| |
| |
| |
XXIV. Spreekwoorden van ziek zyn, ouderdom en sterven, enz.
Ik ben zo ziek als een kat. Dit wil zeggen, ik ben quaps en braakzuchtig; dat dikwijls een quaal der katten is. Het zelve is, Ik ben kattig. Dus zegt men ook, Zo nat als een kat.
Hy steekt in een quaad vel. Dit zegt men van ymand, die gaat quynen. Doch dit is een zeer vreemde uitdrukking. 't Vel is niet quaad; maar 't geen'er in steekt. Zo noemt men een boos wijf, een quaad vel. Men zegt ook van een quynende: Hy druipt door zyn klederen, en hy gaat sterven in zyn schoenen. Hier toe behoort mede, Hy zal noch door zyn bedstroo druipen.
Hy valt van de graat. Dit zegt men van een zeer mager mensch, als of het vleesch van zyn uitstekenden ruggegraat en beenderen afviel, zo dat'er slechts vel over de bonken is. Hier mede komt overeen: Hy druipt door zyn kleêren, of bedstroo. Hy is zo vet als een Spaansch anker, of ankerstok. Doch ook de Hollandsche ankers konnen hun vet wel dragen. Zulk een noemt men een schendkeuken, en doorjager. Daar van zegt men ook: Hy is te mager om tot boter en brood te eeten.
't Kasteel is van binnen verraden. Dit past men toe op ymands lichaam, wiens inwendige deelen verdorven zyn. Een slang in den boezem, is doodelijk.
Hy heeft de kat in de kelder gemeestert. Dat zegt men van een lapzalver, die een wonde of zweer boven toeheelt, terwyl het quaad onder ineet en verkankert. Met zulke is 't, binnen vier en twintig uuren genezen, of 't vuur daar in. De kat moet uit de kelder gejaagt; maar niet daar in besloten worden. Dit word by gelykenis toegepast. Maar waarom heeft het gebruik den naam van Meester aan een wondheeler, en dien van Dokter, Leeraar, aan een Artz, zo byzonderlyk toegeeigent, en hun werk meesteren en dokteren genoemt? Dit schijnt op weinig reden te steunen. Doch Verba valent usu. 't Heeft Jan Alleman dus behaagt. | |
| |
Een nagel aan ymands doodkist zyn. Dat geeft te kennen, mede oorzaak zyn van ymands dood, waar door hy in de doodkist wordt gespykert. Vergelijkt Genes. 42: 38.
De dood moet een oorzaak hebben. Dit zegt men, als ymand ergens redenen van poogt te geven, die dikwyls los, en verre gezocht zyn. Zo gaat het veeltyds met het naspeuren der oorzaak van ymands dood. 't Is wel zo, alle waar om heeft zyn daar om. Doch dat dient vaster te gaan, dan daar staat een bezemstok in den hoek, by gevolge zal 't morgen regenen. Doch dit houd steek: Daar is geen kruid tegen de dood gewassen.
Ymand de pis bezien. Dat is, onderzoeken hoe 't met hem staat: gelyk Medicynmeesters den staat der kranken vernemen uit hun water. Zo zegt men ook: Ymand den pols voelen.
Ymand de tong schraapen. Dit zegt, door uitvragen iets van ymand zoeken te hooren. 't Zal genomen zyn van 't afschrabben van slym, of iets diergelyks, 't geen de tong bezet, om de rechte gestalte der zelve te ontdekken; waar uit de artzen wel een teken van eenige ziekte opmerken. Maar aan de tong zien ook de verkensslagers, of het zwyn gantsch, of ongantsch is. 't Word zuiver gekeurt, als het niet een gortje op zyn tong heeft.
Hy steent als een zieke Schotsman. Of zieke Schotten meer steenen, dan andere kranken, weet ik niet. Zoude het zyn, om dat men veele Schotze bedelaars ziet, die zich door steenen erger houden dan zy zyn, om dus ontferming te verwekken? Hoe 't zy, de Schotten staan met hunne zeden in 't beste blaadje niet. Hierom zegt men van iets ongevoeglijks, 't is schots, een schots andwoord, enz. Dus moeten ook de Moffen aanhouden, b. v. Zo lomp als een Mof. Hy zwygt als een Mof, enz. Maar van de Westfalingers zegt men: Zy liggen van hun geboorte af aan wel drie dagen blind: maar als zy beginnen te zien, kijken zy door een eiken plank, daar een gat in is.
Hy is ziek aan de lepelzucht. Deze behooren in het zelve gasthuis, met die de kelderkoorts hebben, en voor de keuken ziek hebben gelegen. Dus zegt men: Hy ziet'er zo sober uit, als had hy zeven jaaren de lepelzucht gehad, en achter de keukendeur ziek gelegen. | |
| |
Hy ligt in dat zelve gasthuis ziek. Dat drukt uit, hy is behebt met dat zelve gebrek. Zo zegt men ook: 't Is een ziek wyf, en een kranke vrouw.
Als 't gasthuis brand, dan kent men de ziekten. De zin is, elk rept zich dan even zeer, om de vlam te ontvlieden; zelf kreupele besjes, zonder haare krukken, zo dat ze alle gezond schynen. De nood, zegt het spreekwoord, doet een oud wyf draven. Of liever, dan blykt, wie waare, of gemaakte zieken zyn: want die dan 't podagra heeft, zal echter niet verre loopen.
Als de Duivel ziek is, dan wil hy een Monik worden. Dit past men toe op zulke, die in gevaarlyke krankheid, uit vreeze voor de dood, groote beloften van een beter leven doen. Hier toe behoort gemeenlyk het galgeberouw. Maar van de meeste ziet men bewaarheid: Doe de zieke weêr genas, waar hy erger dan hy te vooren was. 't Is vergeten, zo ras de roede van den aars is.
Hy zoude niets voor God doen, was de Duivel dood. Dit spreekwoord drukt uit den aard van natuurlyke menschen. Doen zy iets van hunnen pligt, 't is niet uit liefde tot God, en de deugd; maar uit slaafsche vreeze voor den Duivel, en de Hel. Waarachtig is: Oderunt peccare mali formidine poenae. De liefde tot de deugd doet goeden 't quaaddoen haaten: maar vreeze voor de straf doet quaaden 't quaaddoen laten.
Ziekten komen te paarde, en gaan te voet weg. Dit wil zeggen, 't gebeurt dikwyls, dat ziekten den mensch schielyk op 't lyf vallen, waar van hy lange quynt, en traag herstelt word.
Na groote ziekte, zeven jaar te fraayer. Het aangezigt van die ziek geweest zyn, heeft als te bleeken gelegen, en zo komen zy fraayer en jonger in 't oog voor.
Daar wassen kerkhofsbloemen op zyn hoofd. Dat zyn gryze hairen, die de bejaarden op hunnen kerkhof moeten doen denken. Van zulk een zegt men: Hy is in de wiege niet versmoort. | |
| |
't Staal is'er uit. Dat is, hy heeft zyn beste dagen geleeft, zo dat zyn vuur en scherpzinnigheid verdwenen is, en hy gelykt haar een mes, daar het staal uit is geslepen en gesleten. De ouderdom doch komt met veel gebreken.
Oude kerken hebben duistere glazen. Dat wil zeggen, oude lieden hebben een verdonkert gezigt, gelyk de oude kerkglazen zyn, door beschildering, of opeeting der lucht. Vergelijkt Prediker 12: 3.
Hy gaat van den tand. Dat wil zeggen, hy word oud. Ouderdom doet de tanden verliezen Prediker 12: 3. Dan kan men geen korstjes meer byten. Maar na de bladeren, vallen de boomen. Dit kan van de paarden ontleent zyn.
Een oud paard jaagt men aan den dyk. Dit wordt toegepast op afgesloofde en afgeleefde menschen, die na een langduurigen en getrouwen dienst, wanneer zy niet meer werken konnen, ondankbaarlyk verstooten en verlaten worden. Dus krygen zy 's werelds loon. Een jong hoveling word een oud verschoveling, en vind zich kaal en berooit op den dyk gezet.
Daar komen meer kalfsvellen, dan ossenhuiden, te markt. Dat drukt uit, daar sterven meer menschen in hunne jeugd, dan in den ouderdom, gelyk men de beesten slacht; schoon de jongen konnen, en de ouden moeten sterven. Men laate voor de raadgevers dezen raad: Wilt gy niet oud worden, zo laat u jong hangen.
Zo oud als de weg. Gebouwen worden puinhoopen door den tyd, andere dingen vergaan, maar de weg blyft liggen, schoon zy lang betreden is van wandelaars, die voorby zyn. Dit is dan een uitdrukking van eene groote oudheid.
Hy heeft een stuk van een oud net gegeten. Dit zegt men schertzende van eenen ouden, die 't leven gewoon is, als ware zyn ziel daar in verwert, zo dat ze niet uit zyn lichaam kan geraken. Zo schertst men met die een overhangenden neus hebben. Dus zegt men mede: De ziel is'er in verroest. Het tegendeel is: De ziel rammelt hem in 't lijf. Doch de dood verstaat geen jok. | |
| |
Zyn kaars brand in de pyp. Dat is, zyn leven is op 't einde. Een brandende en gestadig verteerende kaars is een zoet zinnebeeld van 's menschen leven: mag'er maar 't nalaten van stank in 't uitgaan af blijven. Men zegt anders ook: Hy gaat met zyn een been in 't graf.
Dat was daar hondert jaar oud. Dit zegt men van een glas, of iets diergelijks, dat in gevaar was van gebroken te worden: gelijk menschen van honderd jaaren na by hunne dood zyn.
In een weeken poel is 't haast genoeg geregent. Dit past op ymand, wiens zwakke lichaams gestaltenis door een klein toeval gekrenkt word. Zo zegt men: Op oud ys vriest het haast. Hy moet al zeer zwak zyn, op wien past: Hy kan niet een veêr van den mond blazen.
De nood gaat aan den man. Dat is, het geld de huid, of het leven. Dat klemt het gevaar allermeest; en daar voor zal men alles doen, lijden, en wagen. Job. 2: 4. Doch die wel gehartigt zyn, zoeken hunne huid duur genoeg te doen betalen. Een spreekwoord der ouden was: Daar gaat geen nood boven den nood van den aars. De uitdrukking is wat onbeschaaft; maar dat echter de zaak niet geheel onwaarheid is, doet prangende achterlast ondervinden. Het eerste zegt men ook: 't Komt op den knyprok aan. Men zegt voor knyprok ook knypert. Zoude dat niet zien op 't hangen? Dan is de knypert de strop, die de keel toeknypt, en de knyprok de toegeknepen rok om den strot. Dat de strot een rok heeft, is bekent uit de ontleedkunde.
't Kan niet erger, dan de hals af. Dat is 't uiterste. Kop af is een doodwonde. Dus is 't ook een spreekwoord: Men kan een luis niet meer benemen, dan het leven. Hier mede troosten zich hardnekkige quaaddoenders tegen de gerichtsstraffen: 't Is om een quaad half uurtje te doen. Maar hier geld, Matth. 10: 28.
Hy is veeg. Dit zegt men, wanneer ymand iets zeldzaams, en buiten zyn gewoonte bedrijft, of ontmoet, als ware dat een voorbode van zyn aanstaande dood. 't Is, zegt men, een veeg teken. Zo weet men te spre- | |
| |
ken van 't klikkertje, (ziet de Fakkel, bladz. 176.) en van 't huilen der honden. 't Komt echter daar by niet toe, dat de kalveren sterven. 't Gaat vaster, dat het een veeg teken is voor den gevangen dief, wanneer de galgladder opgerecht word. Men zegt ook van eenige ramp: Dat lag my op de leden. Dat viel my op myn hart, zo koud als een stuk ys, of zo zwaar als een steen. Maar die niet veeg is, zegt men, kan veel verdragen. Hy loopt zekerlyk groot gevaar, op wien past; Hy is zo veeg als een luis op een kam. Dus zegt men ook van iets: 't Is op de wip gestelt.
Die staat op 't rolletje, zal 't kosten zyn bolletje. Die op Gods doodrolle getekent staat, zal het bestemde levensperk niet overschryden. Hier van is 't spreekwoord by de soldaaten: Op den kogel waar mede ymand getroffen word, staat zyn naam geschreven. 't Gaat dan vast, Die tot de galg geboren is, zal niet verdrinken.
't Is een quaade kryg, daar 't al blyft. 't Gaat'er zelden zo heet toe, of eenige ontloopene konnen de nederlage navertellen. Maar roofzuchtige moeskoppers zouden zeggen, goede krygers laten niets blyven; zy nemen 't al mede. Is dan daar 't al blyft, geen goede kryg?
't Is tegen de dood gevochten. Dat zegt men van vergeefschen wederstand, gelyk het is die tegen de dood geschied. Vergelijkt Prediker 8: 8. Tegen de dood is geen schild, noch geen kruid gewasschen. Sterven is ons erven.
Heden my, morgen dy. Dit is een oud en waarachtig spreekwoord. 't Geen nu den eenen in menschelijke gevallen gebeurt, kan morgen den anderen wedervaren. Zo zeggen de Latijnen: Homo sum, humani nihil à me alienum puto. Byzonder past dit op de dood.
Hy heeft'er den bek by ingeschoten. Voor bek zegt men ook gaaper. Dit word wat beschaafder gezegt: Hy heeft'er den hals by ingeschoten, dat is, 't kost hem 't leven. Het schynt al zeldzaam, dat bek en hals verwisselt worden. Zo is ymand den bek breken, en den hals breken, het zelve. Iets ergens by inschieten, is dat mer verlies daar aan te koste leggen. Zo schiet een kramer geld in by waare, die hy met schade verkoopt. Dit spreekwoord is anders, 't Kost hem zyn kop, of besten hals, naamelyk door zwaard of strop. | |
| |
Zo waagt ymand wel iets op den hals, en moet het met den hals betalen. Doch die zyn lyf bewaart, bewaart geen rotte appelen, zegt het spreekwoord.
Hy is in de kaars gevlogen. Dit wil zeggen, hy is om een luchtje geraakt, hy is om hals gekomen, hy is'er om koud. Dit is ontleent van de vliegen, die zo lang om en door het kaarslicht zwerven, tot dat zy daer in geraken, en verbranden. Hier van is, Om de kaars vliegen, zich in gevaar begeven. Men zegt ook, hy is omgekomen, of omgebragt. Een zeldzaame spreekwyze. Maar onder word hals verstaan. Vol uit is 't, hy is om den hals gekomen, en geraakt, of gebragt.
Mors dood. Dit wil zeggen, haastig en t'eemaal dood, zo dat'er geen het minste leven meer is. Zo valt ymand mors dood, of word mors dood gesteken. By de Latijnen betekent mors de dood. Of wy dat woord van hen overgenomen hebben, dan of het spruit uit een aalouden gemeenen taaltronk, (dat ik liefst gisse) kan men overdenken. Hier van is buiten twijfel moord, dat weinig verschilt van 't Latijnsche mortuus. Dus is 't een godlooze vloek: Dat u de moord steke, te weten de schielijke dood met zijnen pyl. Men zegt, Hy is de moord gesteken. Dat is kromtaal. Moordenaars en doodslagers verschillen dan niet; hoewel het gebruik daar in eenig onderscheid stelt, dewijl het eerste een gruwelijker wijze van doodslaan uitdrukt. Ziet de Fakkel in Moord, bladz. 243.
't Fatzoen is'er maar aan verloren. Dat zegt men als ymand gestorven is, by wiens dood geen verlies word geleden. Dit past, volgens de gruwelleere onzer Vrygeesten, op yder een: want zo zyn'er geene andere, dan fatzoenlyke menchen, in welker zak hun God en Christus, de eene mensch, steekt. Ik heb die gemaskerde afgronds geheimenissen elders ontwimpelt. Maar verfoeylyk is dat spreekwoord: Wie zyn wyf verliest, en vyf grooten, 't is jammer van 't geld. Men maakt niet veel meer werks van ymand, tot wien men zegt: Sterft gy, men zal u met de huid begraven: Is hy dood, gebakken is zyn brood. 't Is met veele: Sterve die wil, als ik in 't leven blyf. Maar zy maken niet zelden quaade rekening, die zeggen: Ik zal met uwe schonken noch nooten afkluppelen. Doch dit is waarheid: Dit laatst leeft, zal alles erven. | |
| |
Hy zorgt wie den laatsten man ten grave zal brengen. Dit zegt men van ongegronde en noodelooze bekommering, gelyk: Hy zorgt dat hem aarde zal ontbreken, naamelijk tot een graf. Maar Men zal lange moeten zorgen, eer men een stroo in stukken gezorgt heeft. Vergelijkt Matth. 6: 27. Men zorgt voor een brood, en heeft genoeg aan een snede. Daar is echter ook een quaade onbezorgtheid. Dus zeggen hertjes zonder zorg: Laat den hond zorgen, die moet twee paar schoenen hebben. Laat de vogeltjes zorgen; die hebben dunne beenjes. Laat ze zorgen, die ons borgen. Laat violen zorgen. 't Is ook zulker heillooze taal: Als ik dood ben, dan kakke de hond op myn graf. Maar elk blyft de zorge aanbevolen, voor het geene zyn pligt en behoudenis vereischt 1 Timoth. 5: 8.
Als de Hemel valt, dan krijgt de aarde een huik. Dit zegt men schertzende van nuttelooze bekommernissen over dingen die nooit staan te geschieden. 't Is met zulke zorgen: Zo dat eens gebeurde! Dus is mede: Zo de hemel eens viel! Men zegt ook jokkende: Viel de hemel, daar bleef niet een pot of pan heel: En, dan zouden'er veel leeuwerikken gevangen worden. Lichthertige zeggen: Als het zeil scheurt, dan heeft het een gat. Niet ongelukkig voor den tyd.
't Past wel, dat doode lieden stil leggen. Dit word boertende gezegt; doch daar van zyn de beyerende galgeklepels uitgezondert. Zo zegt men ook: Dooden bijten niet.
Wie sterft eer hy sterft, sterft niet als hy sterft. Dit spreekwoord behelst een gewigtige waarheid. 't Wil zeggen, wie voor zyn dood de zonde afsterft, is voor de tweede dood bevrijd. Ziet Joh. 11: 25. Wel leven doet wel sterven.
Met de levendige begraaft men de dooden. De levendige brengen de dooden ter aarden. De woorden des Heilands Luk. 9: 60. hebben een geestelijken zin. Doch dit wil zeggen. kont gy sterven, gy kont vergeten worden, en dus doen de levendige de dooden vergeten. Dat geschied wanneer een weduwenaar, of weduwe, hertrouwt. Dan zegt men, zy hebben de eerste man, of vrouw, ras vergeten. 't Is, Men kan met de dooden geen huis houden. Echter hoort men noch wel eens: Myn eerste man, of vrouw deden zo, of zo: had ik die weêr! Zo doen de levendige de dooden gedenken. | |
| |
Als 't kalf verdronken is, wil men den put vullen. Dit komt overeen met, de kooi sluiten, wanneer de vogel uitgevlogen is. Maar daar moet water zyn, zou 't kalf verdrinken. Met een dood kalf is't goed sollen. Doch vergeefs is ymand een papje te kooken, als hy dood is.
Een klein putje in de aarde, is een groot gemak in huis. Dit zegt men van 't grafje van een kind, 't welk veel moeite en onrust aanbragt. Men hoort wel zeggen in onstuimige ongezintheid: Ik wou dat die, of die, een spies diep onder de aarde stak, of dat hy was, daar hy over honderd jaaren zal zyn. Dit zyn godlooze vloekwenschen naar ymands dood. Ziet Job 31: 30. Men wil noch goedgunstig schijnen, door te zeggen, Ik wou dat hy in den hemel was, of, Ik wou dat hy by onzen Lieven Heer was. Maar zo wil men Gode opofferen, 't geen men zelf geerne quyt zou wezen. Hier van is 't spreekwoord: Had God hem by 't hoofd, en ik by de voeten, ik zou hem naar boven steken, en ras los laten. Dit komt niet voort uit waare liefde. Dus zeide Keizer Caracalla van zijnen broeder Geta, dien hy vermoord had: Sit Divus, modo non vivus, hy zy vergodet, als hy maar dood is.
Uitvaart, zuipvaart. Dit was een spreekwoord by de ouden, ontstaan uit de quaade gewoonte dier tijden, dat'er by gelegentheid der lijkbegangenissen, op de doodmaalen overdaadig gezopen wierd, tot geen kleine kosten der sterfhuizen. Een slechte vrucht en overdenking des doods! Met de hoogste reden is dat op veele plaatzen afgeschaft.
Hy zal haast weêr komen. Dit zegt men boertende van ymand, die al voor lange naar de Oudvaderen, of ter zielen gereist is. Dit speelt op zulke, die na een lange uitreize, op hun t'huis komen staan. Doch die wederkeering zal noch tot den laatsten dag aanloopen.
|
|