanneer de vorschen des morgen quaaken. |
38. Als de mieren zonder ophouden, haare eyerkens uit en in haare hollekens sleepen: of als zy haare zaadjens schynen in de lucht te droogen te leggen, dan denkt dat'er regen of onweder voor handen is. |
39. Als de pierwormen veel uit de aarde kruipen, en |
| |
| |
het aardryk hier en daar doorbooren, dat is een teken van regen. |
40. Als de padden, dik gezwollen, uit haare hoolen komen uitkruipen, dan zal'er regen volgen. |
41. Als de mosselen en zeekrabben aan de steenen vast kleven, en kleine steentjes in haare scheeren vatten, dan geven zy te kennen, dat het regenen zal. |
42. Als de krabben zich uit het water begeven, en achterwaards loopen, brengen zy tyding dat het regenen zal. |
43. Als de visschen by schoon weder uit het water opspringen, en daar in blikken, het beduid regen. |
44. Als de vorschen, d'een voor en d'ander na, korren meer als zy plegen, ('t en ware zy bronstig zyn) dan zal het zekerlyk regenen. |
45. Als het wat waait, en koel is, heeft men geen regen te verwachten; maar wanneer het zoel is, en de vlooyen en vliegen zeer brommen en byten. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Storm en Onweder aan de Zon.
1. Als in den ondergang der zon een witte ring zich vertoont, dat betekent storm in dien nacht, en is 't zeer heet, zo zal 't zeer waayen. |
2. Als de rondte van de zon zwart of donker is in 't ondergaan, dan zal 't waayen van de zyde, daar zy meest ontdekt is. |
3. Als men een of meer roode kranssen rondom de zon ziet, zo is'er een schrikkelyk tempeest, of immers een winters weêr te wachten. |
4. Als de zon, opgaande, schynt door gevensterde wolken, en duistere straalen van zich geeft, of als zy daar toe in stukken verdeelt ware, dan is'er onweder voor handen. |
5. Als de straalen der zon de dichte wolken schynen op te eeten, zal'er tempeest volgen naar den tyd des jaars. |
6. Als de straalen van de zon zich onder duistere wolken |
| |
| |
verbergen, en de zon schynt in tween gedeelt te zyn, volgt tempeest, groot of klein naar den tyd des jaars. |
7. Zo de ondergaande en opgaande zon met groenachtige wolken, gelyk met bergen, bezet is; of in de zon als eenige vlekken gezien worden, dan denkt dat onweder genaakt. |
8. Als men rondom de zon eenen loodverwigen of blaauwen cirkel ziet, heeft men regen en storm te verwachten. |
| |
Voortekenen van Storm en Onweder aan de Maan.
1. Indien de maan op den vierden dag rood is, het betekent sterke winden. |
2. Staat zij recht, het beduid storm. |
3. Is ze dan vuurig, het betekent wind. |
4. Als de maan recht opwaards gekeert staat, dat beduid sterken wind; te meer als dit op den vierden dag gebeurt. |
5. Als de maan vol zynde in 't midden rood ziet gelyk een roos, dat betekent wind. |
| |
| |
6. Zo de volle maan rondom eenen ring heeft, dan beduid zy wind, van de zyde daar zy meest blinkt. |
7. Zo de maan, nieuw zynde, in haar beginsel de hoeken grof heeft, en zich boven gewoonte met zwarte en dikke hoornen vertoont, dan zal een zwaar tempeest volgen, en het onweder zal zo veel te grooter zyn, indien de westenwind voor den vierden dag niet en waait. |
8. Indien de maan op den zesden dag geheel vuurig staat, dat betekent storm en onweder. |
9. Zo de maan eenen blaauwen, zwarten, of loodverwigen ring heeft, met schoon weder, dat beduid een groot toekomend onweder. |
10. Als in 't opgaan der maan haare hoornen bleek-roodachtig en dikachtig gezien worden, dan is'er onweêr voor handen, 't zy groot of klein, naar den tyd des jaars. |
11. Als de maan ten halven zynde met een kring bezet is, en duisterachtig, dan verwacht onweêr. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Onweder aan de Lucht.
1. Als men ziet dat het blinken der sterren haastig verduistert word, en de maan dat niet veroorzaakt, zo wacht een groot onweder. |
2. Wanneer men 's morgens of 's avonds vuurige wolken in de lucht ziet, zo zal'er in 't kort of in 't lang een tempeest volgen. |
3. Als men dikke wolken duister, purperachtig, of geelachtig, en langduurig ziet, dan gedenkt aan onweder. |
4. Zo 's nachts een regenboog word gezien, die tegen over de maan staat, dat betekent ongestadig weder, en dikwyls langduurig onweêr, met groote vochtigheid en storm. |
5. Als een langduurige en volkomen regenboog met stil weder word gezien, dat beduid groot onweêr en wind. |
6. Als de wind van 't zuiden naar 't noorden loopt, dat beduid onweêr. |
7. Zo men een regenboog volkomentlyk en lang ziet staan |
| |
| |
tegen den opgang der zon, dan zal de klaarheid des weders verduistert worden, en een groote storm volgen. |
8. Zulke quaade voorboden zyn ook de weêrshoofden en hoozen in de lucht. |
| |
Voortekenen van Onweder aan en op Water, Aarde, enz.
1. Als de zee stil is, en weing geruisch maakt, is onweêr voor handen. |
2. Als men in 't gebergte, of in de wouden, eenig geluid verneemt, en eenig gedruisch in de lucht, dat is een voorbode van tempeest. |
3. Als het vuur bleek brand, en de wieken der keerssen, gelyk mede het vuur, veel sparkelen, dat is een teken van onweder. |
4. Als het schuim der zee verspreid word, en men veel blaazen daar op ziet dryven, dan is'er een storm voor handen. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Onweder aan Eenige Beesten.
1. Wanneer de kraanen zich des morgens verzamelen, of dat zy met haast wederkeeren van daar zy gekomen waren, dat geeft winterweder te kennen. |
2. Als de ganzen in 't weiden onder den anderen vechtachtig zyn, en veel kakelen, dat beduid al onweder. |
3. Als de meeuwen de zee of de meiren verlaten: en de nachtuil met een schoonen avondstond, boven zyn gewoonte, veel kryt, zo zal'er onweder na volgen. |
4. Als de raaven veel by den anderen vliegen, en veel roepen, als men de exters uit den zuiden ziet by een vliegen: ook als de paauwen groot getier maken, volgt gewis onweder. |
5. Als de honigbyen vliegen met zand in haare pootjes, op dat zy niet lichtelyk van den wind herwaards en derwaards zouden versteken worden, dat is een zeker voorteken van tempeest. |
6. Als de ossen uitnemenden grooten honger hebben, en op hun rechter zyde liggen, dan is onweêr op handen. |
| |
| |
7. Als de ossen en kalveren al loeyende naar den stal loopen: en men de schaapen des morgens vroeg tot het bespringen zeer geneigt ziet, dat is een zeker teken van toekomend tempeest. |
8. Als de honden veel de aarde staan en krabben: en de kreeften uit het water op het land loopen, dan voorzeggen zy onweder. |
| |
Voortekenen van Wind aan de Zon.
1. Als de zon zich vertoont met verscheide verwen, en met vuurige wolken, volgt gemeenlyk wind. |
2. Wanneer de zon des avonds of des morgens bloedrood is, en bezet met een kring, die rood, of van eenige andere verwe is, dat betekent wind. |
3. Als men in 't op- of ondergaan der zon in 't noorden eenige roode wolken ziet, dan zal'er wind op volgen. |
4. Als de zon haare straalen naar het zuiden en naar het noorden uitspreid, en tusschen de zelve de lucht klaar is, dan is'er wind of regen voor handen. |
| |
| |
5. Wanneer men in 't westen, na 't ondergaan der zon, na een roode zon, veel vuurige roode wolken ziet, is een groote wind zeker. |
6. Als'er na den ondergang der zon in 't westen een witte çirkel gezien word, dan zal 't sterk waayen. |
7. Als het met schoon weder mistachtig is na 't ondergaan der zon, zo zal 't zonder waayen niet voorby gaan. |
8. Als na den ondergang der zon purperachtige wolken, strekkende naar het noorden, zich vertoonen, dan zullen'er binnen drie dagen groote winden volgen. |
9. Stilt de storm niet na zons opgang, zo waait het streng en lang. |
| |
Voortekenen van Wind aan de Maan.
1. Als de maan zich door de wolken purperachtig vertoont, en rooder en blinkender is, zo zal 't uit dien hoek des hemels waayen, daar de wolken minst zyn. |
2.Wanneer de opperste hoorn der maan scherper is, dan |
| |
| |
de onderste, zo zal 't uit den noorden, en indien de onderste scherper is, dan zal 't uit den zuiden waayen. |
3. Als de maan een ronden ring heeft, zo volgt'er gemeenlyk wind na. |
4. Indien de maan op den vierden dag rood is, het betekent sterke winden. |
5. Zo ook, is die dan vuurig, het beduid wind. |
6. Als de maan recht opwaards gekeert staat, dat beduid sterken wind, te meer als dit op den vierden dag gebeurt. |
7. Als de maan vol zynde, in 't midden rood ziet gelyk een roos, dat betekent wind. |
8. Zo de volle maan rondom eenen ring heeft, dan beduid zy wind van de zyde daar zy meest blinkt. |
| |
Voortekenen van Wind, aan de Lucht.
1. Wanneer men de sterren des nachts dikwyls ziet schieten, en de hemel van achteren klaar is, zo verwacht wind uit dat gewest. |
| |
| |
2. Wanneer eenige windachtige wolken gedreven worden naar dat gewest des hemels, waar uit men geenen wind gewaar word, zo zal het van die streek waayen. |
3. De wolken, die in 't opperste der bergen uitgespreid gedreven worden, zullen uit dien hoek wind veroorzaken, daar heenen zy gedreven worden; al zyn eenige van meening, dat de wind meer te wachten is uit het gewest, waar uit zy gekomen zyn. |
4. Als de lugt sonder veel wolcken zich rood vertoont, dan is de wind zeker. |
5. Wanneer 't des zomers sterker en dikwyler dondert, dan blixemt, zo heeft men uit dat gewest des hemels sterken wind te verwachten. |
6. Na een grooten en langduurigen mist, of nevel, zal gemeenlyk groote storm of wind volgen. |
| |
Voortekenen van Wind aan de Aarde, Water, enz.
1. Als de zee blaauwachtiger schynt, dan zy pleegt, komen'er zuiden-winden. Is zy zwartachtiger, dan komen'er noordenwinden. |
| |
| |
2.Ga naar voetnoot+ Als de aarde zwart schynt van verre, zo wyd men rondom zien kan, dat beduid noordenwind. Is zy in 't aanzien van verre witter, dan zy plagt, dat betekent zuidenwind. Doet zich alles van verre hooger en nader op, dan na gewoonte, dat beduid oostenwind, en droogte. |
3. Als het vuur, of de keersse, veel klinsters van zich geven, of de lemmetten met kleine korstjes bezet worden, dat is een voorteken van regen en wind. |
| |
Voortekenen van Wind. Aan Eenige Beesten.
1. Als de Land-vogelen omtrent de wateren veel geschreeuw maken, en zich met water overgieten, dat beduid windachtig weder. |
2. Als de endvogels met hunne vleugels veel slaan, en dikwyls achter een in 't water dompelen, dat is een voorbode van regen en wind. |
3. Als de zeemeeuwen uit het midden der zee te landewaard vliegen, brengen zy tyding van regen en wind. |
4. Wanneer de musschen boven haare gewoonte meer sierikken, en als andere vogeltjes ook meer piepen, dan verwacht wind. |
| |
| |
5. Zo ook, als de honden zich veel in 't zand wentelen. |
6. Als de ganzen naar het zuiden vliegen, boodschappen zy noordenwind, en naar het noorden, zuidenwind |
7. Als de mieren traaglyk arbeiden, en haare eyeren uitvoeren, dan zal 't sterk waayen. |
| |
Gemeene Aanmerkingen wegens den Wind.
1. Oost-zuidoosten wind blyft niet duurende tot aan den nacht. |
2. Noordwesten wind stilt gemeenlyk op den avond. |
3. Noordenwind heeft dikwyls die zelve gewoonte. |
4. Oostenwind, zo hy op den avond stilt, zal 's anderen daags wederom heftig beginnen. Hy waait in September 't snelste. |
5. Stilt de storm na des zons opgang, dan waait het streng en lang. |
6. De wind die zich by dage opheft, pleegt altyd langduuriger te zyn, dan die 's nachts ontstaat. |
7. De noordenwinden, die gemeenlyk den 7 van Augustus deze landen, byzonderlyk te lande, beginnen te be- |
| |
| |
zoeken, zyn veel gezonder en vruchtbaarder, zo geen ander weêr daar tusschen komt. |
8. Als de wind van 't zuiden naar 't noorden loopt, dat beduid onweder. |
| |
Voortekenen van Donder, Blixem en Weerlicht.
1. Als de zon by zomerdag, en in 't begin van den voor- of nazomer, zich des avonds of des morgens in een holle wolke vertoont, met eene ongewoonelyke hitte, dat dreigt donder. |
2. Als'er des zomers, of in den voor- of nazomer, een ongestuimige wind waait, die het kaf, stof, en andere lichte dingen, onverziens om hooge in de lucht voert; en de lucht met duistere wolken overtrokken is, dan zyn'er dondervlagen voor de hand. |
3. Wanneer 't des zomers, of in den voor- en nazomer, boven de gewoonte heeter is dan 't behoort, en tegen den tyd des jaars; en in 't onder gaan der zon in 't westen een regenboog gezien word, dan verwacht bliksem en donder. |
4. Als de wolken in 't donderen zwart zyn, dan dondert het gemeenlyk zeer schrikkelyk. |
5. Bruinroode en groenachtige wolken zyn de gevaarlyk- |
| |
| |
ste, en dreigen een vernielenden donder, en waterstorting. |
6. De wolken, die in 't donderen wit zyn, behoeft men niet te vreezen. |
| |
Voortekenen van Nevel, en Duistere Lucht.
1. Zo de zon met ongewoonlyke duisternis, zonder volle rondheid van haaren cirkel opgaat, dan veroorzaakt zy duister weder. |
2. Noordenwind brengt altyd nevel met zich. |
| |
Voortekenen van Sneeuw, Hagel, Rym, enz.
1. Ziet men veel tekenen aan de zon, maan, sterren, lucht, aarde en water, enz. als in den herfst en winter, die middelmaatig getempert zyn, dan mag men sneeuw, hagel, of dikke rymachtige nevel verwachten. |
2. Als bleeke wolken lang bestandig zyn, en de wind waait in 't noordwest, noord, of noordoost, dan verwacht sneeuw, hagel, of bevroozen regen. |
3. Als in den winter, ontrent het nederdalen des hemels, veel bleek-geele wolken zich twee of drie dagen achter |
| |
| |
een vertoonen, en wel voornaamelyk met een noordenwind, dan volgt'er gemeenelyk sneeuw, of in den herfst en voorzomer hagel. |
4. Als des winters, de koude een weinig vermindert zynde, de wolken der lucht bleek-geluw, en als tot regen geneigt zyn, met een noordelyken wind, dan zal'er in plaats van regen, sneeuw volgen. |
5. Wanneer men onder veele tekenen van regen, groote koude gewaar word, in 't midden des winters, dat voorzegt hagel, of sneeuw. |
6. Als men des winters rondom de zon of maan een bleek-blaauwen ring ziet, met groote winden, dan verwacht sneeuw. |
7. Als de lucht met dikke bleeke wolken overtrokken is, met een sterk winterachtig weêr, en de wolken onder de hand verduisteren, dat is een getuigenis van toekomende hagel, of sneeuw. |
8. Als het des winters eenige dagen achter een sterk vriest, en daar op eene duistere lucht volgt, dan is'er sneeuw voor handen: of zo dat in den voorzomer geschied, beduid het hagel. |
9. Als de eik-appelen in groote menigte gewassen zyn, dat beduid een vroegen winter, met veel sneeuw. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Koude en Vorst, aan de Zon.
1. Zo de zon op- en onder gaat met bleeke, groene, of geelverwige koleuren, of gaat zy onder met zulke geverfde wolken, dat betekent winterachtig weder, met sneeuw en koude vermengt, naar de gelegentheid des lands. |
2. Is de zon des winters in haaren ondergang rooder dan zy plagt, met een noorden of oosten wind, dat beduid scherpe en doordringende koude, en strengen vorst. |
3. Als men de zon des winters bleek-geel, of groenachtige aanschouwt in 't op of onder gaan, of met wolken van alzulken koleur bezet ziet, dan zal'er regen, wind, sneeuw, of koude navolgen, en dat veel of weinig naar den tyd des jaars. |
| |
Voortekenen van Vorst aan de Maan en Sterren.
1. Wanneer de maan des winters klaarblinkend en helder staat, en de sterren zeer flikkeren met de aan- |
| |
| |
gevangen vorst, dat betekent scherpe koude, en groote vorst. |
| |
Voortekenen van Vorst aan de Lucht, Winden, enz.
1. Begint het 's winters te vriezen, na dat de noorden of oosten wind lang gestaan heeft, en daar op geen sneeuw of hagel valt na die winden, zo zal de koude met vriezen lang duuren. |
2. De noord-oosten snelwaayende wind brengt altyd groote koude en vorst met zich, naar de natuur des lands. |
3. Begint de winter met sneeuw en rym, dan zal 't een langduurige winter zyn. |
4. Zo de sneeuw, die valt, subtyl is, zal'er groote sneeuw en vorst volgen, die lang duuren zal, byzonderlyk zo op de sneeuw haast vorst komt. |
5. Zo'er in 't begin van een vorst kleine en ronde hagelsteentjes vallen, dan zal de vorst vermeerderen. Maar indien de hagel bleek, grof, langwerpig, of vierkantig is, zo zal'er slapper vorst volgen. |
6. Als de sneeuw met kleine vlokskens valt, gelyk kleine |
| |
| |
hagelsteentjes, dat betekent al groote geduurige vorst: maar groote breede vlokken wyzen aan middelmaatige koude, en die zomtyds niet lange duurt. |
| |
Voortekenen van Vorst aan verscheide Dingen.
1. Zo van het water een rook als een nevel opstaat, en op verscheide plaatzen gezien wordt als een wolke, die men niet bespeurt op het land, dat betekent een grooten vorst. En heeft het aangevangen te vriezen, het zal een felle vorst en koude zyn. |
2. Als het vuur des winterdaags heeter van zich schynt, dan het pleegt, en de gloeyende koolen ook meer dan zy gewoon zyn gloeyen, dan zal 't harder vriezen als het nu doet. |
3. Als de menschen in verouderde gebreken, gebroken beenderen, ontledingen, plaatzen van genezen wonden, of oude verzweeringen, van eenige pyn klagen, dan is'er groote vorst, koude of regen voor handen, naar den tyd van 't jaar. |
4. Als de watervogels des winters uit de kleine wateren na de groote meiren toevliegen, dan is'er sterke vorst te vorwachten. |
| |
| |
5. Als de vogelen van verscheide soorten, of van eene soorte, in 't begin des winters veel te zamen vliegen, en omtrent de Steden hun aas zoeken, dat is een zekere voorbeduiding van toekomenden sterken vorst. |
6. Als men het winterkoningje in den winter in de hoven op de tuinen ziet vliegen, en zingen, dan volgt sneeuw, of groote koude. |
7. Als de eikelen en beuken wel gewassen zyn, heeft men een langen en harden winter te verwachten. |
8. Wanneer de herfst warm is, en die warmte lang duurt, volgt gemeenlyk een harde winter. |
9. Gelyk het zomert, zo pleegt het ook te winteren; maar het tegendeel. Indien 't in den zomer zeer heet is, zo is 't in den winter zeer koud. Indien het in den zomer veel regent, dan heeft men in den winter veel sneeuw. Is het een koele zomer, zo volgt na zynen aard een warme winter. Heeft de zomer zyne heete hondsdagen, de winter heeft zyne koude omtrent Kersttyd en drie Koningen. En gelyk de herfst gemaatigt is, zo ook de lente. |
10. Zo 't in February warm is, blyft het gemeenlyk noch lang na Paschen koud. |
| |
| |
| |
Voortekenen van Aardbevinge.
1. De zon zal zich gemeenlyk eenige dagen voor de aardbeving duister vertoonen. Boven dien heeft de zon, na dat ze ondergegaan is met schoon weder, gemeenlyk een dichte langwerpige wolke, die haar eenige dagen altyd volgt. |
2. Men heeft ook bevonden, dat het eenige maanden voor de aardbeving altyd groote stilte geweest is. |
3. Men pleegt gemeenlyk voor de aardbeving te hooren eenig gedruisch of gerammel, of eenig gekerm, als of'er eenig menschen geschrei, of rammeling van wapenen was. |
| |
Voortekenen van een Vrucht- of Onvruchtbaar Jaar.
1. Als de lente en zomer uitnemende vochtig zyn, of als het in 't bloeyen der boomen zeer mist en rymt, dan zullen'er in dat jaar geen overvloedige vruchten gevonden worden. |
| |
| |
2. Als het op een ongewoonlyken tyd des jaars zeer sneeuwt, of hagelt, dan volgt gemeenlyk een diere tyd. |
3. Als het zeer dauwt, of vriest, in 't eerste keesten der zaaden, gelyk ook in 't eerste uitbotten der boomen, of van 't gras, dan zal 't een onvruchtbaar jaar wezen. |
4. Als de herfst in 't zaayen droog, en de voorzomer in 't uitspruiten van al 't gezaaide taamelyk warm is, zo moet'er een vruchtbaar jaar volgen. |
5. Als het in den voorzomer zeer sterk regent, vriest, of hagelt, dan volgt een onvruchtbaar jaar. |
6. Als men in den voorzomer op alle kruiden een menigte van bloemen ziet, zo zal'er een goed koornjaar volgen. |
7. Het word van de landlieden voor een teken van een onvruchtbaar jaar gehouden, als de boomen of eikelen wel gewassen zyn. |
8. Als de vogelen de hei-landen en bosschagien verlaten, en zich in 't gezaaide land onthouden, dat beduid een onvruchtbaar jaar. |
9. Het zelve onder anderen besluit men uit een komeet, als die lang gezien word. |
| |
| |
10. De maartsche sneeuw is niet goed voor 't gezaaide koorn: en zo'er vorst op komt, bederft veel koorn van wegen de koude. |
11. De vorst die in Mei komt, is zeer schadelyk voor wyn, hop, bloessem, eikelen, boomen, rogge, kerssen, vlas, vroege gerst, enz. |
12. Een natte oogst maakt nooit een duur jaar: Maar een vroege zomer quaad gewas. |
13. Als 't in Augustus zonneschyn-weder is, wast de wyngaard zeer. |
14. Als de wyngaard bloeit in de volle maan, of als zy noch lang schynt, zullen'er veel druiven zyn. |
|
-
voetnoot+
- [Red.: opsommingsnummer toegevoegd]
|