| |
| |
| |
XXV. Spreekwoorden van veelerlei soorten, in eenen bundel.
Wat maakt men al om geld. Dit, zegt men, zeide eens een boer, als hy een aap op 't venster zag zitten. Wat van die kluchtvertelling zy, dit is zeker, geld is de moeder van veele konsten en uitvindingen. Geld verzoet den arbeid. De baat verwakkert den man. Armoede zoekt list. Daar steekt weinig aanmoediging in die belofte: Zo gy dat doet, ik zal u een schelling laten kyken.
Ymand quakken verkoopen. Dat is, hem beuzelingen, verdichtzels, praatjes op de mouw spelden, en in de hand duwen. Men zegt dat ook, Quicquakjes vertellen, en Van de uilenvlucht en kalverendans spreken. Dit is genomen van de quakzalvers, die dus hunne lorren en prullen weten aan te smeeren. Ziet van Quak de Fakkel, bladz. 290, en nader 't Vervolg.
Hy is daar op geslepen. Dat is, afgerecht, gescherpt, loos. 't Geen geslepen is, is scherp. Dus zegt men, spitsvindig. 't Is ook een spreekwoord: Hy is daar leep op. Zoude dat wel versmeed zyn van geslepen, met afwerping der s? Anders, leepoogen plegen van ouds voor arglistig verdacht te zyn. Van zulk eenen zegt men ook: Hy is zo slim als rattenkruid. Eenvoudiger is een Duifje zonder gal. Zy meenen al wel op hunne hoede te zyn, die zeggen durven: Kan hy dat doen, ik vergeef hem de kunst.
Te scherp word schaardig. Dat blykt in messen, die te dun en fyn geslepen zyn, en daarom straks omliggen. 't Word niet onaardig toegepast op al te fijne spitsvindigheden in gedachten, waar op het vernuft stomp word; en die zelden proef konnen houden. Al te fyn verdwynt.
Hy is zo bot als myn elleboog. Dit zal verbloemt zyn, gelijk in, Kus myn elleboog. Men hoort dat op andere wyzen wel onhebbelijker, en dus zegt met ook: Zo bot als 't achtereinde van een verken. Vergeefs wil men zulken dikwyls iets met duimen en vingeren instampen. Dat is mogelijk van 't vullen der worsten ontleent. | |
| |
Ymand een taart bakken. Dat wil zeggen, hem in moeyelykheden brengen, hem een papje kooken, hem een spel berokkenen. Zulk eene taart is geen aangenaam banket voor die ymands geboortedag vermaanen. Vieze lieden zouden zeggen: Liever geen taart, dan die met een schurfde hand gemaakt is. Op het eerste past ook: 't Is besteken spel, of werk.
Hy moet dat voor suiker opeeten. Dat zegt men, als ymand iets moet verkroppen en verzwelgen, 't geen hem bitter en tegen de borst is, zonder dat hy eenig misnoegen of afkeer durft laten blijken. Ondertusschen ligt dat zulk eenen wel hard in de maag, en blyft hem in den krop steken.
Men zou daar katten en honden meê vergeven. Dat past men toe op beetjes, die de smaakelykste niet en zyn; hoewel het ook verder uitgebreid word. Zo is'er Kruid voor de ratten en muizen. Van onaangenaamen drank word gezegt: Daar zou men dieven meê pijnigen. Doch lekkere wyn kan zonder pijnigen wel doen klappen: want, Een dronken mond spreekt 's herten grond.
't Is een koekje van uw eigen deeg. Dit zegt men, als men ymand geeft 't geen hem alreede toequam: gelijk dien men onthaalt op zyn eigen gerecht, en betaalt uit zyn eigen beurs. Men betaalt malkanderen ook wel met gesloten beurzen. Dan spaart men de moeite van de vingers blaauw te tellen.
Hy heeft zyn potten wel geschraapt. Dat wil zeggen, hy heeft veel goed vergadert, Hy heeft zyn blaauwe zakken wel gevult, Hy heeft zyn nootjes wel gekraakt, Hy heeft zynen oogst wel opgedaan. Van zulke geldwolven zegt men, dat zy raapen en schraapen. Speelt dat op de brypotten? Of op de volgeschraapte geldpotten? Dus kan ook waarheid zyn, dat de potschraapers niet in den hemel komen, volgens Matth. 19: 23, 24.
Hy zal daar niet aan lekken. Dat is, hy zal daar niets van krijgen, dat is geen spek voor zynen bek. Speelt dit niet op de pannelekkers? Zo lekken de honden de uitgeledigde schotels. Het zelve is: Hy zal niet vangen. Een weinigje beter is hy onthaalt, van wien men zegt: Hy zal aan een kantje lekken. | |
| |
Men behoeft een hond geen brood te geven, zo lang als hy met den steert wispelt. Men werpt booze grimmende honden, die bijten zouden, brood voor, om ze te paayen. Maar dat is niet noodig, wanneer zy wispelsteerten, dewijl dat een bewijs van hunne vriendschap is. Zo koopt men door gaven geen vrienden, maar onvrienden, op dat ze vrienden zouden zyn. Doch honden wispelsteerten ook om een brok; en giften breken de vriendschap niet. De eene vriendschap is de andere waardig.
Eet uw broodje droog, de boter geld twee blanken. Dit zegt men schertzende, om uit te drukken, dat de druivwen te zuur, en iets lekkers te duur zoude zyn, zo dat ymand zich met iets minders moet gelyden. Men koopt ook nu de boter om geld; maar de markt is wat hooger. Van klinkklaare penningen, die men voor iets gereed moet betalen, word gezegt: Legt ze me daar.
't Wast my op den rugge niet. Dit komt overeen met: Ik kan het van den boom niet schudden. Ik heb geen paardje kakgeld. En daarom, Zo gy den Drommel mogt, wie zou hem u kooken? Gy zoud my de ooren wel van 't hoofd eeten. Men moet zo geven, dat men gevende blijft, dus ook zo kooken.
Dat de vrouw graag mag, eet de man alle dag. De reden is, om dat zy 't keukenbestier, en 't bewind van den pot heeft. De man moet eeten 't geen hy naar 't welbehagen van zyn Martha, of Grietje, opgeschept vind. De smaak laat zich niet betwisten. Maar heeft de huiswaard op zulk een tafelgerecht niet veel beks, dan zyn'er wel, die zich van de baazin dus hooren noodigen: Lust het u niet, zet het zeven voeten van u; dan hindert u de reuk niet.
Daar is te veel dak op 't huis. Dit zegt men, als 't ergens niet veilig is te spreken, om dat men beluistert kan worden. Maar hoe past die uitdrukking daar op? Ik denk dat het is, om dat ymand die op het dak is, en dat dus vermeerdert, van de hoogte lichtelijk kan hooren.
Ymand in de ly brengen. Dit drukt uit, in nood of ramp brengen. Is de ly te zeggen de lijding, 't lijden? Of is 't genomen van de schepen, die beneden den wind, of aan laager wal zyn? Ik gis liefst dit laatste. | |
| |
't Is door 't oog van een naald gekropen. Dit zegt men van iets, dat'er zeer krap en bezwaarlijk door geraakt is. Buiten twijfel is dit genomen uit Matth. 19: 24. Ik denk niet dat men meent het oog van een snyders scheer: want men zegt, dat daar al vry wat door gehaalt kan worden.
Is de kerk groot, de Paap preêkt maar aan een einde. Dit is een spreekwoord, wanneer men van iets groots en ruims maar een klein gedeelte moet gebruiken. Past dit ook op een boon in een brouwketel?
Komt de Duivel in de kerk, dan wil hy op 't hoog altaar zitten. Daar zet men in de Paapsche kerken de voornaamste beelden der Heiligen. Wanneer ook de Paus, naar zijne verkiezing, in een stoel op 't hoog outaar gezet is, om aangebeden te worden, zoude'er die hovaardige geest wel verre van daan zyn? Immers de Duivel maatigt zich Gods eere aan, Matth. 4: 9. en zo doet de Antichrist mede, 2 Thes. 2: 4. Maar zulk eene onverzadelijke en onbeschaamde begeerte na meer is ook in die, welke, Wanneer men hem den vinger geeft, naar de geheele hand grijpen.
Hy heeft een goede buy. Dat is, een goede vlaag, die gelijk is aan een buy, in ras op te komen en over te gaan. Dit ziet men in de Maartsche buyen. Dus zegt men, een quaade buy, een milde buy, een zotte buy, een vrolijke buy, enz. Hier mede komt overeen: Hy heeft een goede luim.
Hy heeft mooi weêr in 't hoofd. Dat wil zeggen, hy beeld zich enkel vermaak en voorspoed in, zonder op quaade buyen en stormvlaagen te denken. Maar laaten zulke zich wachten voor de gyp. 't Spel heet, zie toe. 't Kan verkeeren. Het tegendeel is: Hy heeft onweêr in 't hoofd, hy is zwaarhoofdig.
Droomen is bedrog: maar k... in 't bed, gy vind het 's morgens noch. Was het laatste anders, 't zoude wel tovery schijnen. Dus zegt men van ymand, die 't spoor byster is, en suft: Hy droomt. En zekerlyk, Quandoque bonus dormitat Homerus. Maar waarom zegt men van ymand, | |
| |
aan wiens voorzeggingen men weinig geloof geeft: Hy is een Profeet die broot eet? Word ook geen brood gegeten van onfeilbaare Profeeten? b. v. 1 Kon. 18: 6. Wat is dan de reden van dit spreekwoord?
Hy is buiten, of zonder, verzei. Dat zegt men van ymand, die door bedwelmtheid, schrik, of anders zyn verstand en beleid quyt is, zo dat hy stom staat, en niet weet wat hy spreekt, of doet. Maar wat is verzei? Dit woord drukt niets uit. Ik denk dat het verbastert is van verzet. Dus zegt men van ymand, die zyn beraad of andwoord in een schielijk voorval niet gereed heeft: Hy is niet op zyn verzet. Nader weet ik niet te gissen. Hier aan is niet ongelijk, Hy is zonder belul.
Hy is zo fyn, als door een trap gezift. Dit is eene boertige gelykenis. Tusschen de sporten van een ladder of trap, kan vry meer door vallen, dan door eene hairen zeef. Op zulk een past ook: Hy neemt het zo nauw niet. Maar, Hy is achter van de kar gevallen, drukt uit, men heeft hem laten druipen, of afvallen.
't Is in den bouw daar mede. Dat wil zeggen, druk werk, gelijk de boeren hebben in den bouwtijd, dien zy niet verzuimen, noch verleuyeren mogen. Spreuken 23: 4. Dus zegt men ook: 't Is nu zyn oogst. Zo moet men de gelegentheid vlytig waarnemen, wil men met God en met eeren door de wereld komen.
't Is beter stil gezeten, dan leuye lieden werk gedaan. Dat wil zeggen, men moet leuye lieden hun eigen werk zelf laten doen; anders styft men die in hunne vuigheid. Men late den vadzigen zelf de handen uit de mouw steken, en zyn taak afdoen. Hier toe gebruikt men in 't Rasphuis dit souverein recept: Die niet werkt, zal niet eeten. Daar van kan men ook ongewiegt slaapen.
Vreemde zorgen dooden den ezel. De zin is, vreemde zien daar niet na, om hem van zyn voedzel te verzorgen, zo dat hy van honger moet sterven. Het tegendeel is: 't Oog des Meesters maakt het paard vet.
Hy neemt zyn post wel waar. Dat is, hy past wel op zyn beroep en pligt. Dit is ontleent van de | |
| |
schildwachten in den oorlog. Dus zegt men ook: Dat is een harde post. Ik sta op myn post, enz. Doch quaade posten in eene rekening zyn van een anderen aard.
Over schouder, gelijk de boeren de pieken dragen. De zin is, 't geen by de Latijnen genoemt word ironicè, schimpswyze. Ymand over schouder aanzien, is hem versmaaden, en geen aanzien verwaardigen. Maar ymand met den nek aanzien, is hem den rug toekeeren, en geen aanschouwen waardig te achten.
Vreemde oogen dwingen. De zin is, kinderen ontzien meer de oogen van vreemden, dan van hunnen Ouderen en Bloedverwanten. De reden is, om dat die dikwijls te verschoonende en toegevende zyn, daar de andere meer strengheid gebruiken. Dit is niet zelden noodig en nuttig. Hy heeft het vriendelijkste gezigt niet, van wien men zegt: Hy ziet als een stier. Zulke lodderlijke oogelijntjes heeft een bullebak.
Hy is harder en ongezeggelijker dan een boer, die men bidden moet. Dit spreekwoord pryst de verbiddelijkheid der boeren niet zeer. Bescheidenheid behoort by allen plaats te hebben.
Zy hield zich scheets. Dit zegt men van ymand, die zich als ongezint en prat vertoonde. Zoude dat zyn, om dat (met verlof) een kakkende wel een bang aangezicht trekt? Faciem durè cacantis habet.
Ymand naar de oogen zien. Dat drukt uit een groot en onderdaanig ontzag voor ymand, zo dat men op zyn gezigt en oogwenken let. De oogen zyn spiegels van het herte, en daar in bespeurt men wel- of qualijk gezintheid, en wat ymand aangenaam is, of mishaagt. Zo weten de honden te zien naar de oogen van hunne meesters. Onder de menschen zyn maar al te veel oogendienaars, Kol. 3: 22. Men zegt ook, Ymand naar den mond zien, dat is, waarnemen wat hy zegt, of wat hem smakelijk is. Zo mede, Ymand van de hand vliegen, dat is, straks uitvoeren 't geen hy met zyn hand wyst en winkt. Vergelijkt Job 38: 34, 35. | |
| |
Hy heeft den duim in de hand. Dat is, hy heeft de zaak in zyn geweld. Dit kan zien op ymands eigen duim, dien men zo vast binnen de vingeren kan knijpen, dat de hand bezwaarlijk open te breken is. Maar men zegt ook, Ymand by den duim hebben, voor hem wel vast, en in onze magt te houden. Dan is dat niet ongelijk aan, Hy heeft'er den duim op. Maar maakt het ymand te bont, men klopt hem wel op den duim. Dat geschied op de wijze van Ymand op de kneukels te knillen. Ymand den duim kussen, is hem believen en eerbiedigen, gelijk de handen kussen.
Hy heeft'er den duim op. De zin is, hy heeft hem onder zyn magt en bedwang. 't Zal ontleent zyn van de knipbeurzen, die men toehouden kan, door den duim op 't beugelslot te zetten. Of liever denk ik, 't is van den duim; waar onder een vloo of luis is. Die is dan zo veeg, als op een kam, en in gevaar van een bloedige dood, door den duimnagel, van wiens genade zy dan afhangt. Hier op zal ook zien, Iets onder duim doen.
Hy heeft hem onder de sim. Dat is, onder zyne bestiering en beheersching. Een sim is een lyn, of touw. 't Spreekwoord is genomen, van ingespannen paarden, die men door een menlijn wederhoud en bestiert. 't Is het zelve met, Ymand onder den teugel te hebben. Hier aan is gelijk: Hy heeft hem onder de zweep.
Hy kan hem om zyn vinger winden. Dat is, hy heeft hem t'eenemaal onder zyn gezag en geweld, en kan met hem handelen naar zyn welgevallen, zonder eenigen wederstand; gelijk men een doekje om den vinger wind. Hier aan is gelijk: Ik kan hem zo zacht, of handelbaar, maken, als een Juffers handschoe.
Hy zit op met hangende pootjes. Dit zegt men van slaafsche menschenbehagers, die zich gelijk stellen aan opzittende hondekens, om een brok te krijgen.
Ymand onder de horde hebben. Dit drukt uit, hem onder magt en bedwang hebben. Ik twyfel niet, of horde is verbastert van herde. Herde was in de oude taal hoede, en herden betekende hoeden. Een herder heeft magt en bestier over zyn schaap. | |
| |
Ymand aan de hand gaan. Dat wil zeggen, hem straks en gereedelijk ten dienst staan, zo dat hy daar op steunen en staat maken kan. Ik denk dat het genomen is van zulke, die ymand op hunnen schouder laten leunen. Vergelijkt 2 Kon. 5: 18. Anders kan dit zien op de handpaarden, waar van ruiters zich bedienen in den oorlog. Het tegendeel is: Hy wil noch te roer, noch ter hand.
Hy laat zich dienen tot onder zyn stoel. Dit zal een gelijkenis zyn van kinderen, dien men een pot onder hun kakstoeltje zet. Dat drukt uit zelf den geringsten en verachtelijksten dienst. Vergelijkt Psalm 60: 10. Zo zegt men ook, Ymand den aars nadragen.
Hy steekt'er zyn neus in. Dat is, hy is nieuwsgierig en verneemt'er na. 't Is genomen van snuffelende honden, die hunnen neus in den pot steken. Men zegt ook: 't Is een kijk in de pot. Het tegendeel is: Hy zal'er zyn neus wel buiten houden. Hy zal zijnen sleutel in dat slot niet steken. Hy zal dat gat niet booren.
Hy kreeg'er een schalk oog op. Dat wil zeggen, argwaan. Zo zegt men ook, een quaad oog. Schalk en quaad is dus het zelve. Anders, schalk kan zyn loos, listig, (ziet de Fakkel, bladz. 318.) als men dus vermoed en merkt, dat achter iets een ergje schuilt. Hier mede komt overeen; Hy kreeg een galg in 't oog. Zoude dat wel verbastert zyn van schalk, zo dat de zin is, hy kreeg in 't oog, dat hy met een schalk een listigen bedrieger te doen had. Anders ziet dat spreekwoord hier voor, bladz. 188.
Hy houd het op den tuy. Dit was een oud spreekwoord. 't Wil zeggen, hy houd de zaak sleepende, hy schuift ze op de lange baan. Dit zal zyn van tuyer, een reeks van aaneengeknoopte dingen, dat op zulke gezochte vertraagingen past. Ziet de Fakkel, bladz. 87, in Tuyeren. Dus zeiden de Latijnen: Moram nectit. 't Zelve is: Hy zoekt het liedje van verlengen. 't Is ook dikwijls: Tyd gewonnen, veel gewonnen.
Hy schouwt de kans schoon. Dat wil zeggen, hy acht de gelegentheid welgepast en dienstig. Schou- | |
| |
wen is in dat spreekwoord keuren. Zo schouwt men een verken schoon, als het gantsch gekeurt word op 't bezien der tonge. Met het eerste komt overeen; 't Gety bequaam kavelen. De zaaken staan zo wel niet met hem, van wien men zegt: Hy ligt met de zeilen voor de mast.
Ymand het gras voor de voeten weg maayen. Dat is, hem voor te komen, en te ontnemen dat geene, 't welk hy zelf gebruiken, of verrichten moest. Zo slaat men zynen zeissen in eens anders oogst. Die zyn gras ontmaait is, heeft den vollen hou niet meer.
Ymand baloorig maken. Dat beduid hem zyne herssenen verdwerssen, zo dat hy niet weet waar hem 't hoofd staat, door hem onophoudelijk en onverdragelijk aan de ooren te lellen. Ziet van lellen de Fakkel, bladz. 206. Bal was in de aaloude taal quaad. Ziet de Fakkel, bladz. 17. Dus kan men iets met geen goede oogen aanzien.
Ymand het hoofd breken. Dat zegt, hem moeyelijk vallen. Ziet Luk. 18: 5. Dus wyst men ymand af, en weigert hem gehoor, als men hem toegraauwt: Breek my het hoofd niet. Doch 't valt niet licht, zommige koppen te breken; byzonderlijk daar een kei in is, al gebruikte men daar een moker toe. Als twee zulke harde bollen tegen malkanderen botzen, dan vliegen'er twistvonken uit.
Raaders zyn geen gelders. Dat wil zeggen, zy die anderen van raad bedienen, willen zelf niet mede poot aan spelen, of helpen door hand en beurs. Hier past het spreekwoord. Niemand wil de kat de bel aandoen. Hoe veele de raaders zyn, echter is dikwijls goede raad duur.
't Is zo licht te doen, als de hand op't hoofd te leggen. Dus drukt men uit, dat iets zeer gemakkelijk verricht kan worden. In 't tegendeel zegt men van iets ondoenlyks: Dat is zo onmogelijk, als met de hand aan den hemel te raken.
Hy heeft zyn handen gebrand. Dat wil zeggen, hy heeft zich vergrepen; hy heeft zich dit onderwonden tot nadeel. 't Is ontleent van die een heet yzer aantasten. Dus brand men den mond, als de bry te heet is. Men zegt ook, het huisje van
| |
| |
de ziel. Dan past, Heeft uw moeder u geen blaazen geleert? 't Is beter styf geblazen, dan den mond gebrand. Maar, die zyn billen gebrand heeft, moet op de blaaren zitten. Die zich dus niet branden wil, moet leeren de handen t'huis houden.
Zyn hert jeukt daar na. Dat drukt uit een prikkelende begeerte tot iets, ontleent van het jeuken des lichaams. 't Word mede toegepast op de ooren, vuisten en rugge. Aan 't eerste is gelijk: Hy hunkert daar na. Hunkeren schynt aan hongeren vermaagschapt. Ziet de Fakkel, bladz. 153. 't Gaat zo zeer niet ter herten, waar van men zegt: Hy zoekt dat als de hond de knuppel. Het drukt ook geen grooten lust tot iets uit, als men zegt: Ik had liever dat het vloog.
't Geen men niet weet, deert het herte niet. Zekerlyk van iets geheel onbekends kan men geen smertelyke aandoening hebben. Men zegt dus ook: Die nooit at, hongerde nooit. Doch dit is geen algemeene waarheid. Anders geld: Aanzien doet gedenken.
De koe weet niet waar toe haar de steert dient, voor dat ze die quyt is. Dit wil uitdrukken, verloren dingen worden menigmaal dan eerst te laat gekent en geacht. Zo zegt men: Gezondheid is een onbekende schat. Dat ziet en gevoelt men eerst, als die weg is.
Daar zal noch veel water ten dale loopen, eer enz. Dat drukt uit, 't zal noch lang aanloopen, daar zal noch veel gebeuren. Dit is ontleent van de stroomen, die van de bergen afvloeyen, en hun water in de zee voeren. 't Is dan: Daarentegen dag en raad, dat is beraad, dag om zich te beraaden.
Men moet een ongeluk geen bode zenden. Dat is, men moet zelf niets bedrijven, waar door men ramp tot ons doet komen. Het komt wel ongeroepen. Die aan den wolf een bode zend, krygt een aas t'huis. Zo haalt men een roede tot zyn eigen aars, en heeft dat zich zelven te wyten.
Hy slaat het in de wind. Dat is, hy acht het niet, hy slaat'er geen acht op, hy zorgt'er niet | |
| |
voor. Ik gis, dat dit spreekwoord ontstaan is uit de gebeerde, waar door ymand met het uitslaan van de hand in den wind, of de lucht, dat te kennen geeft.
Zy sloeg een gat in den hemel. Dit zegt men van eene, die een groot gebaar van verwondering maakte. Het ziet op 't slaan der armen in de lucht. Zo maakt hy die buiten boord valt, een gat in 't water.
Jemy! Dit woord van verwondering is omgekeert van ei my! Ziet het Vervolg der Fakkel.
Noch y! noch fy! Dat is, niet schoon, noch te lelijk, niet te net, noch te slordig. Y! zegt men, als men zich over iets verwondert. Y! dat 's mooi! Maar fy! als iets voorkomt, dat lelyk, vuil, en stinkende is. Dus zegt men van een middelslachtje: Zy is voor jemy, of jeminy bewaart.
Summa summarum. Dat is gezegt, de som der sommen. Zo noemt men in rekeningen het algemeene facit, of beloop, van alle de byzondere posten. Dit word toegepast om uit te drukken het kort bewerp, of besluit, waar op alles uitkomt. Het zelve is: Dat is 't einde van 't lied. Dit is, ontleent van de ouderwetze gezangen der Redenrijkers minjoot in hun Prinçe of laatste slotvers.
Men kan de papegaat niet schieten met een rotteval. Door deze belachelijke gelijkenis word boertig uitgedrukt, dat men iets door een onbequaam middel niet kan uitvoeren. Zodanig is, op den duim fluiten, en met de mande om melk gaan. Dus doen ook, die regenwater in een zift vangen. Op die wijze is ook een spreekwoord: 't Is elk niet gegeven boekweitenbry met vorken te eeten.
Dat kind gaat over beide zijden mank. Dit zegt men van iets dat wederzyds hapert. Dus zegt men ook, deze haspel hapert.
Hy heeft meê een woord in 't Kapittel. Dat is, hy heeft in de zaak meê wat te zeggen, hy heeft'er ook een | |
| |
stem in. Dit is genomen van de Kapittelen, of Vergaderingen van Domheeren, enz. Daar van is Ymand kapittelen, hem over den hekel halen, en zyn zaligheyd zeggen.
Hy heeft mostaard op den steert. Dat wil zeggen, Hy is geen kat om zonder yzere handschoenen aan te tasten. Habet foenum in cornu. Maar van waar is dat gehaalt? Men zegt ook, Ymand tot mostaard, of in den mostaard malen, voor hem geheel verpletteren, anders gezegt, in de pan frikasseeren. 't Is ook een spreekwoord: Zo zy niet anders dan mostaard at, zy zou niet zuurder konnen zien. Van zulk een vriendelijk tronytje zegt men ook, Zy ziet als of zy den azyn gepacht had.
Hy heeft wat op zyn hoorens. Dat wil zeggen, hy heeft iets 't zynen laste, daar is iets van hem bedreven. Ik denk dat dit speelt op runderen, die 't getal hunner jaaren in krappen op de horens hebben.
Hy ziet zo stuur en prat, als of hem de lever ontsnoept was. Dit zegt men van ymand, die'er ongezint uitziet. Hy pleegt misselyk te zyn, wien de gebraaden lever van 't hoen ontkaapt is. Van hem op wien men dit vermoed, of houd, geld: Hy heeft de lever gegeten. Doch niet zelden word hy met het spit geslagen, die van 't gebraad niet at.
Zyn muts is dik. Dat zegt men van een domkop, dien stultorum quelt. Wil dat aanwijzen, dat zulk een muts is van buffelsleer, dan zullen ook de voeten daar in steken. Men geeft hem geen grooten roem van wijsheid, op wien men toepast: Zyn gek hoofd staat tusschen twee lange ooren. Zulke quelt de gekskap, en de kovel. Ook wel de wapper in 't voorhoofdt. Deze loopen met de wapper.
Hy heeft wat op zyn muts gekregen. Dat is, men heeft hem wat op den kop gegeven. Zo verzet men ymand het hoofd met een toffel. Het zelve is, Ymand op den muts kloppen. Hier na gelykt, Ymand over den neus houwen. Dan speelt men knuppel uit den zak. Dus word wel ymand zo plat als een schol geslagen. Is hy'er wel veel beter aan, dien men een karpeson op den neus zet? Hy is zekerlyk slecht aangemaakt, van wien men zegt: hy plukhairt met den Drommel. | |
| |
Hy is op de vleeschbank gebragt. Dat zegt men van ymand, die in doodsgevaar gestelt is, om gematst en als tot hutspot en frikkedillen gekapt te worden, naar de wijze der vleeschhouwers. Hier aan is niet ongelijk: Zo kort maalen als zemelen, en Zo kort kloppen als kaf. Van die dan sneuvelen, zegt men, zy zyn aan de pan gebleven, en Zy zyn te bedde gedekt. Ziet dat op het bedde van eer? Dan hebben de bloodaards nog geen vaak; en houden meer van den aars bergen. Ook zegt men: Hy liet'er zynen stinker zitten, en Hy is in de pekel gebleven. Vergelijkt het spreekwoord, Ymand in de pekel laten, hier achter.
De wolf is in 't wand geraakt. Dat is, in't net gekomen, en gevangen. Dit word toegepast op een quaaddoender, dien men betrapt en verrast heeft. Zo zegt men ook: Hy is in 't vinkennet geraakt. Doch voorzigtiger zyn de wolven, op welke past: De wolf neemt zyn kans waar, als de hond slaapt. Dus is ook een spreekwoord: 't Wild in zyn leger betrappen.
Hy gaat druipsteerten heen, als een rekel dien de steert afgekapt is. Dan druipt zekerlijk de steert van zulk een rekel, en hy loopt al jankende weg. Doch dan heeft hy weder geen nood, dat men hem daar een knip op den steert zal zetten. Dus had men ook gehandelt met dien vos, die zyne makkers zocht te overreden, om mede den zwans, als een overtollig aanhangzel, te laten afkappen, volgens de Fabel. Ziet ook het spreekwoord, Hy gaat druipsteerten heen, hier voor, bladz. 283.
Van Aken tot Paschen. Dit is een klugtige tydbeschrijving, door zamenvoeging van een Stad en Feest, die van geheel verscheiden natuur zyn. Doch in zulke spreekwoorden geld: Hoe oubolliger, hoe fraayer. Dus zegt men van een, die door te diep in de kan te kijken, stikziende geworden was, en 's avonds naar zyn wooning wederkeerde: Hy quam t'huis tusschen licht en dronken.
't Is in den buik en 't keelgat vacantie. Dat zegt men als'er niets te bikken valt, zo dat de buik meent, dat de keel gehangen is. Dus is 't altoos in den Vastentijd. Daar op past ook: Als hy banken wil, dan is de muis in de schappraai. Doch men zegt, dat | |
| |
die snoepende meeldief daar van honger is gestorven. Gewisselijk dan kan men niet eerst een goeden dam leggen, eer men daar een glaasje Godendrank opzet, om een goed lyf te maken, zo als de smullebroêrs spreken.
Hy loeft scherp by. Dat wil zeggen, 't komt krap toe, door een gelijkenis van de scheepvaart. Zo moeten ook de keel en den buyk wel wat byleggen. Van die alles aanwend, zegt men: Hy zet fok en lul by.
De ganzen geloven niet, dat de kiekens hooi eeten. Dus zegt men schertzende, dat iets, als geheel onwaarschijnlyk, geen geloof vind. De reden geeft dat andere spreekwoord: 't Is tegen de natuur der hoenderen hooi te eeten. 't Is elk niet gegeven boekweiten bry met vorken te eeten.
Men moet niet uit de school klappen. Dat wil zeggen, niet vertellen en uitbrengen wat ergens tusschen de muuren, en in 't geheim geschied. Als schooljongens dat doen, krygen zy van hunne medescholieren wel rug op, of den neus vol bloeds. Dit word toegepast. Dus zegt men ook: De bedgordyn moet dicht zyn.
Hy is dat met een stille trom voorby gegaan. Dat is, hy is dat stilzwijgens voor by gestapt, hy heeft daar van geen gewag gemaakt. 't Is ontleent van de trommels, die als men ze roert, een groot geraas maken, 't geen in zommige gevallen niet geschied. 't Zoude geen groot wonder zyn, al wierd een haas met zulk een stille trommel gevangen. Ziet bladz. 245.
Hy praat zyn mond mis. Dat wil zeggen, hy misspreekt zich, hy benadeelt zich zelven door zyn spreken. Hy praat uit en in. Maar 't gebruik begaat hier zelf een misslag door wantaal, dewijl het zeggen moest, zyn mond praat mis. Van ymand die wel klappen kan, zegt men. Hy is op zyn mond niet gevallen, en, Hy is wel van de tongriem gesneden, en, Zyn bek gaat als een wagenaars zweepje. Hy staat en raast als een oude koetze. Hy weet zich eenvoudiger te houden, van wien het spreekwoord is: Hy praat by zyn neus neêr.
Groot Hans, en klein Hans. Dat is, grooten en kleinen, elk een, van wat staat hy is. Ziet van | |
| |
Hans de Fakkel, bladz. 129. Daar zyn groote Hanzen, als Pochhans, Vederhans, die met pluimen op den hoed braveert, en diergelijke van dat ras. Maar daar zyn ook kleine Hanzen, als Schraalhans, Smalhans, en andere van dat geslacht. Zulke zyn Heeren van Nergenshuizen in Geenland. By welke moet men Hansje in de kelder rekenen?
Hy kan ook wel Duitsch. Dat zegt men van ymand, die een vogel met een bek is, en niemand andwoord schuldig blijft. Zo zegt men: Hy liegt het, is goed Duitsch. Zulk een Duitsch spreken, is aller menschen moedertaal, Rom. 3: 4. uit Psalm 116: 11.
Hy preekt voor de ganzen. Dat wil zeggen, hy verspilt zijne woorden te vergeefs. 't Is den dooven gepreekt. Het tegendeel is: Gy hebt dat geenen doven gezegt. Sant Françiscus predikte voor zijne zusters de vogelen, de visschen, en voor broeder Wolf: Zoude dat van meerder vrucht in die toehoorders geweest zyn? Maar, Als de vos de passie preekt, boeren, wacht uw ganzen.
Niet een exter zal van den Keizer quaad klappen. De zin is, hy zal geen quaade naspraak van ymand lijden. Ik gis dat dit spreekwoord gesproten is uit het bekende geval van des schoemakers raaf omtrent den Keizer Augustus.
Hy boorde een ander gat. Dat drukt uit, hy opende een anderen weg, hy vond een ander middel uit. Dit is ontleent van een vat, waar in men een ander tapgat maakte. Hier aan is gelijk: Hy wendde het schip op een anderen boeg.
Hy heeft vier voor uit. Dit zegt men van ymand die voordeel geniet boven andere. 't Is overgenomen uit spelen, waar in men ymand iets voor uit geeft. Doch hy behoeft naar dat vetje niet te snakken, tot wien men zegt: Hy zal den Droes tot een nieuw jaar hebben. Hy is met een kleintje vergenoegt, die met een blaauw oog te vreden is.
Hy zal daar niet lang pannekoeken. De zin is, hy zal daar niet lang banken, hy zal daar niet lang pannekoeken bakken, of eeten, door aan de pan te blyven, en Vastelavond, of vetpot te spelen. | |
| |
Alle winden hebben haare weêrwinden. Dat wil zeggen, 't kan uit een anderen hoek waayen, de kans kan keeren. Zo speelen de kinderen: Hooge bergen myn. 't Is dan, Op zo goed weêrom.
De vloek keert weer na zyn hoek. Dat wil zeggen, hy stuit weder te rug op den kop des vloekers. Dus beschadigt hy zich zelven. Vergelijkt Job 31: 30, en Spreuken 26: 2.
Of kraai zal geen vogel zyn. Dit is een boertende bedreiging, of wyze van eed, waar mede men iets bevestigt. Maar wat aardigheid of zin steekt daar in? Men heeft echter diergelijke spreekwoorden wel meer: b. v. 't Is noch mossel, noch visch.
By ja, en by neen. Dus doen zommige eenen een, terwijl zy meenen niet te zweeren. Ons woord moet wel zyn, ja, ja, en neen, neen, dat is, zo als de zaak ligt, volgens Matth. 5: 37. maar niet by ja, en by neen. Ja en neen konnen onze getuigen en rechter niet zyn. 't Is ook af te keuren, dat men zo veel belachelijke soorten en misvormingen, of liever bespottingen van den eed dikwijls hoort: b. v. Ik moet myn leven niet komen daar veel te doen is. By gantsch vyf en drie, By myn zeven vyf zinnen. Diergelyke verwenschingen, of vloeken zyn: Dat u 't hout sla! Dat jou de kat niet krygt, enz. Doch aan zodanige steek ik myn zegel niet, om dat de oorsprong quaad is.
By Lo. Dit spreekwoord behelst eenen eed by Sint Eligius, den Opperdeken der goudsmeden in 't Pausdom, gelyk Sint Krispijn van de schoenmakers, Sint Lukas van de schilders, enz. 't Gebruik heeft Eligius versmeed tot Loy, en Loy vervormt tot Lo. De Latijnen handelen dus mede in AEdepol, Meherclè, enz. Niets is gemeener in zulke bastaard-eeden. Dus zyn zeven sakramenten door klankspeling verbakken tot zeven zakken met krenten, de Duivel tot de Duivekater, en den Duivelandschen dyk, enz.
By Gud. Dit is een eedzweering by God, waar door lichtveerdige zynen geduchten Naam misbruiken en ontheiligen. Men kan Gud aanmerken als verbastert van God, gelyk slapperment van sacrament, enz. Maar ik moet | |
| |
hier ook melden, dat Gud in 't Zweedsch is God, en god goed. Dus zeggen zy: Gud är god. God is goed. In 't tegendeel, by de Hoogduitschen is Got God, en gut goed. Zo worden de letters in verscheide spraakvormingen verwisselt en verandert. Of dit Gud dan verbastert, of uit de Zweedsche taal overgenomen is, kan men nadenken.
Koetertje koet. Dit hoort men wel van zulke, die iets, 't ga hoe 't gaat, willen uitvoeren, of gedaan hebben. Hier in is eene belachelijke verbastering van het Fransche, Coute qu'il coute, 't koste wat het kost. Zulke onverstaanbaare misvormingen zyn'er meer in woorden en spreekwoorden. Zo zeggen veele dit al meê, en verstaan het niet meer dan de exters. Dus maken zommige van de parade op welke de soldaaten moeten verschynen om zich te vertoonen, de praat, en zeggen dat ze op de praat komen, dat is op de klap der labbekakken.
't Is kramers Latijn. Dat wil zeggen, een nieuwverzonnen taal, alleen verstaanbaar van die 't geheim weten. Dus is'er een boeventaal, een gauwdiefstaal, een heidenstaal, ook genoemt jargoens. Zo word Latijn wel belachelijk nagebootst: b. v. Extera boma, huppela takka. Super nagelum. Si coelum rueret, nec pot nec panna maneret. Rand af is, sool uit is, schoe schend is, enz. Maar waarom word dat juist aan kramers toegeeigent? Is 't om dat de kramers veele landen doorloopen, en dus van alle taalen wat leeren? Of is 't om dat zy zich wel van zulk eene brabbeltaal bedienen onder malkanderen, als zy van andere niet verstaan willen zyn? Dusdaanig is ook onzer Vrygeesten drogtaal, welke ik ontmaskert heb in verscheide mijner geschriften tegen dat heilloos en bedrieglijk gespuis. Zy behouden de woorden, maar hebben aan de zelve een gantsch anderen zin toegedicht; waar door zy onkundigen verbijsteren en misleiden. Daar in verschilt van deze boeventaal dat andere kramerslatijn, dat het laatste nieuwe woorden smeed, of de oude vervormt.
God woud's. Dit is een tusschenvoegzel. Vol uit is 't, God woude es. Es is dat by de aalouden, en noch by de Hoogduitschen Dus drukt het uit, zo God dat woude, of wilde. 't Komt dan overeen met het Latijnsche, Si Dis placet. Vergelijkt Jak. 4: 14. 't Word mede wel ironiçè, schimpende, genomen. Anders drukt het ook uit een wensch: Ach dat God het wilde! gelijk Utinam! Het is een oud spreekwoord: Stroop uw armen, en zeg, God woud's. Dat is, voeg arbeiden (waar toe men de | |
| |
handsmouwen wel opstroopt) by bidden. Tot Gods hulp behoort arbeid. Help u zelven, zo helpt u God. Want, Het word elk niet gemakkelijk op zyn stoeltje t'huis gebragt. De ouden zeiden ook: God ten voorste, zo God daar voor, of mede is. Auspice Deo.
Och arme! Dit is een tusschenwerp van een klaaglyken uitroep in eene reden, waar door men den toehoorder tot mededoogen poogt te bewegen, gelyk eilaas, (ziet daar van de Fakkel, bladz. 84.) leider, (aldaar bladz. 205) enz. Maar wat wil de arme uitdrukken? Is dat een bywoord, waar onder men mensch, zaak, of iets diergelyks zelfstandigs verstaat? Ik gevoel liever, dat dit arme is overgebleven van 't aaloude hearme, schade, leed, verdriet. 't Wil dan zeggen, O ramp! ô verlies! ô treurige zaak! Ziet de Fakkel, bladz. 256. Dus was mede een spreekwoord by den ouden: Al zou 't ramp hebben. Dit wilde zeggen, daar kome van wat wil.
O wopen! Dit is eene verbaasde uitroeping over eenige schielyke ramp. Wope was in de aaloude taal geween. 't Wil dan zeggen, ô weenstoffe! ô beweenelijke zaak! Dit dunkt my beter, dan het tot wapen te brengen. Ziet daar van meer in de Fakkel, bladz. 270.
Hola. Ook dit is een tusschenvoegzel, zamengesmeed uit Duitsch en Frans, gelyk'er meer woorden zyn. Ho is verbastert van hou, en la is daar. De zin is dan, hou daar op, sta stil daar, houd op, niet verder, halte daar. De Engelschen drukken dat uit door, ho there. Men vind dat la dus ook in andere spreekwoorden. Van hoessa, uit hou sa, zie men de Fakkel, bladz. 146.
Dat is ongerymt. Dat wil zeggen, 't is redenloos en ongeregelt. Dit spreekwoord geeft een blyk in wat achting de rymgedichten by de Ouden waren. Ziet de Fakkel bladz. 260.
Leeft als voor heen, spreekt als nu. Dit behelst eene nuttige lesse. De zeden der ouden waren in veele dingen beter dan de hedendaagsche, en zyn daarom na te volgen. Maar men moet spreken als de tydgenooten, indien men zich niet onverstaan- | |
| |
baar, en dikwyls belachelijk wil maken. 't Is echter niet onvermaakelyk, noch onnut voor het tegenwoordige, dat men kennis van de taal der aalouden, en volgende eeuwen heeft, vermits dit de nu gebruikte spraak opheldert. Dit is niet ongelijk aan de liefhebbery van zulke, die aaloude, en nu ongangbaare, geldmunten opzamelen.
Het kan lezen en schrijven. Dit zegt men van iets, om het te prijzen. 't Was in de oude tijden iets zeldzaams, dat men onder 't gemeene volk ymand vond, die lezen en schryven konde. Zeer weinige waren daar in geoefent, buiten de Moniken in de kloosters. De Dorppaapen wierden gebruikt voor Notarissen. Dat werk word noch verricht van de Kosters, die mede Schoolmeesters zyn, op veele plaatzen in Westfalen; en elders, daar men ook nu weinige schriftgeleerden vind. Hy stak dan boven andere uit, die lezen en schryven konde, en wierd geacht en geroemt. Men bragt dit als een spreekwoord over tot andere dingen. Doch dat geschied wel zeer belachelijk. Dus hoorde ik eens eenen boer zyn paard prijzen: Ik heb een eloquent paard; het kan lezen en schrijven. 't Zal de medescholier geweest zyn van den os, die in den Bibel keek. Door eloquent meende die kinkel excellent. Op die wijze ried een ander zijnen buurman, wiens koe ziek was, dat hy ze een obligatie (hy moest zeggen, een purgatie) zoude ingeven. Dus erbarmelijk worden niet alleen uitheemsche woorden van onkundigen (dikwijls noch waanwijze betweters) wel geledebraakt, maar ook inheemsche, en onder deze de spreekwoorden.
Iets aanspreken. Dit word gestelt voor dat ten gebruike aantasten. Dus beschreef de Heer Hoofd de heldhafte taal der belegerde Borgers van Leiden: Wy hebben elk twee armen, en zullen voor eerst den slinken aanspreken om te eeten, enz. Hoe komt dat aanspreken daar in te pas? 't Zal ontleent zyn van aan ymand een verzoek voor te stellen, of iets af te eischen, 't geen hy inwilligen moet. Doch dit schijnt vry verre gezocht.
Daar is niemand t'huis. Dit zegt men, als men iets by ymand niet vind, of erlangt, maar voor een doof mans deur klopt. Dan is daar niets aan te spreken.
Dat liegt'er niet om. Dus drukt men uit, dat iets goed is, en voldoet 't geen men daar van verwachtte en begeerde. 't Geen dus niet liegt, bedriegt niet. Vergelijkt Habak. 3: 17.
|
|