| |
| |
| |
XXII. Spreekwoorden van geweldenary, ontlusten, enz.
't Is een karel als een boom. Dit zegt men van een lang en vierschotig man. Ik denk dat dit overgenomen is uit de H. Schrift, die de menschen dikwijls vergelijkt by boomen, b. v. Psalm. 92: 13. Dan. 4: 20–24. Maar onder de boomen zyn ook doornbosschen. 't Is quaad onder de overheersching van zulke te zyn. Recht. 9: 15.
Hy heeft hair op zyn tanden. Dit ziet op de barsse knevels, hoedaanige de Zwitzers tot een teken van hunne manhaftigheid plagten te dragen, als waren het slagzwaarden, die zy om hunne ooren konden winden. Dit plagt ook de mode van onze aaloude Duitsche voorvaderen te zyn; doch met dit onderscheid, dat hunne knevels naar beneden hingen. Ik denk niet dat zy zich veel van pomade bedient hebben, naar de wyze der Spanjaards. Lelyker word hy beschreven, van wien men zegt: Hy heeft een hair van den Duivel in.
Hy zou een roof voor de hel weg halen. Dit zegt men van zulk eenen, die met de uiterste stoutheid, onaangezien alle gevaar, om winst iets durft ondernemen. De zuster van dezen is een Helleveeg. Men zegt dus ook: Hy zoude het niet laten, al stond'er de galg by. Maar het willen weghalen van een roof voor de hel, doet'er niet weinige een roof van de hel worden.
Hy zit als een havik op een tuin. Dus loert die roofvogel op een prooi, en is gereed om daar schichtig op te vallen. Dat word toegepast.
't Is uit den braam gehaalt. Dat is, met veel moeite en gevaar, dewyl braamen door hunne haakige prikkeldoornen bezwaarlyk te genaken en te behandelen zyn. Dus zegt men ook: Dat is uit den brand gehaalt.
De stoutste wezels zuipen de eyeren uit. Dit wil zeggen, stoute menschen, die iets durven ondernemen, gaan met den buit door. Die te vreesachtig zyn, bedyen niet. Die waagt,
| |
| |
die wint. Zo zeiden de Latynen: Audaces fortuna juvat. Aude aliquid, si vis esse aliquid. Aude aliquid brevidus Gyaris & carçere dignum.
Zoek geen spek in 't hondennest. De reden is, gy zult het daar niet vinden; of de hond zal het zich niet laten ontnemen. Dus zegt men ook: Ontneemt den hond zyn been niet. Laat liggen dit hachtje.
Met lontrecht halen. Dit beduid door geweld afdwingen. Silent leges inter arma. Men pleegt lonten te gebruiken tot schiet geweer, gelyk noch tot kanon. Dat zelve recht heeft de langste degen. Voor lontrecht zegt men ook vuistrecht.
Om een kleine zaak byt de wolf het schaap. Bekent is AEsopus aardige Fabel, hoe de wolf een schaap verscheurde, dewyl dat, of de moeder, zynen drank, zo hy tegen alle waarschynlykheid voorgaf, troebel had gemaakt. Nooit ontbreekt het twistzuchtige geweldenaars aan opgeraapte voorwendzelen. Die een hond wil slaan, kan lichtelyk eenen stok vinden. Reden genoeg is, te zeggen: De hond is dul.
Brandbrieven schryven. Zo noemt men geld door scherpe brieven maanen. 't Is ontleent van de brandschatting brieven, die men met zwaare bedreigingen in 's vyands Land zend. Geld, geld, is de boodschap, die dan te zeggen en te doen is.
't Ging'er op een schaapscheeren. Dat wil uitdrukken, 't ging'er op een rooven en plunderen. Schaapen worden door scheeren ontbloot van hunne wollige vracht, en kaal gelaten. Zo handelen moeskoppers en krygers met de menschen, die als weêrlooze schapen in hunne handen vallen. Dat scheeren is villen.
Ymand ringelooren. Dat is, hem onwaardelyk behandelen en dwingen. 't Is genomen van de honden, die men ringswyze by de ooren rondom sleept. Zo zegt men mede, Ymand ringelen. Dit laatste zoude ook konnen schynen genomen te zyn van de verkens, welke men eenen ring in de snuit doet, om hen 't wroeten te beletten: maar ik breng het liever tot de honden, | |
| |
om dat men voor het zelve zegt, Ymand een ringel, en een draai geven. Hier toe behoort ook, Ymand by de ooren krygen.
Ymand aan den band leggen. Dit is overgebragt van eenen bitzigen hond, dien men aan een band vast legt. Hier aan is niet ongelyk: De handen zyn hem gebonden. Van de honden is ook ontleent: Ymand een knip op den steert zetten.
Ymand in zyn kot jagen. Dat zegt, hem doen zwichten en inkrinpen, 't Is genomen van een bassenden en grimmenden hond, die door dreigen of slagen in zyn kooi kruipt. Zo gaat zulk een bloode rekel druipsteertende en krengende heen.
Ymand muilbanden. Dit zegt, hem bedwingen, en doen zwygen. De gelijkenis is van bytzuchtige doggen, of diergelijke beesten, die men den muil toebind. Hier mede komt overeen breidelen, en beteugelen, of intoomen, dat van paarden ontleent is.
Ymand den mond snoeren. Dat is, hem te doen zwygen, als ware zyn mond met een snoer toegeregen. Ik gis dat de gelijkenis is van een beurs, die met een snoer word toegetrokken, zo dat'er niets uit kan; of anders, dat gezinspeelt word op het toerijgen der lippen met eene nesteling. Men hoort wel in gramschap tot een snapper zeggen: Houd den bek, te weten, toe.
Hy durfde niet kikken noch mikken. Dat wil zeggen, gantsch geen geluid maken. Ziet daar van de Fakkel, bladz. 171, in Kikvorsch, en 't Vervolg in Mikken. Op diergelyke wyze zegt men: Hy zei ai my! noch wee my! Hy sprak boe, noch ba. Het tegendeel is: Hy zei ba weêr. Aan het eerste is gelyk: Hy durft niet een vin verroeren, dat van de visschen genomen is.
Hy zwygt als een pieper. Dit zegt men van ymand, die geen geluid slaat. Is dat een pyper, die zyn blaastuig niet laat hooren? Ik denk liever, dat het zeggen wil een muis, wiens moedertaal is piepen. Dus zegt men ook: Hy zwygt als een muis. Anders, Hy zwygt als een Mof. Of ziet het op de jongens, die zich stil houden, wanneer zy in verholen hoeken piepmuis spelen? | |
| |
Hy roept als een dief in den paardestal. Dat wil zeggen, Hy kikt noch mikt niet. Een dief wacht zich daar van eenig gerucht te maken, op dat hy zich niet ontdekke. Van diergelyke helden zegt men ook: Hy sluipt weg als een hoenderdief.
Ymand de broek opnestelen. Dit zegt, hem op den hals koomen. Duister is dit spreekwoord. Ik gis dat het genomen is van ymand, die op zyn hielen zit, en (met oorlof) zyn gevoeg doet; maar dus van een ander verrast word. Zulk een spoed zich dan om zyne broek op te binden, 't geen de ander hem doet doen. Eene betere verklaaring wil ik wel leeren. Maar Ymand vernestelen, is hem op zyn nest betrappen, gelyk men de vogelen doet.
Hy maakt een groot leven. Leven zegt in dat spreekwoord, geraas, getier. Zo leeft men als katten en honden. Dat is een leven van den Duivel.
Daar is de Duivel te bannen. Dit wil zeggen, daar is wat groots en zeldzaams te verrichten: gelyk het Duivelbannen in 't Pausdom met veel toverachtig toestel en omslag geschied. Hier aan is niet ongelyk: Daar is een Bagyn te geesselen: wild gy een been houden?
Hy speelt den baas. Dat is, hy speelt de rolle van een baas, of meester. Dit is van het tooneel genomen. Hier mede stemt over een: Hy voert de vlag. Hy voert het hooge woord.
Boy is meester. Boy is in de Engelsche taal een jongen. 't Zegt dan, de jongen is baas. Men zegt dat, als Jan Rap den meester speelt. 't Zal genomen zyn van de schooljongens, die de roede en plak onder hunne magt hebben.
Hy stelt het op haren en snaaren. Dat drukt uit, hy waagt het uiterste. Ik denk dat de zin is, hy stelt het zo na, dat het op een hair aankomt; en hy spant de snaaren zo styf, als zy lyden konnen. Doch die het touwtje te hard trekken, krygen de einden wel in de hand. | |
| |
Waagt gy uw laken, zeit de snyer, ik waag mijn scheer. Dit zegt men, als ymand iets gerings in de waagschaal stelt, in vergelyking van zulke, die gevaar ondergaan van veel meer daar by te verliezen. Het zelve drukt men ook dus uit: Waagt gy uw wagen, ik waag myn zweep.
Hy ziet deur nog venster aan. Dat zegt men van een stouten en onbezonnen quaadspreker, of euveldaader, die niet aanziet, of hy door een deur of venster zoude konnen ontvlieden, wanneer de beledigde hem te lyve quam.
Hy stelt de banken. Dit komt overeen met, Hy stelt de pypen. Maar wat wil dat zeggen? Is 't genomen van de bierbanken, waar op de zuipers in de kroeg zitten? Dan moest stellen willen zyn ontstellen. Want zulke maats gaan malkanderen wel met kannen, stoelen, en banken te keer. Maar liever verrmoede ik, dat de banken stellen ziet op de jaarmarkten, waar in de kraamers en marktkraayen de kraamen en banken stellen, dat dikwyls niet al te vreedzaam toegaat, dewyl elk de beste plaats graag zoude bezetten. Ik geef dit om een beter.
Hy speelt den gebraden haan. Dat wil zeggen, 't is een lichtmis, een optrekker, die de banken stelt. Maar wat drukt het uit? Men noemt zulke wel haanen, dulle haanen, vreemde haanen, snoefshaanen. Dat komt van de moeskoppende soldaten, en vrybuiters, die ook haaneveêren genoemt wierden, om dat ze ouds tyds de mode hadden van zulke pluimen op den hoed te steken. Maar hoe komt gebraaden daar by te pas? Is 't van de gebraaden haanen, of hoenderen, die zy de overheerde boeren deden opschaffen? Of ziet het op de gebraaden haanen in Leuilekkerland; als hadden zy die in 't oog, wanneer zy 't hachtje hier onbezorgt opkluiven? Dan zoude haan niet de eeter, maar de spyze zyn. Men zegt men zulk eenen: Hy dommineert als een aal in de tobbe.
Hy speelt braaf voor scherminkel. In de oude taal was scheminkel een aap, of meerkat. Deze richten veelerlei poetzen aan, die doorgaans op quaad doen uitkomen. Dit word by gelykenis toegepast. Zo zegt men van een huis, waar in men overhoop ligt: De scherminkel ryd daar. | |
| |
Hy speelt de beest. Dat is, hy stelt zich aan als een redenloos, woest en onbandig beest. Op die wyze word gezegt, den Lichtmis, den baas, den meester spelen
't Gaat buiten de schreef. Dit zegt men van uitspoorigheden, die 't bepaalde redenperk overschryden, 't Spreekwoord is ontleent van een afgebakende perkschreef in renbaanen, enz. Het zelve is: 't Gaat'er over heen, 't gaat de maat te buiten.
Dat galgt beter, dan het Borgemeestert. Dat wil zeggen, door zulk een gedrag zal men eer aan de galg, dan op het kussen geraken. Dus zegt men ook: Dat is den rechten weg om den hals te breken. Daar van is ook een spreekwoord: Die tot de galg geboren is, verdrinkt niet. En zeker, 't is Gods zonderlinge voorzienigheid, dat quaaddoenders bewaart worden tot die straffe, waar toe zy om hunne misdaad bestemt zyn.
Hy is heet gebakert. Dit zegt men van ymand, die heethoofdig, en haastig opstuivende is. Hoe bakeren daar te pas komt, is my duister.
Hy spreekt vuur en vlam. Dit zegt men van ymand, die met grammoedigheid eene harde en dreigende taal voert. Vergelykt Hand 9: 1. Daar mede komt overeen: Hy geeft vonk. Zulke keelen worden vergeleken by vlambraakend grof geschut. Men zegt dus ook van ymand die toornig word: Hy krygt vuur in 't hoofd.
Hy stookt daar onder. Dat is; hy hitst dat aan, Hy giet oly in dat vuur. Zodaanige stookebranden van twistvuur zyn achterklappers. Spreuken 26: 20, 21. Dus zegt men ook: Quaad stooken, en In 't vuur blaazen. Zulk eenen, die dat doet, noemt men een quaadstooker, een stookebrand, en een teuterquaad. Ziet van dat laatste de Fakkel, bladz. 30, in Beteutert. Dusdaanige zyn des Duivels blaasbalgen. Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gek, en leide zyn moeders huis in koolen.
Hy spreekt uit zyn tanden. Dat is, Juffer uit den mouw. Hy mompelt niet slechts binnen 's | |
| |
monds, maar zegt opentlyk waar 't opstaat. Dus is 't al een hooge toon, wanneer men ymand in zyn trony aanzegt: Gy liegt dat door uw tanden. Daar op volgt wel, dat ymand wat voor zyn tanden krijgt.
Hy laat zyn tanden zien. Dit is een gelykenis van grimmende honden, die dreigen te byten. Zo boos was Besje niet, doe ze haare uitgevallen bytertjes in een doosje liet kyken. Men zegt ook, Ymand de tand bieden,en punt bieden, voor zich tot tegenweer schrap stellen.
Hy schut dat op zyn tanden. 't Wil zeggen, hy laat dat daar op aankomen, en afstuiten, als op een schild. Een gelijkenis van wolven en honden.
Hy neemt dat op zyn tanden. Dit is een gelijkenis van steege paarden, die den toom op de tanden nemen, en daar na niet luisteren.
Hy neemt dat op zyn hoornen. Dit is ontleent van de dulle stieren, die de honden, of menschen, met hunne hoorens onderscheppen, en in de lucht werpen. Men zegt ook tot ymand, die zich te veel onderwind: Gy neemt te veel op uw hoorens.
't Is goed, dat quaade koeyen korte horentjes hebben. Dat wil zeggen, 't is goed dat zulke die boos zyn, weinig vermogen en middel hebben, om andere te konnen leed doen en beschadigen. Dan is de wil boven de krachten. Vana sine viribus ira.
Zijn geweer tegen ymand meeten. Dat is, zich met hem in een tweegevecht begeven, en beproeven wie den langsten degen heeft, dat wil zeggen, wie 't meest vermag. Daar van bedankt hy zich niet, die te kort schiet. Maar ymand de rug meten geschied dikwijls met een rotting. Daar of daar omtrent, zegt de Landmeter.
Hy werpt een stok in 't honderd. Dat drukt uit, iets in 't gemeen zeggen, zonder ymand in 't byzonder te raken. In 't hondert is in 't gemeen, onder hondert, een zeker getal voor een onzeker genoemt zijnde. Zo sloeg malle Jan onder zyn hoenderen. | |
| |
Met ymand over hoop geraken. Dit zegt, met ymand oneens worden. 't Is ontleent van dingen dit buiten schik, en door malkanderen verwert geraken.
Ymand aan den hals krijgen. Dit zegt, hem tot een wederzaaker te krijgen, zo dat hy ons by de keel vat. 't Is ontleent van de worstelaars, die malkanderen by den kop krijgen.
Hy heeft zelf zich dat op den hals gehaalt. Dit zegt men van ymand, die zich zelf in eenig lijden of ongelegentheid gebragt heeft: gelijk die zelf ongenoodzaakt eenigen last op zijne schouderen neemt. De Latijnen noemen dat, Suo fibi jumento malum accersere. Zo doen zy ook, die een roede halen tot hun eigen aars.
Ymand den voet dwers zetten. Dit zegt, hem te wederstaan, en in den weg te zyn. Het zelve is, een dwerspaal zyn, dwersdrijven, en ymand in 't vaarwater zyn.
Zich aan ymand wrijven. Dat is te zeggen, hem aan te doen. De gelijkenis is ontleent van beesten, die zich in de weide aan een paal schuuren en wrijven. Zo verstrekt ymand aan een anderen wel voor een wrijfpaal.
Ymand op den teen treden. Dat is 't geen men anders zegt, Ymand op zyn zeer tasten. Immers dus brengt men hem onzacht tot gevoel, zo dat hy 't eer gewaar word, dan den dageraad, en ondervind dat hy niet melaats is. Doch dat geschied zo gevoelig niet van Jan treezacht, die door 't voeteuvel als op eyeren gaat, en de effene steentjes zoekt.
De horselen tergen. Dit is ontleent van der Latijnen Crobrones irritare, en drukt uit de vyandschap van zulke, die ons zeer beledigen konnen, op zich halen. Horselen wreken zich zeer fel van die de zelve aandoet. Men moet geen slaapende wolven wakker maken. Men moet een hond aan den band leggen, eer men hem tergt. | |
| |
Die des Konings gans eet, kakt de pluimen honderd jaaren daar na. Dewyl de Koningen lange handen hebben, konnen zy die hen beledigen, of verkorten, lang en verre straffen. Hier toe worden wel oude koeyen weer uit de sloot gehaalt. De ouden zeiden ook: Laat der Papen ganzen loopen: want zy gaan op Gods geleide. Zulk een voorrecht hebben ook de verkens van Sint Teunis. Iets diergelyks wil dat spreekwoord zeggen: Die niet te doen heeft, sla den Balju.
't Zal hem bekomen, als den hond het gras. Dat wil zeggen; qualyk. Als de honden gras gegeten hebben, plegen zy te braaken. Men mag zeggen: Een gestolen beetje smaakt wel; de nasmaak is dikwyls bitter.
Dat zal hem voor de scheenen springen. 't Wil zeggen, het zal hem tot een moeyelyken tegenloop zyn. 't Geen ymand tegen de scheenen springt, stuit hem, en doet hem zeer, ja maakt die wel blaauw en bloedig. Zo zegt men ook: Ymand iets voor de scheenen werpen. Dus krygen vryers een blaauwe scheen, wanneer der vrysters neen hen tegen de scheenen springt.
Dat zal u in 't oog druipen. Dit wil zeggen, men zal u dat vergelden. Het oog is een teder lid. Als scherpe vochten daar in druipen, verwekken zy groote pijn, en beschadigen 't gezigt.
Dat zal u noch ten nagelen uitzweeren. Dit drukt uit, dat ymand een langduurige en smertelyke straffe van iets zal lyden. 't Is genomen van 't verzweeren der vingeren door een soort handeuvel, dat de vingeren kromt, en de nagels doet afvallen Men zegt ook: Dat zal u noch tot etter en bloed uitzweeren.
Dat zal op mijn kap druipen. Anders, Dit zal op myn kop aankomen. Dus geschied van water, dat van boven valt, en moeyelijk is. Zo ondervond de goede Socrates van zyn Xantippe, wanneer zy hem met de pispot kroonde. Vergelykt Spreuken 27: 15. Zelf word dat nederdruipen van water op den blooten schedel wel gebruikt tot eene onverdragelyke pyniging. | |
| |
Hy raapt steenen. Dat drukt uit, hy vergadert tegen ymand zulke dingen; waar mede hy hem op 't lyf wil vallen: gelyk die steenen opzamelt, om'er mede te werpen. Zo spreekt men van een opgeraapte beschuldiging, een opgeraapte leugen, enz.
Ymand onder de kluiven krijgen. Dat zegt onder de klaauwen; gelyk verscheurende vogels hunne prooi. Dus zegt men mede, Ergens zijn klaauwen in slaan.
't Zal'er honden. Mijns oordeels is de zin, 't zal op een kyven en schelden uitkomen, als men hoort, jou hond! jou rekel! jou teef, enz. Die doch een hond wil slaan, kan wel een kluppel vinden.
Dat wete hem de hond dank. Dat is, hy verdient daar door geenen anderen dank, dan die hem door eenen verachtelijken hond toegebragt worde. Doch de getrouwheid en dankbaarheid der honden omtrent hunne meesters, moet veele menschen beschaamen.
Voor de honden jagen. Dit wil zeggen, om als een aas van de honden gegeten te worden. Daar aan is vermaagschapt: Men jaagt de oude paarden aan den dijk.
Hy zal van den duivel droomen. Dit is een onbeschofte bedreiging, dat ymand qualijk om iets zal varen. Ik kan daar van geen andere uitlegging geven, dan dat zulke droomen ymand benauwt vallen en ontstellen. Anders Droomen is bedrog; en Die van schollen droomt, eet graag platvisch. Maar het verken droomt van een drek.
Dat zou de Droes doen. Dit is het zelve met, Daar zou de Droes meê spelen, de Duivel zoude daar de hand in hebben, wien quaad doen vermaak en spel is. Ook zegt men, Daar zou'er meer dan een meê spelen, om dat de Duivel in dat werk makker zoude zyn.
Hy zette'er een keg op. Dit zegt men, als ymand zijne woorden met een vloek of eed be- | |
| |
krachtigt, op dat ze meerder klem zouden hebben: waar toe zommige zo gereed zyn, byzonderlijk in gramschap. De gelijkenis is van een keg, of spie, die men ergens voor of op hecht, op dat het vaster zoude blijven. Maar Sla toe maakt van zyn vuist een keg.
Zo vast als boter in de zon. Dus zegt men boertende van dat geen vastigheid heeft. Boter word week en smelt in de zon. Daar van is ook 't spreekwoord: Die eed is met boter verzegelt, en die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker willen zyn.
Hy moet hebben dat'er by staat. Verstaat de straf, als een gevolg en belooning van de misdaad: want Die zich het steelen troost, trooste zich de galge. In zulke wateren vangt men zulke visschen. Die zyn billen brand, moet op de blaaren zitten.
By de lurven vatten. Dat zegt, hem aanpakken. Dit lurven komt buiten twyfel van 't Latynsche larva, een mommegryns, en beduid dus eigentlyk, ymand by zyn maskertuig aangrypen. Een bewijs dat men voor geen blaas met boonen vervaart is, en dat men voor zulk een bullebak en molik niet vreest. Men zegt ook, Ymand by de vodden krygen.
Hy heeft hem beet. Dat wil uitdrukken, hy heeft hem vast, of aan 't lyntje. Zo is 't ontleent van een visch, die aan een hengelaars aas byt, en dus aan den angel vast geraakt. De hengel trekt wel ongewillige visschen op. Anders kan men denken aan een hond, die zyne tanden in iets heeft geslagen
Ymand een wambuis geven. Dat drukt uit, hem scherpelyk bestraffen, en doorstryken. Maar men zegt ook, Ymand een duw in 't wambuis geven: 't welk speelt op een steek; waar door men wel zulk een knoopgat maakt, dat'er de ziel door ontvliegt. Het eerste weet ik niet t'huys te brengen: of 't moest zyn op een diergelyke wyze, als de beul een roode hemdrok geeft aan dien hy geesselt.
Ymand den rug schuuren. Dit geschied door in 't geesselen de roede heen en weer over den rugge te bewegen, 't geen naar schuuren gelykt. Dat is tydig, als ymand de rug jeukt. | |
| |
Hy heeft wat op zyn rokje gekregen. Hoe past dat op die naakt van de beul gegeesselt is? Rokje zal verbastert zyn van rugje; of men moest verstaan, dat zy steken in buffels vel, en met zulk een rok geboren zyn.
Dat raakt mijn koude klederen niet. Dit wil zeggen, dat raakt my niet, ik trek my dat niet aan. Klederen die van de huid gevoedert zyn, worden warm. Koude klederen zyn verder van het lichaam. Dus is het hemd nader dan de rok. Derhalven iets dat de koude klederen niet en raakt, komt op de huid niet aan, dewijl'er een tusschenschutzel blijft. De dief echter gevoelt de roede te meer, wanneer hy rokje uit heeft moeten spelen, schoon het dan zyn koude klederen niet en raakt, maar wel zyn warme huid. Boven dien krijgt hy wel Stads wapen op den rug, tot betoog van zijnen adel, in plaats van een sterre op de borst.
Hy heeft dat op zyn lappen gekregen. Dat is, zyn huid, die onder de lappen, dat is klederen, steekt. Zo krijgt men ook ymand by de lappen. Klederen bestaan uit zamengeflikte lappen; doch wel byzonderlijk die van de bedelaars: welke gemeenlijk geen laken van een koleur zyn. 't Komt'er al zeer op aan, als ymand zo loopt, dat hem de lappen ontvallen; doch dan worden de schoezoolen verstaan.
Hy legt'er de lap op. Dat zegt men van ymand die toeslaat. Men zoude konnen denken op een vliegenlap. Ziet hier voor bladz. 245. Maar ik denk op een oorlap. Zo zegt men, ymand een lap geven. Ziet de Fakkel in Lap, bladz. 201, en Oorvyg, bladz. 265.
't Is lap om leer. Dat is, 't eene evenwaardige word gegeven voor het andere. 't Wil zeggen, een schoelap om een zool, gelijk lood om oud yzer. Maar daar op past ook, een lap om een kaaksmeet. Zo is een stooter een klapmuts waardig, daar men met gelijke munt betaalt.
Over 't bankje leggen. Dat is, tucht over ymand oefenen door woorden, of daaden. Ik denk dat dit spreekwoord gekomen is uit de schoolen, waar in Meesters hunne leerlingen over misbedryf met de roede het hinderste bezoe- | |
| |
ken, op of over een bank. Dus worden zy bankvast gemaakt, wanneer zy om minder te konnen tegenspartelen, daar op gebonden worden. Of zoude het van de pynbank ontleent zyn? Zo zegt men: Had ik uw vinger tusschen de deur, gy zoud wel anders klappen.
Hy slaat'er op, als op beerenvleesch. Dat is, als of hy beerenvleesch voor had. Beeren plegen van die hen bestieren met zwaare slagen zeer hard gehandelt te worden; daar hun dikgehairde huid tegen kan. Zo is ymand in 't hoekje, daar de slagen vallen.
Hy heeft een buffels huid. Dat is, hy is ongevoelig. Buffels zyn zeer lompe en dikhuidige beesten. Zo zegt men van eenen lompaard en onbeschieden mensch: 't Is een buffel. Zulke huiden worden best met goede rottingen getouwt. Buffels vangen geen vossen.
Hy is in de beerenbyt geweest. Dit zegt men van ymand, die wakker gehavent, gerukt en geplukt is, gelyk die de Rotterdamsche fooi krygen. 't Is genomen van 't vechten en byten der honden en beeren.
Ymand door den mostaard slepen. Dat zegt men van dien men door dik en dun leid, zo dat hy vuil begaad is; dat echter ook verder word toegepast. Zoude dat spreekwoord zyn, om dat modder en mostaard eenigzins gelyken in naamklank, en gedaante? Of is 't ontleent van spyze, die men door mostaard sleept? Zo doet men ook den neus van katten of honden wel, om ze te doen niezen.
Van de gavel in de greep. Dit drukt uit, van quaad tot erger vervallen: want een gaffel heeft twee tanden, en een greep drie. Hier van hebben de Hoogduitschen dit spreekwoord: God behoede ons voor greepsteeken: drie maken negen gaten. Het zelve zegt men: Van 't Vagevuur in de Hel. Uit de pan in 't vuur springen, als wel van spartelende bakvisschen geschied. Om den regen te myden, liep hy in de sloot. Dus zeiden de Latynen: Incidit in Scyllam cupiens vitare Charybdin. | |
| |
Ymand voor den beitel nemen. Dat is, hem mores leeren. Dit is een gelykenis ontleent van de beeldhouwers, die door den beitel hunne beelden vormen. Men vind menig onbeschaaft en quastig houtje, waar van men zegt; 't Is een onbehouwen mensch. Anders zegt men, onbeschoft, dat zyn wil onbeschaaft: gelyk, 't Is een onbeschaaft houtje. Maar tot een harden quast, behoeft men een harden en scherpen beitel. Doch Alle hout is geen timmerhout. Ex quovis ligno non fit Mercurius. Van die beter geschikt zyn, word gezegt: Van zulke houtjes maakt men ze.
Ergens met de grove byl inhakken. Dat zegt, iets ruwelyk behandelen. Zo geschied ook, als men ergens de roffel, of ruwe schaaf, over laat gaan, 't Is beide overgenomen van de timmerlieden. Hier tegen staat, Bedisselen; Ergens de fyne schaaf over te laten gaan, en de laatste hand aan iets leggen. Doch de grootste hoetelaars kappen de meeste spaanderen.
Ymand de einden in de hand geven. Dat drukt uit, hem de vriendschap opzeggen. Dat wedervaart aan die het touwtje te styf getrokken hebben.
't Is maat hond. Dit zegt men van die onvrienden zyn. 't Is geboren uit het spreekwoord: Zy houden huis, of zyn eensgezint, als katten en honden, die de vreedzaamste makkers niet plegen te zyn, byzonderlyk als het op een eeten uit de zelve schotel aankomt. Dat komt dan overeen met huitemetuit, bladz. 207. Anders kan dat zien op het spreekwoord: 't Zal'er honden, dat voor verklaart is.
Hy stryd daar voor met schild en spooren. Zo zegt men van ymand, die met allen ernst iets verdedigt. Doch 't gebruik heeft myns oordeels dat spreekwoord verbastert. 't Moet zyn, Met schild en speere, ouds tyds de gemeene wapenen van kampers in Ridderlyke tweegevechten.
Hy wringt zich in alle bogten. Dit is ontleent van de worstelaars, die dus den aangreep of treffing wisten te ontwyken. Men zegt ook: Hy giet het in alle vormen. | |
| |
Hy zweet Judas zweet. Dat zegt men van een quaaddoender, die zeer bang en bevreest is, zo dat'er als aan elk hair een druppel zweets hangt, en niet een lid aan zyn lyf stil staat, door ontsteltenis. Dit is ontleent van 't wroegend en verschrikt geweten van dien verrader. Men zegt ook van zulk een vertzaagden: Hy beeft als een Juffers hondje. Doch zodanige zweeters als Judas, zitten met hem in 't Duivels bad.
Holland is in last. Dit zegt men, als een zaak in de grootste nood en verlegentheid is. Zo was 't gestelt met het Land door watersnood, wanneer in 't jaar 1562 een penning geslagen wierd, vertoonende een schip, dat van hevige stormwinden en watergolven geslingert, en op 't zinken was. Hier op stonden mannen, die met de handen op hunne hoofden, volgens 't omschrift, baden: Domine, salva nos, perimus, Heere behoud ons, wy vergaan. Een bange toestand van zaaken! Maar men past dat schertzende toe op zulke, die van een beuzeling groot beslag maken. Dus zegt men: Als hem een vloo byt, is Holland in last.
Hy heeft het onderspit gedolven. Dat drukt uit, hy is onder geraakt. 't Is ontleent van gravers in de aarde, die den ondersten of diepsten spit uitdelven.
't Hert zinkt hem in de schoenen. Dat is, hy laat door vreeze en neerslagtigheid den moed geheel zakken. Van die zich wat moediger gelaten, zegt men: Hy is niet bang; maar 't hert popelt hem in 't lijf.
Hy heeft het slecht laten leggen. Dit wil zeggen, hy heeft zich niet naar behooren gequeten. Dit zal ontleent zyn van die uit onkunde, of slordigheid, met schande van eenig werk afscheiden. Doch het past ook op alle andere zaaken, van welke ymand niet met eeren afraakt.
Ymand den rug inrijden. Dit wil zeggen, hem zwaarder last opleggen, dan hy dragen kan, hem te overladen, en te veel vergen, zo dat hy'er onder bezwijkt. De gelijkenis is van een paard, 't geen de al te zwaare berijder den rug heeft ingedrukt. | |
| |
Ymand'er uit byten. Dit is ontleent van booze honden, die niet verdragen willen, dat andere daar mede komen, maar die met bassen en bijten verdrijven.
Ymand ten huize uit boenen. Dat is uitjagen, uitdrijven. De gelijkenis is genomen van vuiligheid, die men uitvaagt en uitboent. 't Is dan hem achten en handelen als een uitvaagzel. De ouden hadden dit spreekwoord Een mans moêr is een drek op de vloer. Of dit dikwijls waarheid is, laat ik aan 't oordeel der getrouwde vrouwtjes, die van geen bedillen houden. Met het eerste komt overeen, Ymand het vierkante gat wijzen.
Ymand van kant helpen. Dit drukt uit, te maken dat hy weg is, ook door hem 't leven te benemen. Kant is een hoek; of zijde, en betekende in de oude taal mede een gewest, dat in eenigen hoek van een landschap lag. In dien zin is by de Zwitzers het woord Kanton noch gebruikelijk. Men helpt dan van kant, dien men van daar weg doet. Zo zeiden de Hebreen, Ymand uit het midden weg doen. Anders helpe men ook van kant, die men van den wal in de sloot, of t'scheep, en te water helpt; hoedaanige wel om een luchtje geraken, wanneer zy zich niet wachten voor de gyp, en geen reefje by tijds konnen inbinden.
Doet dat by lijve niet. Dat wil zeggen, by straffe van 't lijf te verliezen. Lijf was in oude taal ook leven. Ziet de Fakkel, bladz. 219, in Lijf. Verbastert zegt men, By lieve niet. Dit is gelijk aan, Op hals en kraag. Op ban en boet. Dus zegt men ook: Ik deê dat niet om al de koeyen van Braband. Dat is meer dan een houte koe. Ziet hier voor bladz. 48.
Daar ligt de meer, zei Marten, doe stiet hy zyn wijf van de trappen af. 't Kan zyn, dat zulk een wrevelige euveldaad een dolkoppigen wyvenbeul oorsprong tot dat spreekwoord heeft gegeven. Zekerlijk tot zulk een, trappendans behoeft geen veeltje. Denkt ymand liever, dat dit uit eene al te grof gesponnen boertery verziert is, ik wil om de keur van die twee gissingen niet van de trappen vallen: gelijk het spreekwoord zegt, dat Salomons kat van wysheid dede.
|
|