| |
| |
| |
Byvoegzel.
In de Voorreden bladz. 6. reg. 10 zy ingelascht na baarden droegen: Ik weet wel dat die naam van Barden, of Baarden, byzonder wierd toegeeigent aan hunne dichters en zangers; doch deze waren doorgaans uit de Druiden, en beide zeer hoog geacht. Het komt my niet waarschynlyk voor, dat zy dien naam niet van hunne staatelyke baarden, maar naar hunnen Koning en leermeester Bard, Bardus, zouden gevoert hebben. Ja, van waar anders had die Bard dezen naam? Ik kan myne toestemming niet geven aan die dit Barden, Baarden, brengen tot baaren, beeren, voor tieren, groot geluid maken: want dat stamt van de beeren, om hun brommen. Mogelyk hebben de Latynen van dat woord baaren, hun barrire, lelyk schreeuwen, uit de taal der Schythen overgenomen. Doch Barden, Baarden, leid ons niet tot beer, maar tot baard.
Op bladz. 36. over 't Spreekwoord, 't Ging'er lustig van gat, zy tot de verklaaring gevoegt: Van dat gaudeamus wierden de Moniken, die lustig en vrolyk in weelde leefden, en zich door geene strenge kloosterwetten lieten beteugelen, genoemt gaudentes, gaudenten. Zo leefden zy, en noch veele heden met hen, naar de orden van den H. Epikurus!
Op bladz. 73. over het Spreekwoord, 't Is even veel hoe 't kind heet, als het maar een naam krygt, zy dit noch gevoegt by de verklaaring: Van dezen stokregel bedient men zich te Romen omtrent de onbekende opgedolven | |
| |
gebeenten uit de oude gemeene onderaardsche begraafholen. Men onderstelt met een ingewikkelt geloof, dat het riften en bonken van Heiligen zyn, al heeft men geen het allerminste bewys, dat ze mogelyk niet overgebleven zyn van een omgebragten Heidenschen kamper, gestraften quaaddoender, of ymand diergelyks, en men noemt het eene geraamte by voorbeeld Sint Pieter, het andere Sint Paulus, het derde Sint Christoffel, het vierde Sint Joris, het vyfde Sint Barbara, het zesde Sint Margriet, enz. Of het bekkeneel, een rib, een arm, een schenkel, enz. van die Sinten. Ja dus is men ook aan Sint Ovidius geraakt. Dit heet men de lichaamen der Heiligen te doopen, en dat word verricht door den Kardinaal Vikaris. Van zulke schenkagien kan de H. Vader goed koop mild zyn. Is 't dan wonder, dat men zo veele overblyfzels van den zelven naam op verscheide plaatzen vind? Het dom en lichtgelovig volk is wonder in zyn schik met zulke heiligdommen, kust en aanbid die, offert daar aan, en laat zich wys maken, dat het in die beenderen een grooten schat bezit, gelyk de Indiaanen in hunnen aapentand, waanende dat het waarlyk overblyfzels heeft van die zo geachte Heiligen, welker naam daar aan gegeven is. Ondertusschen lachen zy, die beter weten, met zulk een heilig bedrog, en domme blindheid.
Op bladz. 74. over 't Spreekwoord, Aan den Van kent men den man, zy noch aan de verklaaring gelascht: Het benoemen der kinderen naar den voornaam der vaderen, is tot een Van al van ouds by veele volkeren in gebruik geweest; doch dan wierd'er zoon by uitgedrukt, of onder verstaan. De genitivus en ablativus (ik zal die | |
| |
onduitsche benaaming dier naamvallen behouden, om dat men ze dus best verstaat) worden verwisselt, gelyk de Latynen zeggen, fulgor auri, en fulgor ab auro, de glans des gouds, en de glans van 't goud. Op die wyze is by voorbeeld Evert Everts ook Evert van Evert. Onder dat beide word zoon verzwegen. 't Eerste is in genitivo, Evert Everts zoon, en 't ander in ablativo, Evert zoon van Evert. De Hebreeuwen drukten dat volkomen uit, b. v. Jonathan Sauls zoon, en Benaja de zoon van Jojada. De Zweeden waren ook gewoon zoon by den genitivus te voegen. Dus zeiden zy, Erik Torstenson, Gustaaf Erikson, enz. Zo was insgelyks de mode by onze voorvaderen, gelyk noch by de boeren, als in Gerrit Dirkzen, Klaas Peterzen, enz. doch dan is zen verbastert uit zoon. Dienvolgens mag men niet zeggen Aaltje Hendrikzen, maar 't moet zyn Aaltje Hendriks, te weten, dochter, in plaats van Aaltje dochter van Hendrik. 't Is uit dezen genitivus, dat de naamen der Poolen, en hunner buurvolken, plegen uit te gaan op ki, als in Sobietski, Leczinski, enz. en de benaamingen der Vriezen in a. Die beide, zeg ik, is een genitivus, die den naam des vaders tot een van maakt. Begeert men een staaltje? Ripperd Ripperda is Ripperd Ripperds, te weten, zoon, of Ripperd van Ripperd, naamelyk Zoon van Ripperd. Even zo is Juwo Juwinga, Eelko Eelkoma, enz. want de vorming van dien Vrieschen genitivus in a was verscheiden. Dat da zweemt al zeer naar der Latynen des, zoals de Koning Pyrrhus AEacides naar zynen vader genoemt word in dat berucht twyfelzinnig drog-orakel:
Ajo te AEacida Romanos vinçere posse.
| |
| |
Ik verduitsche dit in zyne bedrieglykheid dus:
O Zoon van AEacus, trekt gy uw' dappren dolk,
Wacht d'overwinnning van 't grootmagtig Roomsche volk.
Dus schreef zeker Vries, eertyds myn medestudent, zynen naam, Lollius Lollides. Doch deze vannen of toenaamen van byzondere persoonen, zyn met'er tyd wel gemeen geworden en toegeeigent aan geheele geslachten, als hunne stamnaamen. Ziet daar van meer in de fraaye Aantekeningen op de Kerkelyke Historie van H. V. H, in 't V. Deel. Fol. 157. Men plagt ook de vannen van vader en vaderland wel zamen te voegen, als in Klaas Janszen van Kampen, enz. Zomtyds wierd de van wel genomen van eenige Heerlykheden, Kasteelen, of diergelyke eigendommen. Maar tot wat soort behoort de Graaf van Straatman, en de Baron van Oosterman? Ouds tyds echter waren niet alle menschen even zeer gezet op zulk een van. Dus las ik in een oud gerichtelyk gedenkstuk: Jonker Henric van Grammesberge, Korte Fenne en Egbert hoer man, en Schele Maes. Noch vond ik in een ander: Ulen Gert, unde Fuistes Hermen. Fobbeken, Tydeken, unt ander gude luden mehr. Maar van waar zoude deze Van zyn, die my ook in 't lezen eens voorquam: Teylinck Colyn van Nyemands Vriendt? Zoude die wel van Nerôs nakroost geweest hebben? Dit is een zydstap buiten myn bestek en gewoonte, doch weetzuchtige zullen my dien wel ten goede houden. Ik quam daar toe, om dat ik in de Voorreden iets van de voornaamen gezegt had.
Op bladz. 90, over het spreekwoord: Hy maakt het te bont, voege men noch by de verklaaring: Maar bont
| |
| |
is niet alleen veelverwig, gelyk Josefs rok, Genes. 37: 3. het beduid ook kostelyke pelteryen, als van armelynen, fabels, enz. Hier mede plagten de beste pronkklederen gevoedert of gezoomt te zyn, zelf Koninglyke mantels, en Vorstelyke praalgewaaden. Dit wierd van andere nagevolgt. Zo droegen onze oude grootvaders pals- of pelsrokken, en onze bestemoeders, manteltjes met zult bont geboort. De bonte mutzen, naar de Poolsche wyze, zyn noch niet buiten gebruik. Dit bont komt op een uit met het voorgaande. Ja, die vellen droegen den naam van bont naar de spikkelen en vlekken. Vergelykt Genes. 30: 32. en Jerem. 13: 23. Ziet het Vervolg der Fakkel in Bont.
Op bladz. 157, voor 't Spreekwoord, Hy is een Heilig dien men wel een keers mag ontsteken, is dit overgeslagen:
Hy wil het hoog altaar hebben. Dat is, hy wil boven aan staan, en de eerste plaats hebben, hy wil meest geacht en geeert zyn. Dit is genomen uit het Pausdom, daar men de beelden der grootste Heiligen op den hoogsten altaar stelt. Dus word de nieuwgekoren Paus daar op geplaatst ter aanbidding.
Op bladz. 186 is vergeten dit Spreekwoord:
't Gaat in zwang. Dit zegt, 't is in gebruik, zo word nu gedaan. Zwang is verkort van zwaaying, gelyk stang van staaning, spang van spanning. De zin is, de zaaken nemen nu zulk een zwaai, zo is de stroom. Ziet het Vervolg der Fakkel in Zwang.
|
|