| |
| |
| |
Nederduitsche spreekwoorden.
I. Vyftig.
Niet al te lang op een, zo word je niet dul. DIt is een spreekwoord der ouden, 't geen uitdrukt, dat men zich niet slechts met eene zaak, of stoffe, moet bezig houden, maar dat ook verandering en uitspanning noodig is, om den verstompten geest weder op te scherpen. De groote wereld, moet geduurig veranderingen hebben. Genes. 8: 22. De kleine wereld, de mensch, is haar daar in gelyk. Het spreekwoord speelt op die door zich te lang op eene plaats om te draayen, duizelig zyn. Om dit te verhoeden, blind men de paarden, die in den rosmolen omloopen. Zo doet verandering van weiden de koeyen goed, en verandering van spyze doet wel smaaken. Hoe aangenaam eerst eenige keurlijke spijze mag zijn, brood uitgezondert, eet men eenen tyd lang niet anders, men word daar van wars. Adam selfs had in Edens lusthof verscheidenheid van vruchtboomen. Genes. 2: 16. Het grootste vermaak begint straks te verveelen, | |
| |
als'er 't nieuwtje af is, en dan word lust tot last. Voluptates commendat rarior usus. De Nederduitsche Spreekwoorden leveren door hunne verscheidenheid ook zulk eene verandering uit. De herssenboog kan niet altoos tot ernstige bepeinzingen even styf gespannen staan. Hier tegen waarschouwt het spreekwoord: Men moet zich niet gek studeeren. Doch veele Studenten houden zich buiten dat gevaar. Maar dan plegen ze ook hunne moeders met geen grooten ballast van schoolwysheid t'huis te komen.
't Spreekwoord beduid al wat de lezer wil. Dus was een oud spreekwoord by de Franschen: Le Proverbe signifie ce que le lecteur voudra. Ik stem dat geenszins toe van den letterlyken zin. Verba valent usu, de woorden gelden volgens 't gebruik. Men moet die niet folteren en wringen, maar buiten pyn en banden hunne meening laten zeggen. Geliefde het eenen Lezer deze spreekwoorden tot allegorien en verbloemde zinnen te smeden, dan kan hy ze in alle vormen gieten, en'er mee spelen als Jan Potagie met zyn muts. Lust het ymand dus wakende te droomen, hy kan verschot van herssenschimmen uitleveren, gelyk die in de wolken, door een bril die hen alleen eigen is, allerlei mannetjes zien. Maar elk die wat weelderig en vruchtbaar in herssenvonden is, zal met het zelve recht, en mogelijk ruim zo veel grond een gantsch andere allegorie verzinnen; en 't geen d'een houd voor een koe, zal d'ander aanzien voor een endvogel. Om dan niemand ongezint te maken, kan men elk zyn breinpopje laten hullen, zo als 't hem best gevalt. Becanus geeft daar van zoete voorbeelden in de | |
| |
Goden en fabelen der Heidenen: ja in wat niet? Dus vind hy de geloofsgeheimen des Christendoms in den Sterrenhemel, volgens de schikking der Sterrekijkers. Naar dien trant legt hy de letteren van 't a, b, c, in hun verband uit als een welgeordent en zinryk gebed. O schranderheid? Quanti est sapere! Dus heb ik ook een zeer oud gedrukt fransch boek, 't geen handelt van de vorming der kapitale letteren van 't Latijnsch A, B, C, door middel van een passer. Deze zyn daar in (buiten twyfel niet zonder veel arbeid en suffen) gesmeed tot zeldzaame allegorien, meest behoorende tot de zedenkunde. Niet zelden moet men met verwondering denken, hoe kreeg die schrijver het zo krom? Doch of de eerste uitvinders van die letteren op iets zodaanigs ooit gedacht hebben, kan men overwegen. Begeeren zulke liefhebbers een staaltje om hun vernuft op te toetzen: ik geef dit oude spreekwoord: De mensch is niet wyzer, dan oud yzer.
't Is oudmaaknieuw. Dat wil zeggen, het oude nieuw gemaakt en vernieuwt, of daar van wat nieuws geflikt. Zo maakt men van oude schoenen nieuwe sloffen, en Jaap de melkboer maakte van een oude halve schuit een nieuwe heele beste kamer. Dat geschied heden van veele boekschryvers, al zyn zy niet vry in 't schoelappers gilde, en dus beunhaazen. Zegt men dat ook van deze spreekwoorden? Ik beken, niet een der zelve is myn eigen maakzel. Alle zyn ze ontleent van 't voorleden of tegenwoordig gebruik. Men vind daar onder mede oude sleetjes, die hier en daar uit eenen rommelhoek opgeschommelt zyn: maar men ziet ze op een | |
| |
gantsch nieuwen leest geslagen, waar van ik geen model noch mode voor my had. Dus is ook dit oudmaaknieuw. 't Gaat wel, als men voor een ouden pot een nieuwen kan koopen.
't Is ouderwets. Dat wil zeggen, 't is naar de oude wijze, zo als doe men onder de oude wet leefde. Byzonderlyk past men dat toe op fatzoenen in kledinge, enz. Maar wat wet? Speelt dit op het O. T. Heb. 8: 13? Of ziet dit op het spreekwoord: Nieuwe Heeren, nieuwe wetten? Maar waarom zegt men dus ook niet, Nieuwerwets? 't Belieft het gebruik niet dus te spreken, maar wel van de oude, en nieuwe mode. Doch de nieuwe mode heeft doorgaans meerder kracht, dan eenige wet. Indien eene wet gebood zulk eene klederdragt, als de mode invoert, tot zo veele kosten, ongemak, krenking der gezondheid, mismaaking der lichaamen, enz. hoe wederbarstig zou men daar tegen opstuiven? Nu volgt men alles, en 't word voor fraai gekeurt, wat de mode is. By voorbeeld, hoe zoude men noch voor korte jaaren gelachen hebben, met een Juffer, wiens gehoepte rok, tot zo veel ballast, schier eene straat in de breedte besloeg? Nu zyn zommiger lichaamen nauwelyks evenredig, om klepels in zulke klokken te wezen.
De nieuwe verbeteren de ouden niet. Dit leert de ondervinding dikwyls. De menschen en zeden verergeren met het droessem der tijden. 2 Tim. 3: 1. Des werelds ouderdom komt met veele gebreken. | |
| |
De goude eeuwe is in eene yzere verwisselt. Een zinnebeeld zy Nebukadnezars droomgezigt, Dan. 3. De Joden hebben daar van dit spreekwoord: De ezelinne van Rabbi Pinehaz is wyzer dan wy. Zy voegen'er by: Zo onze voorouders en grootvaders kinderen van menschen zyn geweest, wy zyn kinderen van ezels. Dit luid vry wat ezelachtig. Doch wy laten de Joden dus hunnen geslachtboom opmaken.
Die zich met alle kruiden laat genoegen, krygt terstond zyn korfje vol. Dit zegt men van ymand, wiens gading is al wat hem voorkomt, en die 't alles na zich sleept, en binnen slaat, b. v. alle spijze. Dus is 't ook een spreekwoord: Die eet zonder omzien, heeft straks den buik vol. Hier mede komt over een: Hy laad het al op zyn kar, of drekwagen. Dus wierd eene gezindheid onder de Mennisten genaamt de Drekwagen, om dat zy aannamen zulke die andere uitwierpen. Wilde ook ymand dus onverschillig met de spreekwoorden te werk gaan, wel haast zoude hy een groote rommelzoode en mengelmoes opgegadert hebben.
Sal, mel, fel, eischt het schrift wel. Dit Spreekwoord wil zeggen, zo een boek behaaglijk zal zyn, moet'er zout, honig, en gal in gevonden worden. Zout is een zinnebeeld van wysheid en schranderheid. Ongezouten spijze is laf en smakeloos. Honig verbeeld zoetheid en aangenaamheid. Gal is bitter. Doch gelyk veele liefhebbers verlekkert zyn op een alsemwyn- | |
| |
tje, lezen ook veele met vermaak, dat de roskam wat gebruikt word. Maar wat kok zal kooken naar alle monden? Dit dede den Roomsche Dichter zeggen: Pro captu lectorum habent sua fata libelli.
Men laakt een boek, of 't werd geprezen;
Naar dat de smaak is van die 't lezen.
In bitterheid smaak te hebben, blyve voor die galzuchtig zyn. Ik geef myne toestemming en goedkeuring aan dien stokregel: Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci.
Die schrijver geeft gemeen genoegen,
Die nut met zoet te zaam kan voegen.
Daar de bye haaren honig uit zuigt, zuigt de spin haar vergift uit. De ondervinding bewaarheid dit spreekwoord dagelyks. Ook de schoonste en geurigste bloemen zyn dat onderworpen. Eene koortzige maag bederft ook de gezondste spijzen. Aan eene bittere tong smaakt alles bitter, en aan 't geelzuchtig oog schynt alles geel. Doch zulke verkeerders zijn spinnen, maar geen byen, en al wat zy uit hun vergiftig ingewand rafelen, zyn slechts spinnewebben. Deze nemen met de linkerhand, 't geen met de rechterhand gegeven word. Doch zy stellen door misduidingen of beknibbelingen slechts hunne quaadwilligheid, of onkunde, ten toon.
Hy stookt daar zyn tanden meê. Dit wil zeggen, hy neemt dat tot eene stoffe van beschimping, verwyt, en qualyk spreken. De gelykenis is van een tandstooker, waar mede men wel tot tydver- | |
| |
dryf in de tanden peutert. 't Is dan als te spelen, en den tyd te korten, met ymand over de hekel te halen. Vergelykt Jerem. 24: 9. Stooken zal hier steken zyn, gelyk gestoken is gesteken. Men steekt den tandstoker, voor tandsteker, in de tanden.
Tast niet te diep. Bekent is het kluchtvertellingje van den Paap, die door uit begeerlijkheid te diep te tasten, zyne vingeren bevuilde.'t Is ook toepasselyk op zulke, die iets te diep willen doorgronden. 't Word wat onbeschaaft gezegt, maar behelst echter waarheid: Die zyn neus over al in wil steken, haalt hem'er dikwyls bestruift uit.
Men moet niet al te wys willen zyn. Zulke noemt men neuswijze, en die meenen dat zy de wysheid gepacht hebben. Vergelykt Job 12: 2. Maar deze zyn van wysheid zot. Spreuk. 26: 12. Zeer wel was 't een spreekwoord by de Franschen: Grande science est folie, si bon sens ne la guide. Groote wetenschap is gekheid, zo een goed oordeel die niet bestiert. Zonder dat, heeft men slechts pedanten. De Latynen zeiden: Nullum magnum est ingenium sine mixturae dementiae, geen zo schrander vernuft, of daar loopt een streep van zotheid door. Dit wierd van Festus qualijk toegepast, Hand. 26: 24. Doch 't is een wyze raad, die Salomon geeft, Spreuk. 3: 5.
Vroeg ryp, vroeg rot, vroeg wys, vroeg zot. De ondervinding leert, dat zeer voorbaarige dingen zelden van langen duur zyn. Dit blykt in de veld of | |
| |
boomgewassen, en ook in de vernuften, die voor en boven hunne jaaren verstand hebben, en als zeldzaamheden in de natuur zyn. Deze plegen of vroeg te sterven, of ras te verstompen. Dus is 't ook een spreekwoord: Vroeg hengst, vroeg guil. Dat haast word, ontword haast. Alles moet zynen tyd hebben.
Goede waare pryst zich zelve. Dit drukken de Latynen dus uit: Vino vendibili non opus est hedera, goede wyn behoeft geen' eiloofkrans. Dus is 't ook een spreekwoord: Goede waar wenkt de koopers, en Goede waar vind altijd haaren koopman. Ja! Goede waar krygt vyanden geld. 't Krachtigst getuigenis is, als de werken, of de zaak zelf, spreeken. Ziet Spreuk. 31: 31.
Schoon voorgedaan, is half verkocht. Dat is, iets behaaglyk voor te stellen, wekt den lust op. 't Beste brood legt men op 't venster. Die zyn huis vekroopen wil, schildert den gevel. Hier van bedienen zich tot bedrog, die hunne slechte waaren weten op te pronken, en een verwtje te geven. Ook daar door is waarheid: Elk is een dief in zyn neering.
Hy pronkt met een anders vederen. Dit zegt men van ymand, die mooi is, met het geene hy andere ontpluimt heeft, en dat uitgeeft voor het zyne. Bekent is de kraai van AEsopus. O hoe paddenaakt zouden veele boekschryers en redenaars staan, indien elk, wiens ontkaapten lap zy tot hunnen bedelaars- | |
| |
mantel onaardig en onbeschaamdelyk t'zamengeflikt hadden, dien weder t'huis nam.
Ymand roskammen. Dat is, hem ruwelijk handelen. 't Is ontleent van de paarden, welke men met eene yzere roskam niet zachtjes streelt. Maar dus zyn ook wel menschen geroskamt, en daar door vel en vleesch afgescheurt, als onder de vermaarde Joodsche Rabbi Akiba, die den bedrieger Barcochab voor den Messias had uitgeroepen. Dat gaat dan door vel en vleesch. Daar van is verkort, Ymand afrossen, voor afroskammen; doch hier toe word meest eene kam van eikenhout of rotting gebezigt.
Hy is braaf gekamt. Dat zegt men van ymand, die braaf doorgestreken en bekeven is. Zulke worden met de geroskamde al meest op eene kam geschoren. Dit spreekwoord speelt op de kam, die de hekelsters tot het vlas gebruiken. Een ander spreekwoord zegt: 't Is quaad kammen, daar geen hair is. Maar doorstryken ziet op het halen door de hekeltanden. Dus zegt men ook: Ymand doorhalen, en over halen.
Zachte meesters maken stinkende wonden. Een geneesmeester, die de wonden en zeeren door scherpe middelen, als 't noodig is, niet zuivert, maakt dat ze vervuilen en inkankeren. Zo word de kat in de kelder gemeestert. Hier aan is hy gelyk, die de zielgebreken lapzalft. en al te zacht behandelt: gelyk Eli zyne Zoonen. 1 Sam. 3: 13. Ziet Jes. 30: 10 en Ezech. 13: 10—. Zo geesselt men met een vossensteert. | |
| |
De fyne schaaf moet'er noch over gaan. Dat zegt men van eenig werk, 't geen noch ruwigheid heeft, en waar aan de laatste hand ter nette voltooying en polysting noch te leggen is. Dat word by gelykenis van de timmerbank tot andere dingen overgebragt. Dus zegt men ook, Het heeft de vyl noodig, gelyk de Latynen: Limam desiderat.
Men moet de vloer niet met de vuiligheid uitvagen. Dit wil zeggen, dat men zulk eene uitzuivering van het verwerpelijke niet moet doen, dat ook het goede wordt weggesmeten. Dus zeiden de Hoogduitschen, men moet het kind niet uitgieten met het bad, t. w. waar in het afgewasschen is. En de Franschen: Liever moet men 't kind een besnotten neus laten, dan dien mede af te trekken.
't Verstand komt niet voor de jaaren. 't Is wat zeldzaams, en gemeenlyk van geen langen duur, (als even gezegt is) wanneer kinderen boven hunne jaaren wys zyn. 't Verstand groeit met de jaaren, dat zelf in onzen Zaligmaker bleek, Luk. 2: 40, 52. Dus spreekt ook Paulus 1 Kor 13: 11 — . Doch gelijk het verstand met de jaaren wast, zo pleegt het ook daar mede weder af te nemen. Senes bis pueri. Oude lieden zyn tweemaal kinderen.
Hy heeft een ton vol kennis; maar de bodem is'er uit. Dit zegt men schertzende van eenen verwaanden weet- | |
| |
niet: gelijk, Hy heeft een goed verstand; maar 't zit wat diep. Magnam habet scientiam, sed non vult ex. Wie zal ontkennen, dat zulke diepzinnig zyn? Zo gelijkt ook zommiger beurs wel eene bodemlooze mande. Ziet Hag. 1: 6.
Daar steken veel ezels in eenen vos alleen. Dat wil zeggen, in eenen vos is meerder loosheid, dan in vele ezels te zamen. Dit past men toe op menschen. Zo zeide Sylla, dat in Julius Cæsar veele Mariussen staken. Hier aan is in zin niet ongelyk: D'een is wyzer in zyn pink, dan d'ander in zyn gantsche lyf.
Hoe erg de aapen zyn, zy konnen de vossen niet bedriegen. Zo vind men nog schalk, boven schalk. Echter de vos en kraan bedrogen malkanderen, elk op hun beurt. Maar die een' boer wil bedriegen, moet een' boer mede brengen.
Men vind de vossen, of haar vel, tot den peltier. Dat wil zeggen, hoe arglistig en schalk de vos is, hy word eindelyk gevangen, en moet zyne huid aan de bontwerker laten. Het quaad loont ten laatsten zynen meester. Daar komt wel een oude rat in de val.
Een zot spreekt wel een wys woord. Dat is 't geen de Latynsche Dichter zegt: Quandoque est olitor verba opportuna locutus. Maar een wyze spreekt ook wel een zot woord. Jak. 3: 2. 't Gaat den niet | |
| |
altyd vast, 't geen die wysgeer tot eenen zwygenden jongeling zeide: Spreek, op dat ik u zie.
't Is zo zot, dat het quylt. Dat wil zeggen, 't is zo dwaas, als of het voortquam van een simpel mensch, die in een kakstoel zit met een quylbab, waar op zyn zever loopt.
De koot stooft, of schyt. Men weet, dat de kootjongens dus gewoon zyn te spreken. Stooven drukt uit, voor over liggen: en sch…. dat die gestalte hen niet behaagt. Ziet de Fakkel in Stuiven, en Schyten. Bekent is 't spreekwoord: Hebje gekoot, of zulje noch kooten? Men moet doch eens een paar narrenschoenen verslyten. Daar moet voor, of na gemalt zyn. Doch beter jong gemalt, als oud.
Hoe ouder, hoe zotter. De ouderdom behoorde wysheid toe te brengen, door de jaaren. Job 12: 12, en 31: 7. Maar niets minder is by veele ouden, die verslaaft zyn aan de begeerlykheden der jeugd. 2 Tim. 2: 22. Van zulke zegt men: Een oud jager hoort noch graag van de weyery, en een oud wagenaar het klappen van de zweep. Zulke verlaten de zonden niet, maar de zonden hen. Ja zy gaan daar in wel jongen te boven. Dan is 't: Daar gaat geen mal boven oud mal. 't Was een oud spreekwoord: Hoe ouder, hoe zotter Brabander. Hoe ouder, hoe botter Hollander. Maar dit is ook in andere gewesten wel waarheid. De jeugd wil'er uit zei Besje, en zy reed op een bezemstok. De Hoogduit- | |
| |
schen hebben dit spreekwoord: Ein geil alt weib ist des tods fastnachtspiel. Een geil oud wyf is des doods vastelavondspel. Ik heb gezien een aardig geval van een oud Besje van 72 jaaren, 't geen zo ryk was, dat ze van den armen onderhouden moest worden. De broodkruimen staken haar zoodanig tot wellust, dat zy zich verloofde aan eenen schaapherders jonen van 18 jaaren. De Kerkenraad weigerde deze zo ongelyke bruidegom en bruid in huwelyks ondertrouw op te nemen, en voegde by de redenen noch deze bedreiging, dat ze de hand van haar zouden aftrekken. Maar zo sterk was de liefdedrang, dat zy tot antwoord gaf: Laat gy lieden my niet trouwen, zo zal ik voor hoer achter 't land moeten loopen. Om dit dan voorzichtig te verhoeden, wierd de echtknoop van deze twee gelieven wettig gelegt. Doch het duurde maar omtrent 14 dagen, wanneer deze gemaal en gemaalin weder van malkanderen liepen.
Je bent zo plat niet, als een mannetjes duit. Dit is een boertige uitdrukking, dat ymand zyn weetje wel weet. Een platter is een botmuil, een dommerik, een weetniet. De gelykenis van een mannetjes duit word'er by gevoegt om te lachen. Het speelt op die oude duiten, waar op een mans hoofd met een klapmuts gemunt was.
Die geen houten neus heeft, kan dat wel rieken. Dat wil zeggen, die niet slecht is, kan dat wel merken. Ik heb eenen man gekent met een houten neus, vast gemaakt met een yzerdraadje achter zyn ooren, die derhal- | |
| |
ven den fynsten reuk niet had, gelyk die versnotert zyn. Zo voelt die een houten voet heeft, niet waar hem de schoe wringt, noch wanneer ymand hem op den teen treed. Maar past geen houten gevel voor een berderen bakhuis?
Men kan dat met een half oog wel zien. Dat zegt men van iets, dat lichtelyk te merken is, zo dat men zyn oog niet wyd behoeft open te sperren. Anders, plus vident oculi quam oculus, twee oogen zien meer dan een. Maar in 't land der blinden is Een-oog Koning. Dus zyn'er, die wel kunnen zien, door een eiken plank, daar een gat in is,en zo wel by donker, als zonder licht.
Een zeer oog kan 't licht niet verdragen. Dat is, het verdorven oog van 't vleeschelyk verstand, lyd het licht der goddelyke waarheid en heiligheid niet. Joh. 3: 19, 20. Zo vreest ook een schurft hoofd de kam. Schurft is licht geraakt. Om die reden is de waarheid by veele niet welkom. Wat doen nachtuilen in de zon?
Den verstandigen is haast genoeg gezegt. Dat is 't geen de Latynen zeggen: Sapienti dictum sat est. En de Franschen: Un bon entendeur ne faut qu' un demy parole, een goed verstaander behoeft maar een half woord.
Speel dat liever op de ruispyp, dan kan niemand van de boeren het verstaan. Dat wil zeggen, denk dat liever, dan dat gy 't spreekt, hou dat tusschen uw tanden. Gedachten, zegt men, zijn tol- | |
| |
vry, hoed u voor 't klappen. 't Is beter gezwegen, dan van spreken hinder gekregen. 't Gaat te grof, als de boeren het merken. De gek bevond'er zich niet wel by, wanneer hy zo hard dacht; dat zyn heer het hoorde, en hy'er klop om kreeg. Om die reden sloeg hy daar na knipjes in den aaszak. Het spelen van een deuntje op eene ruispyp, zal den hoorder van 't liedje zelf niet veel doen naklappen. 't Is dan: Numeros memini, si verba tenerem. Ik ken het wysje; wist ik de woorden van 't deuntje.
Men moet jokken zonder zeer doen. Naamelyk op dat het geen ernst, en katjesspel worde. Ziet Spreuk. 26: 19. Te hard snuiten doet den neus bloeden. Hier geld: Speelt'er meê, maar breekt het niet. Als 't spel op zyn best is, moet men'er uitscheiden.
't Moet eene wyze hand zyn, die zotten wel zal scheeren. Zekerlyk daar is verstand vereischt, om grillige narren den baard wel te poetzen, en de knevels naar hunnen zin te zetten. Een ander spreekwoord zegt: Steekt geenen zot uw' vinger in den mond. Met zotten is 't quaad boerten, want zy verstaan dikwyls geen jok. Laat dan de gekken malkanderen scheeren. Veldscheerders scheeren alle even vuil. Andere scheeren alle over eene kam. En men scheert malkanderen wel zonder barbier. Zo geschied van droogscheerders, aan die in hunnen winkel komen. Daar zyn dan drooge bokkingen goed koop. | |
| |
Men zal hem van dat zelve laken een rok en broek maken. Dit wil zeggen, men zal hem op die zelve wyze handelen en vergelden. Doch dan pleegt'er noch stofs genoeg over te schieten, 't zy uit de lengte, of uit de breedte, om'er een narrenkovel van te maken, ja noch wel een wambuis toe.
Hy is zo hairig, als elft in den Mey. In den Mei heeft die visch de meeste kleine graatjes, die als hairtjes, en moeyelyk aan den eeter zyn. Dit word, met speling op de dubbelzinnigheid, toegepast op twistgierige en krakeelzuchtige menschen: want haar, hader, is in de oude taal, en noch by de Hoogduitschen, te zeggen twist. Hier van heet men zulke krygelkoppen haarzakken, als stekende vol van dat haar. Ziet de Fakkel, bladz. 126. Van zulk eenen zegt men ook: Hy is vol haaken en oogen.
Hy heeft zyn hoofd vol spinnewebben. Dat is, vol ydele herssenschimmen, die zulk een uit zyn grillig brein spint en weeft; en die van eenen vernuftigen zo licht als spinnewebben konnen weggevaagt worden. Dus is ook eene beurs slecht gestelt, wanneer die voor Dukaaten met spinnewebben gevult is. Doch Lysje Snaps mond loopt geen gevaar, dat'er spinrach voor zal groeyen. Niet ongelyk hier aan is het spreekwoord: Hy heeft zyn hoofd vol muizennesten. Doch dat ziet op groote inbeeldingen, of ydele zwaarhoofdigheid en bekommeringen. Dan pleegt'er voor een olifant een muis- | |
| |
je gebaart te worden. Doch tegen zulke muizen is nieskruid dienstig, Helleboro opus.
't Hoofd rookt my daar van. Dat zegt men van iets, 't geen ymand veel herssenbezigheid verschaft heeft. Arbeiden doet warm zyn, en zweeten, door uitwaasseming. Dus veroorzaakt het een fynen rook, gelyk de adem. Zo zegt men ook, Daar 't rookt, is 't warm; en men spreekt van ymand 't hoofd warm te maken, door 't vuur van gramschap daar in te doen opstygen. Ik twyfel dan niet, of in het spreekwoord word gespeelt op de vervlieging der geesten, en uitdampingen des hoofds, door herssenwerk, dat hoofdbreken kost.
Breekt daar uw hoofd niet meê. Dat is, vermoeit uwe herssenen daar door niet. Zo zegt men ook: 't Kost veel hoofdbreken. 't Is hoofdbrekens werk,en, Breek my den kop niet. Breken is ook verzwakt worden. Dus breken ongemak en ouderdom ymand. Maar daar zyn'er ook, van welken men zegt: Men zou eer een' moker breken, dan zynen kop. Tegen zulk eenen lust my niet te hardebollen. Twee harde steenen maalen geen goed meel.
Zyn zinnekens spelen schuilewink. Dat is, hy is niet wel met het hoofd bewaart, daar zyn er vyf van huis, hy heeft zyne vyf zinnen alle drie niet wel, zijn herssens zyn op hol. Hy heeft den wortel der wysheid verloren. Schuilewink is schuilwinkel. De kinderen spelen dat, wanneer zy zich in hoeken en winkels voor mal- | |
| |
kanderen versteken. Op zulk eene wyze zegt men ook, als de geheugenis iets niet wil erinneren: Myn memory spelt my parten.
't Heeft rym noch reden. Het zelve zegt men dus: 't Is ongerymt, 't hangt noch't kleeft, het heeft geen slot noch reden,het past noch voegt niet. Uit dit spreekwoord kan men afnemen, in wat hoogachting de rymkonst by de ouden was. Ziet de Fakkel, bladz. 260. in Ongerymt. De aaloude Deenen plagten de beste rymdichters tot hunne Koningen te kiezen. Doch nu gaat die konst om brood, als blykt in de liedjeszangers langs de straaten.
Hy heeft letters gegeten. Dus beschryft men ymand, die veel gelezen, en wel gestudeert heeft, een man van letteren, een geletterde, die het gehoorde en gelezene zich eigen heeft gemaakt, en daar van gevoed is. Vergelykt Jer. 15: 16. 1 Tim. 4: 6. Heb. 5: 12. De Latynen noemen dat, in succum & sanguinem convertere. Zy heeten zulk eenen, Helluo librorum, een boekwolf, of boekworm. Men zegt ook boertende van een' geleerd' man, hy heeft darmen in den kop, voor hy heeft geoeffende herssens in 't hoofd.
Hy oordeelt daar van, gelyk een blinde van de kleuren. Dat past men toe op ymand, die vonnis velt van iets, 't geen hy gantsch niet verstaat. Verwen zyn de uitwerking van het licht, en vereischen dat, om die te onder- | |
| |
scheiden. Daar om zyn des nachts alle katten graauw. Ik heb echter een blindgeborenen geweten, die de verwen wist te onderkennen by den tast, en wel zo nauwkeurig, dat hy zelden feilde. Deze was ook byzonder snedig in 't spelen met de kaart. Insgelyks wist hy vaardig te onderkennen, wie de mooiste in een gezelschap van Juffrouwen was, als hy de hand maar eens over de aangezichten mogt stryken. Nochtans van hem bleef ook waarheid: Wat doet de blinde met het spiegel? 't Is het lot van een schryver of spreker, dat hy het oordeel en de zinnelykheid van zyne lezers of toehoorders onderworpen is. Elk vonnist naar zyn begryp, vooroordeel, en drift. De onwetendste zyn gewoonlyk de voorbaarigste, gelyk zy de ongegrondste zyn. Dus is dikwyls het pryzen van den eenen, en 't laken van den anderen, even belachenswaardig. Schoemaker blyf by uw leest.
Lukas schrijft daar niet van. Dat wil zeggen, 't is geen Euangeli, men behoeft dat niet te gelooven voor eene ontwyfelbare waarheid. Vergelykt hier mede het spreekwoord: 't Is niet secundum Lucam, in 't 1 Deel, bladz. 8.
Hy heeft zich een knol laten wys maken. Dat wil zeggen, hy heeft zich een leugen op de mouw laten spelden. Dit behoort tot het spreekwoord: Hy heeft zich knollen voor çitroenen laten verkoopen. Hy heeft zich een leugen in de hand laten duwen. Maar waarom zegt men: Hy heeft het verknolt, voor verkerft, verhoetelt, verdorven? | |
| |
Ymand iets diets maken. Dat is het zelve met iets wys maken, voor doen gelooven. Diets was in de oude taal Duitsch. Ziet de Fakkel bladz. 74, in Duitschen. Diets maken is het zo doen bevatten, bedieden. 't Is dan zo veel als duitsch maken, verduitschen, zo dat men 't verstaat. Zo is wys maken doen weten, verstaan, begrypen. Dus zegt men van ymand die een dom begryp heeft: Ik kan hem dat niet wys maken. Maar 't word ook gebruikt voor ymand een leugen op de mouw spelden. Ziet ook de Fakkel bladz. 447 in Wys.
't Zyn ollen. Dat is, 't zyn beuzelpraatjes. Is ollen de romp van grollen, of knollen, daar 't hoofd afgekapt is? Immers 't is evenveel, of men ymand ollen, of grollen, of knollen wys maakt. Maar vermits men eertyds oud noemde, old, zo gis ik, dat ollen wil zeggen olden, voor oude beuzelvertellingen, oude wyvenklap, oude spinrokpraatjes van den olden Hildebrand.
|
|