| |
| |
| |
Nederduitsche spreekwoorden.
II. Vyftig.
Wat gaat'er al om in de brouwery van de wereld? Ik twyfel niet, of dit Spreekwoord is boertende genomen van eene brouwery, daar de wereld uithing. De oude zeiden: 't Is wonder wat Adams kinderen al brouwen. De wereld is waarlyk eene brouwery, waar in veel gebrui,dat is te zeggen gebrouw (ziet de Fakkel, bladz. 51. in Brouwen) geschied. Men brouwt daar veel quaad, waar toe de Duivel den ketel stookt, en dikwyls word'er in de asch gebrouwen. Dus gaat'er al meer om, dan de molen. De oude zeiden: Sluipende verkens eeten Duivels draf. Van ymand die zich in den omgang met de menschen naar alles weet te schikken, zegt men: Hy verstaat zyn wereld wel. Zulke zullen wel door de wereld komen.
Ik kan dat niet heffen, noch leggen. Dit is in zin niet ongelyk aan het voorgaande. 't Beduid ik kan daar van geene bevatting maken, ik kan dat niet opkrygen, of verduwen, ik weet daar geenen raad mede. Zo is 't met hem, die den wolf by de ooren heeft, en niet weet, hoe hy hem vast houden, of los laten zal.
Gy moet aan dien zak niet heffen. Dat is, gy moet daar niet aan tillen, gy moet den han- | |
| |
den daar van afhouden, dat zoude u te zwaar zyn. Laat liggen dat hachtje. Brand uw handen niet. Dit past ook op heet yzer, een molensteenen. Het zelve is: Trek aan dat touwtje niet.
De zwaarste last is achterlast. Dit spreekwoord kan wel schynen te spelen op dat andere: Het einde moet den last dragen. Maar 't heeft ook zyne waarheid in den buiklast van de verteerde kosten, die geen mans kracht dragen kan, en andere konnen hem daar in niet helpen, noch dat voor hem doen.
Veele handen maken licht werk; maar zyn de Droes in de Schotel. Een gemeene last, daar elk de handen aan slaat, word licht gedragen. Zo word een zwaar heiblok gemakkelyk opgehyst. Doch daar van bedankt zich niet zeer, die veel handen op zyn hoofd krygt. Als veele handen gryp grap spelen,werd de schotel ras uitgeledigt. Men hoort zomtyds van den gastheer deze noodiging, als de spyze opgedischt is: Tast toe; maar op myn hoofd niet. 't Komt dan te pas voor die niet mede by den bak konnen, te roepen, land! Doch een hongerige buik heeft geen ooren.
Men moet zacht gaan, en verre zien. Zekerlyk die dat doen, zullen wel door de wereld geraken. Dit zacht gaan, is zich niet te overhaasten, maar zyne zaaken met bezadigtheid en tyd uit te voeren. De oude zeiden: Die gaan, komen'er eer, dan die loopen.
| |
| |
Al te ras brak den hals. Maar 't verre zien beschryft voorzigtigheid, waar door ymand oogen in 't hoofd heeft, en verder ziet, dan zyn neus lang is. Spreuk 22: 3. 't Waren ook Spreekwoorden der ouden: Snellen raad doet zelden baat. 't Zyn goede spillekens, die zacht draayen, en lang loopen.
By den wal langs vaart men zekerst. Zulke zyn de gevaaren der diepte niet onderworpen, en dicht by land. Dit word toegepast, om niet te stout in 't wagen te zyn, maar de veiligste zyde te kiezen.
Houd het schip midden waters. Dat wil zeggen, recht door zee. In 't midden is de diepte. Op den strand raakt men lichtelyk vast. 't Kan ook zinspelen op 't houden van de middelmaat.
Gedeelt vuur brand qualyk. Met waarheid zeggen de Latynen: Vis unita fortior, te zamen gevoegde kracht is sterker. 't Is de zinspreuk der zeven vereenigde Nederlandsche pylen, ontleent van Salustius: Concoria res parvae crescunt, discordia maximae dilabuntur. Eendragt maakt magt. Tweedragt breekt kracht. Divide en impera.
Een goed huishouder moet zorgen voor B. B. B. B. Verstaat door deze vier B. Brood, Boter, Bier, Brand. Doch dan zal'er noch al wat meer gebrek zyn. Om dat te vervullen is noodig een vyfde B. naamelyk een Beurs met geld. Daar van zeiden de oude: Vergeet vry alles, maar vergeet uw borse niet. Voor geld, zegt het spreekwoord, koopt men de boter. Dog 't huishouden kost vee.
| |
| |
't Berouwde nooit man, dat hy turfde voor Sint Jan. Dit spreekwoord is ontstaan uit de ondervinding, dewyl men zich dan gemeenlyk van den besten en droogsten turf, voor de minsten prys, kan voorzien.
Geoogt brood, en blinde kaas. 't Wil zeggen, brood dat wel gerezen, en dus vol oogen is, acht men voor 't beste: maar in kaas is 't het tegendeel. De Franschen zeiden: Pain Argus, & bien oeillé, Fromage Taupe, & aveuglé. Op die zelve wyze: Pain leger, pesant fromage, prend tousjours, si tu es sage. Doch eens gedronken is geen kaas gegeten. De oude zeiden ook: Groen hout, heet brood, en nieuwe wyn, kan voor 't huis niet dienstig zyn.
Brood van een' dag, meel van een Maand, wyn van een jaar. Deze worden als best geprezen. Zo mede: Een ei van een uur, vleesch van een jaar en visch die tien jaaren oud is. Zo zeggen de lekkertongen, en die op hunne gezondheid leven. Zy voegen'er by: De Hoenderbouten zyn 't best, als de vlerken gegeten zyn. 't Is ook een spreekwoord der Franschen: De vlerken van de Patrys, de bouten van den Kapoen, de steert van den Visch, en 't hooft van den Zalm. Lange witte Eyeren zyn de beste,zegt men. Maar eene hongerige maag onderzoekt dat zo nauw niet.
Den gezonden is alles gezond. Een gezonde maag weet van alle eetbaare spyzen goed voedzel te bereiden, daar een quaade maag ook de beste | |
| |
verderft. Die meest op de gezondheid leven, zyn dikwyls minst gezond, Medicè vivere, est miserè vivere. De ouden zeiden,
In zieken gaat het anders: want spek is goed voor een Westfaling; maar niet voor een Engelschman, die koorts heeft,volgens de wyze opmerking van dien ervaren Doctor.
Bitter in den mond, is 't hert gezond. Het wil zeggen, 't geen onaangenaam is voor de tong, pleegt voor de gezondheid heilzaamst te zyn. Zelden zyn Doctors drankjens naar den smaak van kinderen en zoetekaauwen. Zulke houden meer van suikergebak, zoete koek, en vygen. Doch suiker verandert ligtelyk in gal. Dit spreekwoord past in 't geestelyke op kruis, dat heilig bitter is. Heb. 12: 11.
't Is wyn van een oor. Dat is, dien de proever voor goed en smaakelyk keurt; door 't hoofd op eene zyde te buigen, tot een teeken dat het is EST. Maar wyn van twee ooren is, wanneer de drinker 't hooft schud, en dus met deze gebeerde betuigt, dat is hy niet. 't Is schrapt den darm.
| |
| |
't Is een Engelsman. Dat zegt men schertzende van een steert, of kant wyn. Men heet een Engelsman schimpende een steertman Ziet de reden in 't I.Deel, Bladz. 213. over 't spreekwoord, 't is een Steertman. Boertig heet men ook zulken wyn, een Steertman, en dus word daar een Engelsman uit. Hier van verschilt niet veel, wyn van alle kanten.
Men kan wel een keisteen kooken, dat het sop goed is. Dit word aardig gezegt, om uit te drukken, dat men van alles wel wat kan toemaken, als men daar aan geen kosten spaart. Maar dikwyls is de kool het sop niet waardig. Zekerlyk een aangenaame saus maakt een geringe spyze smaakelyk: gelyk een bevallige styl een boek, wiens stoffe in zich zelven schraal en dor is. Doch ezels houden 't met distelen, en 't verken met draf.
Met den minsten kost houd men langst huis. Kost kan spyze, en ook koopprys betekenen. Hier komt het voor in de laatsten zin, hoewel ook op de dubbelzinnigheid gespeelt word. Overdaad en verquisting maakt heeren van Kortryk, en doet ras met de noorder zon verhuizen: maar spaarzaamheid is een groote rente. Zo kan men eeten, dat men eetende blyft. Teering zy naar neering, strek naar dek.
Daar gaat geen rei voor eeten. Een rei is een gezelschap van zulke die danssen en zingen, waar op zommige zeer verhit zyn. Maar een uit- | |
| |
gehongerde buik heeft geen ooren naar pyp of vedel, maar alleen naar 't gerammel der schotelen en tafelborden, tot den tandendans van Gerrit, (Ziet het spreekwoord, 't is klaas, klaas,in 't I. Deel, Bladz 108.) daar zy wel een glazen fluit vol goeden wyn wil by hebben. De ouden zeiden niet buiten waarheid: Men moet eeten, al waren alle boomen galgen. Een zegswoord der Franschen is: Een dag zonder eeten, is de langste in 't jaar. Doch men leve niet om te eeten, maar eete om te leven.
Honger leert ranken. Dat is, bedriegeryen, slinksche streeken. 't Is waar, dat honger en armoede dikwyls de moeder van konsten en nuttige uitvindingen zyn geweest: maar menige worden daar door tot quaade vonden en handelingen aangedreven, Spreuk. 30: 9. Armoede zoekt list, daar de ryke niet van en wist. Daar zyn'er egter, die zo ligtelyk voor geen hongersnood te vreezen hebben, volgens dat oud spreekwoord: Een Bagynen Pater, een visschers kater, en molenaars haan, als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan. Hier mede stemde over een: Alle ding zal blyven als 't was, 't Bagynken zal spinnen vlas, en Paterken drinken uit het groote glas.
Kalk en steen metzelt wel. Het een vereist ook het ander tot een goed gebouw. Dit word toegepast op eeten en drinken, dat zamengevoegt moet zyn, om onzen aardschen tabernakel staande te houden. Dus hoort men wel van eerst een goeden dam te leggen. Eeten en drinken houd ziel en lichaam aan malkan-
| |
| |
deren. Een muizen maaltyd alleen zoude te droog zyn. Meugeveel houd meest van veel eeten, en niet weinig drinken. Dan schimmelen, zeggen zulke, de brokken in de maag niet .Zy hebben zin in dat oude spreekwoord: Kort benedicite, lang gratias,dat is, een korten zegen, een laate dankzegging, of een kort gebed, en lange maaltyd.
Wat meent gy te eeten? gebraden prikken? Dat zegt men tot eenen kankaatigen lekkerbek, die men niets te dank kan opdissen, en die van alles met een scheeven mond zegt, dat mag ik niet. Waarom het spreekwoord juist gebraden prikken uitkipt, weet ik niet. Men zegt ook: Of gy den droes mogt, wie zou hem u kooken? Maar moogt gy 't niet, zet het zeven voeten van u, dan hindert u de reuk niet. Die 't niet mag, biede het goeden dag.
't Is naar zynen tand niet. De meening is, dat smaakt hem niet, hy wil daar geen mond aan steken: hy slaat daar niet graag zynen tand in. Hy eet dat met lange tanden. Ziet het Spreekwoord, 't Is een lekkertand, in 't I. Deel, Bladz 218. Maar zulke tanden moet men uittrekken.
Wat zal men u kooken? Knollen met zeespek? Dit zegt men tot vieze kieskaauwers. Is dat zeespek uit de rug van een walvisch gesneden, dan moeten die knollen, om dat traansmaakje zo geheel liefelyk van geur niet zyn. Doch zulke gasten zyn dat onthaal waardig. Men schryft echter van de volkeren in 't afgelegen kille Noorden, dat spek van walvisschen en zeehonden by hen | |
| |
lekkerny is; en als zy recht goed' cier maken, drinken zy'er goede teugen walvischtraan op, waar in zy meer smaak vinden, dan in bier of wyn. Doch elk zyn meugje. De smaak laat zich niet betwisten. In de verscheidenheid van smaaken blykt de wysheid van den goedertieren Schepper. Waren alle menschen altoos even belust op een soort van spijze, hoe raar, hoe duur zoude die moeten worden? Waar bleef men dan met de andere? Nu word alles met smaak en lust genuttigt. Zo heeft God den menschen ook eene liefde tot hun vaderland ingeschapen, op dat alle gewesten bewoont zouden zyn. By voorbeeld, hoe koud en onvruchtbaar het barre Groenland is, de inboorlingen hebben daar toe zulk eene driftige zucht, dat zy nergens elders aarden noch duuren konnen, en andere landen straks moede zyn. Zo verscheiden zyn ook de zinnelykheden omtrent huwelyken, studien, ambachten, enz. Dus heeft de een zin in de moeder, en de ander in de dochter:waar door elk zyne gading krijgt. Doch wat de gewoonte op den smaak vermag, kan men zien in die eerst tabak of koffi leeren drinken. Doch de honger heeft daar in het grootste vermogen. Spreuk. 27: 7. Men zoude eens eene proef konnen nemen aan zulke meugnieten.
Ik heb dat beu gegeten. Dat zegt men van spijze, waar van men door dikwyls te nuttigen afkeerig en wars is. Dus zegt men ook: Ik ben daar beu van. Maar wat is dat beu? Eene uitdrukking van walging en afkeer, gelyk foei! aik! enz. 't Is dan, ik heb die spyze zo lang gegeten, dat ik beu zeg. | |
| |
Hy watertand daar na. Dat is, hy heeft daar toe een groote lust en begeerte. Wanneer ymand eenen zonderlingen trek heeft tot fruit, of iets diergelyks, kan het gezigt daar van, zelf in schildery, het speegzel in den mond doen komen, en dus de tanden waterig maken. Dit word ook verder toegepast.
Zulke lippen, zulke salade. Dit hebben wy den Latynen ontleent. Zy zeggen: Similes habent labra lactucas. Dus zyn distels eene aangenaame salade voor de lippen van ezels. Ezels broeders vinden ook smaak in 't geene naar hun begryp en tand is. Wat weet doch een koe van saffraan te eeten?Of wat strooit men roozen voor verkens? Als 't verken droomt; 't is van draf. De hond houde zyn been.
Men zou daar dieven meê pynigen. Dat zegt men schertzende van drank, of iets anders, dat zeer afkeerlyk is, als konde dat in de plaats van een pynbank zyn. Hier aan is niet ongelyk: Men zou daar pyn in den buik van krygen.
Rotte peeren, stinkende eyeren, en sterke boter behooren te zamen, om'er een vuile struif van te bakken. Op dit banket wil ik met myne vrienden niet te gast komen. Zo vies was die liefhebber niet, die wanneer hy een ei, waar in een kieken stak, onder anderen opgedischt vond, tot de tafelgenooten zeide: Zwygt, op
| |
| |
dat de waardin het niet weete. Ik zal dit hoen maar voor een ei betalen. De oude hadden ook dit spreekwoord: Vuile eyeren, rotte peeren, en boeven over hoop, hoe meer voor uw geld, hoe quaader koop. Zoude daar op niet zien: 't Is van eyeren gemaakt,voor verdorven, als willende zeggen, van vuile eyeren. Zo komt dan daar mede bestruift zyn overeen.
Dat is een slechte pastei. Een pastei is eigentlyk een deeggebak, waar in vleesch of iets diergelyks besloten is. Ziet daar van 't Vervolg der Fakkel. Was die van de even gemelde vulling, dan zoude zy waarlyk den liefelyksten geur niet hebben. In de prommelpasteyen zyn veele soorten onder een gemengelt. Ziet het zelve Vervolg in Prommelen. Dit word toegepast op dingen die onder malkanderen vermengt en verwert zyn. Zo noemen b. v. de Drukkers de vorm, waar in de letters buiten haare ordre, en onder malkanderen geraakt zyn, een pastei. Dit word tot andere diergelijke dingen uitgebreid. Dus zegt men, Daar ligt een pastei.
Spreekt dat waar is, drinkt dat klaar is, eet dat gaar is. Dit spreekwoord behelst eene heilzaame vermaaning, waar by zich ziel en lichaam wel zal bevinden. Leugen, troebele drank, en raauwe spyze zyn schadelyk. By de ouden was ook een gezondheids regel: Op een ei, een dronk. Op een appel, een spronk. Zy zeiden ook: Witten wyn voor, rooden wyn na. En, Klein bier, sterke wyn.
| |
| |
Doch men vind'er wel, die den meesten zin hebben in dat spreekwoord: Eens wyn, en dan geen bier meer.
Vrolyke waarden maken vrolyke gasten. Naamelyk door ze vermaakelyk te toeven. Hier van is 't spreekwoord: Zo waard, zo gast. Dit heeft zyne waarheid aan de tafel van een' gulhertig' gastheer. Doch past men dit toe op een kroeghouder, zo is dit te verstaan, eer 't gelag opgerekent is, en 't rokje uit moet.
Zy heeft het zo druk, als de pan te Vastelavond. Dit zegt men schertzende van eene die zeer bezig is, byzonder met keukenbestel. Op Vastelavond heeft de pan in veele gewesten werk, om pannekoeken te bakken. Maar wat zegt druk? De beduiding is, zy is bezet van 't werk, dat komt zo dicht op malkanderen, dat'er geene tusschenpoozen ter ruste zyn. Dat drukt haar.
Hy mag wel lyden, dat andere groote koeken bakken, als die maar de vingeren uit zyn beslag houden. Zulke goedhertige menschen zyn gelyk aan die tot de bedelaars zeggen: God help u. Zy mogen wel lyden, dat God hen helpt, en dat men daar naast groote brooden uitdeelt; mits dat zy zelf niet een duit geven. 't Is goed vry gelag te geven uit een anders buidel. Men bakt echter ymand wel een koek,die hem niet zeer smaakt, door hem een part te spelen.
Die gekken nodigt, heeft wisse gasten. Dit spreekwoord steunt op de ervarentheid. Zoude | |
| |
daar op niet zien 't geen men zegt: De mond is een zotje; bied men hem wat, hy neemt het. Maar de Hoogduitschen zeggen ook: Daar staat geschreven, zes of zeven zullen niet hoeven, naar een' nar te toeven; maar zullen eeten, en den nar vergeten.
Die ongenood komt, moet onbedankt weg gaan. Onbeschaamde gasten zyn zelden welkom, als stoute en moeyelyke tafelvliegen. Ongenoodigde vinden zelden een servet en tafelbord voor hen gelegt. Zulke laat men dan wel gaan, zonder hen den mantel tot blyven te scheuren, en zo stappen zy heen met een langen neus, en ledige mage. Doch dan spaaren zy weder de moeite van te bedanken voor 't goed onthaal. 't Gaat dikwyls niet te breed zelf met genoodigde gasten. Men houd veel van: Eere bewaart, en kosten gespaart. Te meer behoud men dan. Versche visschen en namaagen, stinken al ten derden dage. Een dagelyksche gast is een groote dief in de keuken. Aan 't eerste spreekwoord is verwant: Die ongenood ten hove komt, zit achter de deur.
Hy had gemeent daar zyn mes neêr te leggen. Dat is, daar zyn maaltyd te houden, en aan de pan te blyven,daar wat voor 't mes is. Daar men zyn mes op den disch legt, denkt men te gaan aanzitten. Maar die rekening word wel eens qualyk gemaakt, en 't mes moet in de schede blyven. 't Was een oud spreekwoord: By den Nederlander vind men een mes, by een Schot twee, en by een Franschman geen. Zo is de gewoonte van die volkeren. Doch de laatste zou te kort komen, als 't is ruin-
| |
| |
tje van stal, 't mesje uit, en'er een sneedje te leggen was. De ouden zeiden ook: Die zonder mes te tafel gaat, verliest menigen beet, waar hy staat.
Hy zit geern met de kneukels in 't vet. Dit zegt men van een tafelvriend, die graag vetpot speelt,en zyne grypers tot de kneukels toe vet maakt en besmuistert. Zulke waren dikwyls waardig, dat men hen op de kneukels klopte, en in Magermans keuken te mesten bestelde, op dat hen het vet en de gal niet opbreke.
Hy houd veel van de lek. Dat is, hy is een smullebroêr. Lek is mogelyk voor af gekort van lekpot. Of ziet het op pannelekken? Immers daar toe behoort lekker. Op die wyze zegt men ook: Hy heeft zyn glas schoon uitgelekt;alhoewel dat eigentlyk op eene schotel past.
Hy lekt aan 't kantje. Dat wil zeggen, hy krygt van ter zyden een weinigje mede, gelyk honden, of katten, die den rand der schotel lekken. Hy krygt ook een vaag uit de pan,of een brok. Maar pannelekkers houden meer van eene volle schotel. Een kantje is ook wel een overig deeltje. Zo zegt men, een kantje brood, een kantje kaas,enz. ja ook een kant wyn,wanneer het vat haast ledig is. Wyn die haast afgeloopen is, pleegt kantig te smaaken. Is zulk een kantje het hieltje van een ham, dan is 't zo onbillyk niet.
Zy teeren en smeeren. Dat is, zy slempen en brassen. Maar hoe komt smee- | |
| |
ren daar te pas? Smeer en vet is 't zelve. Zo is smeeren niet mager teeren, maar panneken vet spelen. 't Ziet dan op de vette spyze, gelyk wanneer men zegt: Om de minne van het smeer, lekt de kat de kandelaar; of op het smeer, het vet, 't geen men daar van vergadert. Dus zegt men, Hy groeit daar van een hand dik spek. Natgierige spreken van de borst,en de keel te smeeren. Oud bier noemen zy smeerlendium. Dat,zeggen ze, kleeft aan de ribben, en daar van legt men wel om. 't Was al een oud spreekwoord: Die minst zorgen, maken den besten çier. 't Is met hen: Laat ze zorgen, die ons borgen.
Daar is kruim in. Dat zegt men van iets, waar in veel keest en voedzaamheid steekt. De kruim word dan genomen voor 't edelste en vetste. In dien zin zegt men van een' weelderig mensch: De broodkruimen steken hem. Men past dat toe op welgemouwt bier, en andere dingen.
Eens weelde, is niet altyd armoede. Zo zeggen, die hunnen spaarpot, als 't kermis is, verteeren, en eens eenen vrolyken dag nemen. Dan konnen ze wel eens tegen een Borgemeester teeren, schoon niet altyd:want na de vastelavond komt de vasten.
Lang vasten, is geen brood spaaren. De reden is, om dat de uitgehongerde maag, en gescherpte honger de schade weder inhaalt, door de kaakebeenen langer en rasser Gerrit te doen spelen. De oude zeiden: Een vastendag maakt drie gulzige maaltyden.
| |
| |
Hy is vol en zoet. Dat wil zeggen, Hy heeft het hooi binnen. Hy heeft het voor zyn hert. Hy heeft zyn buikje vol. Dit past men toe op dronkene, die dan vrolyk en vermaakelyk, en dus van de beste soorte zyn. Maar 't word mede toegeeigent op volgeladen schepen.
Als 't buikje vol is, is 't hertje bly. Dit komt overeen met het spreekwoord: Op een vollen buik staat een vrolyk hoofd. Dus zegt goede çier maken, een vrolyk gelaat toonen. Ziet de Fakkel bladz. 57, in Cier. Maar 't is ook een spreekwoord: Als 't buikje vol is, begeert het hertje rust, door een uiltje te vangen.
't Ging'er lustig van gat. Dat is, men domineerde en lichtmiste daar dapper, 't ging'er op alle vingeren,en boven 's arms. Maar wat wil gat zeggen? Ik denk dat gat verhoetelt is uit gaud, en dat verkort uit gaudeamus. Dus zegt men, Zy speelden wakker gaudeamus. Gaudeamus is, laat ons vrolyk zyn. Immers zulke misvormingen en verkortingen zyn ook wel in andere spreekwoorden. Men zie het spreekwoord, Hy doet dat op zyn eigen houtje,in 't I. Deel, bladz. 81.
't Is O, P, op. Als dit is het goede slot van eene afrekening, dan telt men van 't overschot geen blaauwe vingeren, noch behoeft geen ledige geldzakken, noch goudgewigt by zich te steken. Vergeefs denkt men dan: waar is 't gebleven? Van naweën heeft de vroevrouw geen geld. Quyt is weg. Van | |
| |
dat verloren is, zegt men: Schryft daar vry een P voor. Hier komt daar een O voor, doch die zal de summa totalis niet vermeerderen, om dat zy voor staat, en dus nul is.
Brood is der haazen dood. Verstaat, dat aan de windhonden gegeven word. Want welgevoede konnen wel loopen, om de haazen te vangen, en van tandpyn te doen sterven. Dan heeft noch meer waarheid: Veel honden is der haazen dood. Doch de verkens sterven van toebak,versta wel, als de bak toe is, en zy honger moeten lyden.
|
|