| |
| |
| |
XXVI. Spreekwoorden van allerlei slach onder een.
Verandering van spijze doet wel smaaken. Dit word ook gezegt: Verandering van weide doet de koeyen goed. Het verveelt en word walgelijk, al wat te lange duurt. Varietas delectat, Voluptates commendat rarior usus.
't Is mengelmoes. Dat zegt, 't is eene vermenging van veele verscheiden dingen onder malkanderen. Zodaanig is warmmoes, dat van veelerlei kruiden onder een gehakt word. Daar aan is gelijk: 't Is een rommelzoode, dat is, eene vermenging van allerlei visschen tot een kookzel. Dus zyn vermengde graanen misteluin. Dit zal verbastert zyn van 't Latijnsche miscellaneum. Zo is mestiçe, eene half zwarte, van mixta, eene gemengde. Hier mede komt overeen: 't Is kompost, van 't Latijnsche compositum, t'zamengestelt. Olla podrido.
't Is rompslomp. Dat is, rug en ongeschikt. Ziet daar van de Fakkel, bladz. 308.
't Is hol over bol. Dat zegt de naars over 't hoofd, hals over kop, 't onderste boven. Ziet de Fakkel, bladz. 146. Maar hals over kop, drukt ook uit overhaastigt, om dat de al te groote haast doet struikelen en tuimelen.
't Is'er holderdebolder. Dit is verbastert van hol over bol. Zelf kan hoelie broelje, anders horli borli, daar van zeer wel misvormt wezen; gelijk men zulke belachelijke verdraayingen van woorden dikwijls hoort. Zo is b. v. koetertje koet van coute qu'il coute, en in een amery, te zeggen, in een Ave Maria, terwijl men dat kan uitspreken. Vermits nu zulke omwentelingen en omtuimelingen niet plegen te geschieden zonder geraas en gerommel, schijnt van dat bolder te zyn gebolder, bolderen, bulderen, buiten twijfel het zelve met balderen, en bulderbak, voor bulderbakhuis. Dit gelijkt naar een bullebak, als of 't die zelf was.
Men kan'er hoofd noch steert aan vinden. Dit zegt men van dingen die geheel verwert zyn, met eene gelijkenis van den kop en steert der beesten. | |
| |
't Eind is'er aan verloren. Dit is overgenomen van een klouwen, wiens draad men quyt is. Dat past ook op een slypsteen. Het tegendeel is: Wanneer men den draad heeft, zal men 't klouwen wel vinden.
Hy haalt het hemd over den rok. Dat is, hy doet iets met verkeerde order. 't Hemd is nader dan den rok. 't Is dan 't binnenste buiten, en gelyk de paarden achter den wagen te spannen.
Dat vlyt zich als een zak met haspels. Dit zegt men boertende van dingen, die niet in order te schikken zyn, en passen als een tang op een verken, of een haspel op een moespot. Zo is een onverzettelijke werkop altoos dwars in den wagen. Maar daar gaat veel geryfs in een zak. Vlyen weet wat.
't Is buiten den haak. Dat is, 't Is ongeregelt. De gelykenis is genomen van den winkelhaak. Daar binnen moet blijven, 't geen recht en wel geordent zal zyn. Dan zegt men'er van: 't Is in den haak gewerkt. Anders is 't falikant. Ziet daar van 't Vervolg der Fakkel.
Hy komt bekaait uit. Zou dit niet zyn bekait, of bekeit, van een kei in 't hoofd? Ziet de Fakkel, bladz. 165, in Kei. Anders 't Vervolg, in Bekaait.
Hy slacht de str...vlieg, hy maakt veel gesnor, en valt op een drek neêr. Dit geschied van een soort van vliegen, die na veel gebrom en rondommaalen, eindelijk op een hoop paardevygen, of een koeyenvlaade, schielijk nederstorten. Men past dit toe op zulke, die na veel windbreken en beslag, op een drek uitkomen. 't Gaat wel dus met zommige grootsprekende en keurige vryers, na veel omzwerven en geraas. Even zo komen ook zomwylen pratte vrysters van keurboom tot vuilboom. Ziet hier voor bladz. 63. 't Heeft dan alles een drek te beduiden. Van die vliegen is ook 't spreekwoord: Hy is zo gauw als een st....vlieg.
Men moet op den haspel passen. Dit zegt, ergens nauwe acht op slaan. Als in 't haspelen niet | |
| |
wel toegezien word, dan geraakt de streng lichtelijk in de wer.
Daar licht een angel achter. Dit zegt men van iets, waar onder een schadelijk bedrog verholen is. Het past op 't lokaas over den angel, waar mede de hengelaar de visschen verschalkt; of op den angel van een schorpioen, of diergelyk ondier, dat achter iets schuilt, om zulke, die niet op hunne hoede zyn, te treffen.
Ik riek lont. Dat is, ik word iets gewaar, ik verneem onraad. Dit is genomen van de vyandelijke schildwachten, welke uitgezet wierden met een brandende lont tot hun musket, wiens glimmende kool bedekt was, om in den donkeren nacht niet gezien te worden; maar die echter van naby door den reuk verraaden wierd.
Hy staat op verloren schildwacht. Dit zegt men van ymand, die verre van de hand op een gevaarlijke post gestelt is: gelijk soldaaten die buiten af, en naby den vyand, zorgvuldige wacht moeten houden. Deze worden als verloren geacht, om 't groot gevaar waar voor zy bloot staan. Even zo noemde men de krijgsbenden, die voor uit naar den vyand trokken, den verloren hoop, of, de verloren kinderen.
Men moet zien hoe de herk aan den steel staat. Dit wil zeggen, men moet op den toestand der zaak acht geven. Zo plegen hooyers te zien, of hunne herken, die zy gebruiken moeten, los of vast aan den steel staan, om in hun werk niet belemmert te worden. Het tuigje moet fix zyn. Men zegt voor herk ook wel vork. Het zelve is: Men moet zien hoe 't'er geschapen staat.
't Is maar Kokermans gereedschap. Zo noemt men slecht en ontrampeueert tuigje. Of dit spreekwoord gespoten is van ymand die Kokerman hiet, gelyk meer diergelyke, kan ik niet zeggen. Maar in zulk een geval moet met zich behelpen zo als men best kan, en roeyen met de riemen die men heeft. Beter is een quaad been, dan geen. Beter scheel, dan blind. Maar de lompste timmerlieden en hoetelaars moeten de beste byl hebben. Een goed vuur maakt een vaardigen kok. Die geen suiker heeft, moet geen vlaade zetten. Doch hongerige honden eeten wel beslykte worsten. | |
| |
Men moet van den nood een deugd maken. 't Wil zeggen, men moet voor deugd of goed aanzien dat geene, waar toe de uiterste en onvermijdelijke noodzakelijkheid dringt. Vergelijkt Spreuken 6: 30. Nood breekt wet. Nood is bitter kruid. De nood heeft scherpe tanden, en byt fel.
Doet wel, en ziet niet om. Omzien is een teken van vreeze voor eenig volgend quaad. Maar die wel doet behoeft niet te vreezen, en heeft geen quaade gevolgen te ontzien. Dus zegt men van iets veiligs; Daar is geen omzien na. Die wel doet, zal 't wel hebben.
Hy is op de eyeren betrapt. Dit zegt men van ymand, die op de daad was bevonden. 't Is genomen van vogelen, die in het nest op de eyeren zitten. Doch die geen eyeren heeft, broed het ledige nest. Maar zo bestruift, of bevuilt, ymand wel zyn eigen nest.
't Is een stink-ei. Dit zegt men van een zaak, die lelijk mislukt is, gelijk een ei dat vuil gebroed word, wanneer men'er een levendig kieken uit wachtte.
't Is uitgelekt. Dat wil zeggen, 't is bekent en openbaar geworden. De gelijkenis is genomen van een ondicht vat. Door 't uitlekken verneemt men, wat daar in besloten en verborgen was: want het vat geeft uit 't geen het in had.
De bommel is uitgeborsten. De bommel is 't stopzel van het bonggat. Wanneer dat door 't werken van den besloten drank uitspringt, komt wat'er in 't vat was, te voorschijn.
Den pot met roozen ontdekken. Dit geeft te kennen, iets vuils en schandelijks te openbaaren, en aan 't licht te brengen. 't Wil zeggen den drekpot, die verbloemdelyk de pot met roozen genoemt word. | |
| |
Men zou daar de koude pis van krijgen. Dat wil uitdrukken, men heeft met die zaak niet veel op, dat geeft klein vermaak. Koude pis valt lastig en pijnlyk. Maar waarom zegt men van ymand, die byster kykt: Hy ziet als een Jesuyt, die de koude pis heeft? Beter kan reden gegeven worden van dat spreekwoord: Hy staat verlegen als een haan in een dodde werks: want dat belemmert en verstrikt zyne pooten. Met het eerste is gelijk: Men zou daar pyn in den buik van krijgen.
Met den pispot kroonen. Dat wil zeggen, ymand dien als een muts op den kop zetten; of liever, hem den pispot op den kop gieten, gelyk de zoetaardige Xantipe aan den wyzen en geduldigen Sokrates dede, die wel voorzag, schoon niet uit den loop der sterren, maar uit de ondervindelyke natuurkunde van zyn wyf, dat'er na een felle woordenstorm, zulk een regen vallen zoude.
Hy heeft buiten den pot gepist. Dit zegt men van ymand, die zich ergens in te buiten heeft gegaan. 't Zyn niet slechts de pissebedden, waar op dit toegepast word.
Hy heeft in zyn hoed gekakt, en zet dien op't hoofd. Dat drukt uit, hy maakt zich zelven te schande, door by een groote dwaasheid eene ergere te voegen. Hier aan zyn niet ongelyk, die hunne eigen schande opschuimen, en daar in hunne eere stellen. Maar hy laat zich op 't hoofd kakken, die van een ander alles lyd.
Hy zal het verken wasschen. Dat zegt men van ymand, die zich vermeet uit te voeren, 't geen van andere te vergeefs ondernomen was: gelyk die een verken rein wil houden, dat zich na 't wasschen van andere, t'elkens weder bevuilde. De Latynen zeiden, Podex lotionem vincit.
Hy is van 't kalfje genezen. Dit zegt men van ymand, die uit iets quaads, waar in hy zich door zyn eigen schuld gebragt had, gered is. Zoude dat genomen zyn van een koe, die een kalf had geworpen? Men kan dan zulk eenen niet met waarheid verwyten, dat hy een bul of stier is. Ik wil niet gissen, dat dit speelt op 't gemaakte kalf der Israëliten, welke door de voorbid- | |
| |
ding van Moses noch vry geraakten. 't Is echter niet zonder eenige waarschijnlijkheid. Of zoude het spelen op 't kalf, dat een dronkaard maakte, doe hy Dirk aan 't oor sloeg? 't Genezen van de kei in 't hoofd geschied zelden. Ik heb daar tegen dit heelmiddel wel gehoort: Eet larikoek met vygen, tot dat de keizucht overgaat. Immers Baat het niet, 't zal niet schaden.
Daar is geen zalf aan te strijken. Zo zegt men van ymand, die onverbeterlijk is, door wat middelen het zy. 't Is genomen van eene ongeneeslijke zweering, of wonde, en komt overeen met Jerem. 51: 9. Van iets dat niet baat, of van geene waarde is, zegt men: 't Is maar luizenzalf. Dit eerst word ook dus uitgedrukt: 't Is boter aan de galg gesmeert. 't Is een mande vol rotte appelen.
Lapzalven. Dat is, meesteren gelyk de bedelaars hunne vodden lappen; of gelyk als de brodders, die den lap beneven het gat zetten.
Hy zalft ze alle uit eenen pot. Dat is, hy handelt met alle op een en dezelve wyze. Dit is ontleent van Heelmeesters, die uit eene bus alle wonden smeeren. Zo zeggen de Latynen: Eodem collyrio omnibus mederi. Binnen vierentwintig uuren genezen, of't vuur daar in.
Met eenen quispel overstrijken. Dit wil uitdrukken, den eenen verwen en schilderen gelyk den anderen, zo als men de zelve koleur geeft aan alles, waar over men eenen quispel strykt.
Over eene kam scheeren. Dat geeft te kennen, alle eveneens te handelen. 't Is ontleent van de hairscheerders, die op eene kam alle hoofden scheeren. Men scheert ook wel ymand op een andere kam; en men moet de schaapen scheeren naar dat zy wol hebben. Zo scheert men ook ymand kort op de kam af. Doch van verkens heeft men veel geschreeuws, en weinig wol. Dat weten zy, die de schaapen scheeren, en laten de verkens voor andere.
Half en half, gelijk men de leeuwtjes scheert. Deze hondekens zyn half ruw, en half kaal; maar hun steert heeft | |
| |
het pluimtje. 't Is zo zeer de mode niet, dat men met eene afgeschoren, en eene ongeschoren knevel pronkt. Voortijds was de onderlip noch verçiert met een gramschapje; of ook wel de kin met een spitzen of breeden hairbos, naar de wyze der bokken: welk laatste voor een teken van eerwaardigheid en wijsheid gehouden wierd; en waar op veele geen kleintje hovaardig en moedig waren. 't Zoude goed zyn, indien alle bokachtigheid nu met den baard konde afgeschrapt worden.
Den gek scheeren. Dat zegt, ymand spottelyk handelen als eenen gek, gelyk men dus ymands baard kan scheeren, dat hy belachtelyk ten toon gestelt word. Vergelykt 2 Sam. 10: 4. Daar van zegt men: Scheer je my wat? en Scheeren wy malkanderen? Ook, Hy is wel gebarbiert; Hy is in de rechte barbiers winkel, daar men hem wel fyntjes zal poetzen; en, Ymand een opzetje geven, en de knevels braaf opzetten, gelyk door 't bestryken met pomade pleegt te geschieden. Het eerste noemt men ook, Den aap scheeren.
't Is om de klucht. Dat is, om 't vermaak, en om te lachen. Klucht is myns oordeels gelucht, voor gelacht, gelachte, laching, van lachen. G en k zyn wisselletteren, en de klinkers ondergaan menigmaal verandering. Op die wijze is gehucht van hoogte, en vaalte, een misthoop, van vuilte, vuiligheid, vuilnis.
Laat ons malkanderen geen Luitje heeten. De zin is, laat ons malkanderen niet foppen, of voor den gek houden. Maar hoe komt Luitje daar toe te pas? Ik beken dat niet te weten. Men stelle dat by de quaade naamen, die men overslaat, en die niet stichten: gelijk Abracadabra. Van diergelijke is in een spreekwoord Daar is niet een Droes in de hel die zo heet. Zoude dit verwant zyn aan een dronken Luit? Ziet hier voor bladz. 122. By dat Luitje stel ik huttegetut, Jan hagel, slecht gespuis. Is dat vermaagschapt aan huttemetut, hier voor bladz. 207, of drukte dat uit zulke, die in hutjes woonen, achterstraatjes volkje?
Dien 't hoofd te beurt gevallen is, die scheere den baard. Dat wil zeggen, elk moet zich schikken naar zyn lot en beroep. Dus zeiden de Latijnen: Spartam quam nactus es orna. Zo moet elk dat doen, waar voor hy 't scheep gekomen is. En daarom, die voor hond vaart, moet beenen knagen. Weest dat gy zyt. Die zich zyn ambacht schaamt, bedyt niet. | |
| |
Ymand een part spelen. Dat is te zeggen, hem ergens door te bedriegen. Parte was in de oude taal bedrog, list. Ziet de Fakkel, bladz. 273. Hy zal zelden gemaant worden, die ymand een part schuldig is. Zo zegt men ook: Hem is een poets gespeelt. Hy is uit het nest gelicht.
Ymand te koorde drijven. Dat wil uitdrukken, hem dwingen zo als men wil. Maar wat zegt dit? Ziet het op het springtouw der koordedanssers? Ik denk liever, dat gedoelt word op een zweep, of geesselkoorde, waar meê men ymand beenen maakt. Te koorde is dan met de koorde. Hier aan is niet ongelijk, Ymand door de spitsroeden jagen, voortgispen.
Ymand een bril op den neus zetten. Dat wil zeggen, iets waar door men hem breidelt: gelijk zo de Vesting Paapenbril in 's Hertogenbosch daar van dien naam heeft. Ziet de Fakkel, bladz. 48, en 't Vervolg, beide in Bril. Men zegt dus, Ymand brillen, voor quellen. Dit komt overeen met een knip op den steert te zetten, 't geen van de honden overgebracht is.
Dat komt uit zyn koker. De zin hier van is, 't is van hem, hy is daar van de uitvinder en aanstooker. De gelijkenis is ontleent van de pijlkokers der ouden, waar uit schichten getrokken en geschoten wierden. Zo heeft ymand pijlen op zijnen koker, die van wapenen en vonden voorzien is. Maar waarom word glimlachen genoemt kokermuilen? Die 't weet, mag het zeggen. Doch ik handel daar van in 't Vervolg der Fakkel. Met het eerste stemt overeen: Dat is in zyn winkel gesmeed.
Ymands licht betimmeren. Dat drukt uit, hem ergens in evenaaren, of overtreffen, waar door zyn gezag, achting, naam of gewin vermindert word. De gelijkenis is ontleent van ymand, die door 't hoog optrekken van zyn gebouw, des buurmans licht verdonkert.
Hy is van 't hondje gebeten. Dit zegt men van eenen verwaanden, die groote inbeelding van zich zelven heeft. 't Spreekwoord is volkomen: Hy is van 't hondje Laatdunken gebeten. Dan is de zin klaar. 't Schijnt ontleent te zyn van 't bijten der dulle honden, waar door ymand uitzinnig word. Op zulke | |
| |
past: Muizenkeutels willen onder de peper gerekent zyn. Wy appelen zwemmen. Wy honden vangen de haazen, zei 't keukenrekeltje. Hy steekt een borst op als een pekelharing. Men zegt van zulk een trotzen gek: De hovaardy heeft hem tegen den molen gedreven.
Of 't hondje beet. Dat wil zeggen zo 't er eens op aan quam; indien het eens ten ergsten uitviel. Ik vermoede dat het ontleent is van hondekens, die wel eens onverwacht toehappen. 't Is onbehouwener gezegt: Of eens de Duivel een schelm wierd. Maar dus is de eene mensch den anderen wel ten Duivel.
Hy heeft dat weg, als of 't een hond hem gebeten had. Dit wil uitdrukken, dat ymand op ontfangen belediging geen verhaal heeft, zo weinig als een gebetene op den hond, die hem beet.
De hond is dul. Zo zegt men van ymand, tegen wien een algemeen quaad gerucht verspreid, en vooroordeel opgevat is, zo dat geene redenen tot verdediging of verschooning en gelden. Dus valt men een hond op 't lijf, die den naam heeft van dul te zyn. En, Als men een hond wil slaan, kan men wel een kluppel vinden. Zo vind de wolf licht een oorzaak, waarom hy het lam eet. Bekent is die aardige Fabel, Die verken heet, moet in 't kot. Wee! ook den wolf, die in een quaad gerucht komt.
Hy mag in hemel, noch in hel. Dus drukt men uit, dat ymand geheel onverdraaglijk is, en nergens geleden word, noch aangenaam is. Het zelve is: Hy mag in 't bakhuis, noch in 't brouwhuis. Zulke algemeene verschovelingen zyn te beklagen, indien ook op hen niet past de openhertige belijdenis zan Tyl Uilenspiegel: De menschen mogen my niet lijden: maar ik maak 't'er na.
Hy is zo welkom, als een dief den kramer. Die komt ongenood, en gaat onbedankt weg. Men zegt ook: Zo welkom, als de eerste dag in de vasten. Vastelavonds gezellen zyn Heeren van Kortrijk. Tegen 't verveelen van die schraale weeken, in eene keuken waar in Magerman kok is, gaven de oude dezen raad: Blijft schuldig tegen Paschen, en de Vasten zal u kort zyn. | |
| |
Met dien krop moet hy te boom. Dat wil zeggen, daar meê moet hy zich gelijden. 't Is ontleent van de hoenderen, die ergens op een boom te roest moeten gaan, 't zy dat hun krop vol, of ledig is. Menige zak word toegebonden; eer die vol is; en daar zyn'er wel, die met een ledigen buik moeten gaan slapen. Doch die hebben weder dit gemak, dat hunne maag niet overladen is, en dat de spijze hen niet opbreekt. Maar propzak heeft geen zin in dus naar de gezondheid te leven. Liever eet hy 's middags veel, en 's avonds niet weinig. Dan zal de kat met zyn ledige maag niet wegloopen. Meugveel zoude hem wel vragen: Heeft uw moeder meer zulke zotte kinderen? Doch vraaten, zegt men, worden niet geboren, maar gemaakt. Men moet zyn maate weten. De buiklapper, zegt men, is dood.
Ik wil dat onder geen stoelen noch banken steken. Dit zegt, ik wil dat niet verbergen. Daar van is ook: Het is achter de bank geworpen, voor 't is met verachting als in een hoek weggesmeten, en uit het gezicht gedaan.
Uit de latten zoeken. Tusschen de latten en 't dak plegenen zommige wel geld, of iets diergelijks, te versteken. 't Wil dan zeggen, iets uit een verborgen hoek te voorschijn brengen. Zo zegt men ook: Uit de latten stooten. Doch de voorzigtigheid raad dikwijls geen oude koeyen uit de sloot te halen.
Iets op de baan brengen. Dat is, invoeren, en in gebruik brengen. 't Is overgenomen van een baan of weg, waar op men ymand brengt, om dien mede te bewandelen. Dit word op zaaken toegeeigent. Zo zegt men ook, Het pad vloeren, en, Den weg baanen. Hier toe behoort, In zwang gaan. Zwang zal verkort zyn van zwaaying. 't Zegt dan, 't is zo in de zwaay, 't is nu zo de mode.
Iets op de lange baan schuiven. Dit zegt eene zaak verwijderen en uitstellen, zo dat ze in langen tijd niet afgedaan worde. Dus hangt men een proçes aan den spijker. Het spreekwoord speelt op een verren weg.
Daar is gras over gewassen. Dat is, 't is verwylt en vergeten. Tot het wassen van gras, word tyd vereischt; en dat onder 't gras bedekt word, is uit de oogen geraakt. Maar op een gestadig betreden weg wast geen gras. | |
| |
Te hooi en te gras. Dat is, nu en dan, maar zelden. 't Is ontleent van de beesten, die of hooi, of gras eeten. Zo word het gantsche jaar in twee tyden verdeelt. Dus zegt men van een Zuurmuil: Hy lacht te hooi en te gras, dat is goelykjes tweemaal 's jaars.
't Avond of morgen. Dat is, op den eenen tyd, of den anderen. Uit avond en morgen, waar onder dag en nacht gerekent worden, bestaat het etmaal. Genes. 1: 5. Dus moet 't geen'er gebeurt, in een van beiden voorvallen. Van een lang voorleden tyd was 't oude spreekwoord: Op een ouden avond, als onze lieve Heer een kind was. Doch dat is een ontheiligend misbruik van die heilryke geschiedenis.
't Gebeurde doe de koe Bartel hiet. Dat is, te Sint Nimmermeer, te zomer als de kalveren op 't ys danssen, 't Gebeurde doe 't geschied is. Dat zegt men: 't Is zo waar, als dat de hond de byl opat, en de steel voor steert achter uit stak. By deze gelegentheid moet ik licht geven aan die spreekwyze: Te geenen dage. Dit drukt uit, in geenen dag, nooit. Maar men betekent door dat geenen ook eenen byzonderen dag, die dag, en dus by uitnementheid den grooten en doorluchtigen dag des algemeenen laatsten Oordeels. Ik vermoede dat geenen wil zeggen eenen, eenen bepaalden dag, Hand. 17: 31. Dan is geenen voor ge-eenen. Zo word dat voorzetzel ge, en daar uit g, gevonden voor veele woorden, en benaamingen, voornaamelyk by de ouden, als in gedoen, voor doen, en noch geheel, voor heel, enz.
Die dat gelooft, heeft een kalf in 't lyf. Dat is te zeggen, niemand gelooft het: want niemand draagt een kalf; of 't moest een dronkaard zyn.
Op een sprong. Dat is, in een oogenblik, met'er haast, terwijl een hoen een koorn oppikt. Ik twyfel niet, of dit is genomen van de katten, die met een schielijken sprong de muizen verrassen.
Hy wil daar een sprong na wagen. Dat is, hy zal dat ondernemen. 't Is ontleent uan een kat, die een sprong doet naar een muis; of van een hond, die springt naar een stuk broods. Zo zegt men ook: Hy zal'er een blaauw oog na wagen, dat is | |
| |
een krabbelvuistje om leggen, dat niet zelden op een Rotterdamsche fooi uit komt.
Springt'er eens na. Dit zal ontleent zyn van de honden, die men zich te vergeefs naar een stuk broods moede laat springen.
Zyn hoogste sprongen zyn gedaan. De zin daar van is, zyn grootste krachten zyn vervlogen. Om hooge sprongen te doen, worden lichaams krachten vereischt. Dus zegt men ook: Hy zal geen kromme sprongen meer maken.
Hy maakt kapriolen. Dat is eigentlijk, hy doet boks- of geitensprongen, die krom en luchtig plegen te zyn. Zo zegt men ook, Maak geen kromme sprongen. Doch is 't wel te verwonderen, wanneer bokken als bokken springen? Maar dat vee heeft dit in geen Fransche dansschoolen geleert. De krukkendans gaat anders. Men zegt ook: Hy springt als een nuchteren kalf.
Ymand aan den dans helpen. Dit zegt hem brengen tot eenige zaak. 't Is ontleent van het danssen, waar toe jongmans de dochters met de hand leiden. Hier toe schijnt mede te behooren, Een gangetje met ymand gaan. Immers is zekerlijk daar van, Met ymand omspringen. Men zegt wel, Een maakt geen ronden dans: maar de hond doet immers een ronden dans naar zijnen staart. Daar op ziet men, als men zegt, Hy meende om zijnen steert te springen. Zo danst men op dien voet.
Hy springt in de bogt. Dat zegt men van ymand die zyn best tot iets doet, en wakker werkzaam is. Dus springt hy voor ymand in de bogt, die zyne zaak bevoordert en voor hem uitkomt. 't Is ontleent van de springers in de bogt van 't omgedraaide touw. Doch 't valt lichter den zin van dat spreekwoord, dan de reden aan te wyzen; gelyk'er dusdaanige meer zyn. Hy is ras op zyn paard, van wien men zegt: Hy springt op als een bosje met vlooyen.
Hy springt uit den band. Dat wil zeggen, hy laat zich nergens door inbinden, of beperken, Hy springt buiten alle banden. Zo breekt een hond los van zyn keten. | |
| |
Dieven, de spartelende door de strop druipen, springen ook uit den band: maar die dan vast blyven, springen in 't touwtje. Dat volgt niet zelden op dat eerste uit den band springen.
Hy zal dien dans niet ontspringen. Dat wil zeggen, hy zal dat niet ontkomen. Dit zal ontleent zyn van 't danssen of springen in 't touwtje, daar men zomtyds uitloopen kan. Of zoude het spelen op het danssen der dieven in de lucht, wanneer zy van de ladder gestooten zyn. Die geboren is om te hangen, verdrinkt niet, zegt het spreekwoord.
Hy zal geen potten meer breken. Dat is, hy heeft geen krachten meer, om iets te bedrijven. Om aarden potten tot scherven te maken, behoeft geen groote kracht. Zo zegt men ook: Hy kan niet een veêr van den mond blaazen. Hy kan niet een stroo in stukken byten.
Hy is de klem quyt. Dit drukt uit, dat ymand zyn verstand of kracht verloren heeft, en zonder vermogen is. 't Zal overgenomen zyn van ymand, die geen klem of vasthoudende sterkte meer heeft in zyne handen; en dus 't geen hy hield moet laten glippen. Niet beter maakt hy het met zyne woorden, die staat als of hy de klem in den mond had.
Hy is genikt. Dat is, hy is gekrenkt, zyn kracht is gebroken. 't Is genomen van visschen, die men nikt, of den nek breekt, om hen 't spartelen te benemen. Dus zegt men ook: 't Heeft een krak weg, dat is, een berst, of scheur.
Ymand in de pekel laten. Dit spreekwoord word gebruikt van zulke, die ymand niet bystaan ter redding, maar hem in de zwaarigheid laten steken. 't Schynt my toe als ontleent van vleesch, of iets diergelyks, dat voor een tyd, om smaaklyker te zyn, en beter bewaart te worden, in de pekel gelegt is; maar daar in verderft, als men 't'er op zynen tyd niet weder uitneemt. Of zoude pekel wel verbastert zyn van perikel? Zulke verkortingen zyn niet ongewoon in spreekwoorden. Dus zegt men, in de griel werpen, voor in de grabbel, of grabbeling. | |
| |
't Is een pikkedil. Dit drukt uit, 't is een kleine zaak, 't is een beuzeling. Dit is verbastert van 't Latynsche peccatillum, een zondeken, en verkort tot pekel, in dat spreekwoord: Dit is voor uw pekelzonden. Maar wat is een pekelhoer? 't Zal zyn die men anders noemt, een hoer van twee blanken. Ziet de Fakkel in Pekelzonde, bladz. 275, en in Scheuk, bladz. 485.
't Heeft niet veel om 't lyf. Dat is, 't is een schraale en magere zaak. Dit is genomen van weibeesten, die men zegt wel om te leggen, als zy vet worden. Niet ongelyk is, Daar zit geen vet op, en, 't Is zoet water om een spelde. Dat verkoopen de kinderen malkanderen.
Wie zou gedacht hebben, dat in dat klein beestje zoveel smeer stak. Dit zegt men boertig, wanneer ymand betoont meer geest en konst te bezitten, dan men in 't uitwendig aanzien van hem verwacht had. Dus zegt men ook schertzende: Daar steekt meer in, dan in een ydele pekelharing. Hy weet meer dan een huismans henne.
't Is een man om op een man toe te geven. Dit zegt men van ymand, die niet hoog geschat word. 't Zal ontleent zyn uit deze Fabel van AEsopus: Merkurius quam in een beeldhouwers winkel, en zag onder andere beelden ook het zyne. Hy was begeerig te weten wat dat gelden mogt, en vraagde naar den prys. De beeldsnyder zeide, dat geef ik toe aan die het beeld van Jupiter, of eenigen anderen God koopt. Dus zag de vrager, hoe weinig men hem waardeerde. Maar hy is in meerder waarde, van wien men zegt: 't Is een man als spek: en spek is zo goed als geld, als 't niet garstig is; mits dat men het aan geen Joden veile. Deze houden echter in 't schacheren wel van een gespekte beurs: daar ook de Spekjans niet af keerig van zyn.
't Is maar kopy. Dat is, eene nabootzing van 't geene een ander voorgezegt, of voorgedaan heeft. Dit spreekwoord is gekomen uit de schilderkonst. Een kopy is een stuk dat nagemaalt is, hoedaanige doorgaans minder geacht zyn, dan de originele, vermits deze 't werk van meesters, en de kopyen dat van leerlingen plegen te zyn. | |
| |
't Is douzynwerk. Dat zegt men van gemeen en licht opgemaakt werk, gelyk dingen die met douzynen en in 't gros gemaakt worden.
Manneken naar manneken maken. Dat is, iets stiptelyk na te schryven, letter na letter. Zoude dit zien op de aaloude schrijfwijze door charakterbeelden? Ik denk liever, 't is overgenomen van die het natekenen leeren.
Hy is een O in 't çyfer. Dit zegt men van ymand, die nergens voor gerekent word; gelijk een nul die alleen staat, onder de çyferletteren.
't Is een ronde O. Dat wil zeggen, 't is zeker, klaar, en duidelijk. Is dit niet, om dat de O de volmaaktste figuur is?
Ik zal dat wel rond schieten. Dat is, uitvoeren en tot zyn volmaaktheid brengen. 't Is ontleent van een kring, die met den passer rond toegehaalt word. Anders denk ik, dat dit rond schieten, het ronde doelwit treffen uitdrukken wil. Hier mede komt overeen, Iets vierkant krijgen.
't Loopt over veel schijven. Dat is, 't gaat gemakkelijk, om dat veele daar toe helpen in mede te werken, of te dragen. Veele handen maken licht werk. Die trekt aan een touw dat over veele katrolschyven loopt, kan zwaare dingen zonder veel arbeid optillen. Gemeene last word lichtst gedragen. Gemeene quaal rust wel. Doch ook, gemeen goed gaat meest verloren.
Daar moogt gy uwen hoed voor afdoen. Dus drukt men uit, dat ymand door eenig konstwerk, of iets diergelijks, van een ander word overtroffen, en schuldig is dat met achting te erkennen. Den hoed af te nemen, is een eerbewijs.
Men moet geen gekken half werk laten zien. De reden is, om dat zy alleen naar den tegenwoordigen gebrekkelyken staat oordeelen. Geen wonder dan, dat die aan den weg timmert, veel berispers heeft: want de meeste voorbygangers zyn gekken.
|
|