| |
| |
| |
XX. Spreekwoorden van zingen, dobbelen, kaatzen, enz.
Hy slaat de maat. Dat is, hy heeft het opperbewind, hy bestelt en verordent alles. Zo geschied in 't zingen van muzyk door den Meester. Dit word op andere zaaken toegepast. Dus zegt men ook: De leuze moet van hem gehaalt worden.
Hy heeft veel nooten op zynen zang. Dit zegt men van een grillig en moeyelyk hoofd, dat veel beslag en omslag maakt. 't Is ontleent van de nooten der zangkonst, die op zommige deunen wel zeer veele zyn. Doch zulke Musykanten zingen doorgaans uit B duur, maar zelden uit B mol.
Hy stelt'er geen wyze op. Dat zegt men van ymand die zyne zaaken verwaarloost, en in 't wilde laat loopen. Maar wat is wyze? Beduid dat een toon? Dat op geen wyze gestelt is, kan men niet ordentlyk zingen. 't Komt dan op wildzang uit. Of is wyze manier? Geen wyze, zoude dan zyn geen goede wyze.
Dat gaat een toontje te hoog. Dit wil zeggen, dat gaat boven de maat, door een gelykenis genomen van de zangkunde. Het zelve is, 't Zeil is te hoog in top gehyst. Men zegt ook: Dat gaat te grof; 't geen mede op den zang of speeltoon zien kan. Anders, fijn word genomen voor fraai. Grof is dan het tegendeel. 't Is dus ook een spreekwoord: Gy spint te grof; en, 't Is een Grovianus.
Hy zal wel klein leeren zingen. Dat is, een lager toon leeren houden, en inkrimpen.
Daar is een snaar ontstelt. Dit drukt uit, daar hapert wat: gelyk een speeltuig, waar op een snaar ontstelt is. 't Is dan: Roer die snaar niet. Anders word een valsch en onaangenaam geluid gegeven. | |
| |
Hy stelt de pypen. Dat is overgebragt uit het orgelspeel. 't Word toegepast op ymand die verwerring en onlust veroorzaakt, gelyk misstelde orgelpypen een wangeluid maken, 't geen de ooren verveelt. Dat geschied ook, als men die eerst begint op den toon te stellen, zo wel als het trim tram der snaartuigen.
Hy wil in 't hoogste gat blazen. Dat is, hy wil den hoogsten zwier volgen. 't Moet alles zyn van 't opperste bordetje. Dit is ontleent van die orgelpyp, welke 't hoogste en zwaarste geluid geeft.
Daar is wind in de moezel. Dat zegt men van ymand, die veel winderigen klap uitgeeft. De gelykenis is genomen van een opgeblazen pypzak, of zakpyp, die geluid geeft. Dus zegt men ook: Daar is wind; 't Is een windbreker; een windbuil; een broek vol wind.
Op den duim fluiten. Vermits de duim geen holligheid heeft, kan die tot geen fluit dienen. Hy dan, dien men op den duim laat fluiten, zal daar van niet te bet zyn, om ymand naar zyn pypen te doen danssen.
Naar ymands pypen danssen. Dat is, de wille van zulk een opvolgen: gelyk gedanst word zo als de pyper voorspeelt. Matth. 11: 17. Dus wisten de oude te spreken van Jakke met zyner pypen.
Daar behoort meer ten dans, dan een paar dansschoenen. Te weten, daar moeten twee vlugge en bedreven voeten in steken, die voor al geen voeteuvel hebben. Dat word toegepast om uit te drukken, dat tot iets meer vereischt is. Zo zegt men ook: Daar behoeft meer tot het huwelyk, dan vier beenen op een bedde. Twee naakten konnen malkanderen niet dekken. Een alleen ook kan geen ronden dans maken, of 't moest de hond zyn, die om zyn steert springt.
Kreupel wil voordanssen. Dit zegt men, als de onbedrevenste de voorbaarigste willen zyn, gelyk dikwyls gebeurt: maar dus stellen zy zich belachelyk. | |
| |
Hy weet van toeten, noch van blaazen. Dus beschryft men een gantsch onkundig mensch. Het toeten op hoornen, en blaazen op trompetten, dient om eenig teken te geven: Onwetende verstaan dat niet.
Hy roert den elleboog. Dat wil zeggen, hy is een dobbelaar. Zulke roeren den elleboog in 't schudden den teerlingen door de handen.
Als de Abt de teerlingen geeft, dan mogen de Moniken wel dobbelen. De zin is, als zulke, die iets moesten beletten, dat zelf voor doen, of daar toe aanleiding geven, dan laten zy dat yder vry. Dit past ook op Ouderen, die hunne kinderen dus voorgaan.
Dat loopt op den teerling. Dit is te zeggen, zo kan het vallen, zulke oogen worden op den dobbelsteen gevonden. Men zegt van een bedrevenen: Hy weet wat op den teerling loopt, dat is, hy verstaat de zaak grondig, hy weet wat ze behelst, vereischt, en wat gevolgen daar aan vast zyn. Een goed speler weet, hoe hy zich van alle werpen op den dobbelsteen moet bedienen.
Die 't spel niet kan, moet het niet spelen. Dat wil zeggen, niemand moet iets ondernemen, 't geen hy niet verstaat. Zo is neering zonder verstand, verlies voor de hand. 't Spreekwoord geeft dus ook een goeden raad, dat zegt: Die 't ambacht niet kan, moet geen winkel opzetten. Maar Die 't ambacht kan, krijgt de neering, zei de snyder, en hy kreeg een paar koussen in de Paaschweek te verzoolen. Hy die niet braaden kan, blyve buiten de keuken. Men moet leeren met schade, of met schande. Doch die niet te raaden zyn, zyn niet te helpen.
Iets op een teerling zetten. Dat is, het hangen aan den ongewissen werp van een dobbelsteen, gelyk vernikkerde tuisschers wel gewoon zyn. Dat past men toe op dingen die ymand lichtvaardig en stoutelyk waagt. Van zulke onbezonnen en onbandige waaghalzen zegt men wel: dat ze om de galg dobbelen. | |
| |
Een kans wagen. Kans zegt eigentlyk een dobbellot, een werp, en schynt versmolten te zyn van 't Latynsche casus aleae, zo als de teerling valt. Ziet de Fakkel, bladz. 163, in Kansse. Dus is Zeven oogen kramers kans, dewyl die dan een boven de helft der oogen op twee dobbelsteenen tot zyn voordeel heeft. Men zegt, Hier ook elf oogen, om gelyk spel te betekenen. Hy neemt zyn kans waar, die op een goeden worp let, en dien wel gebruikt. Het tegendeel is, Zyn kans te verkyken. Ymand een kans afzien, is hem een voordeel afloeren. 't Is een buitenkansje, als een voordeel van buiten af toevalt. Als iets hopeloos gestelt word, zegt men, Daar is geen kans toe. Het zelve is, Daar is geen gooi na. Dit komt over een met, Daar is geen raam op, dat ontleent is van de jachthonden, die om het wild te grypen, raamen. Als'er weinig hope is, zegt men: 't Is tegen twaalf oogen gedobbelt. De kans keert; als verliezers door 't dobbellot winnaars worden. Hier toe is wel goede of slechte kans. Van gemaskerde dobbelaars is een mommekans.
Hy tiktakt zo, dat de schyven hem in de mond vliegen. Dit zegt men boertig van ymand die wel schranst. Dat spel behaagt een hongerige maag allerbest. 't Is dan zo aangenaam niet dus slechts een toekyker van een anders spel aan de tafel te wezen. Ten minsten wil men dan graag mede doen, en 't ymand wel half staan. 't Gaat zo vriendelyk niet toe, daar de vuisten van ymands bakhuis een tiktakbord maken.
Dat schut ik. Dat is, daar stel ik my tusschen beide. 't Is ontleent van 't verkeerspel. Daar uit, en uit het damspel, is ook, Ymand een schyf blaazen, wanneer hy die overgezien en verzuimt heeft. Dit word ook lachende wel op een ontkaapt wynglas toegepast.
Hy is schach mat gezet. Dat is, hy is zo vast gezet, dat hy nergens heen kan, 't is dood uit met hem. Ziet daar van de Fakkel, in Schaakspel, bladz. 315.
't Is spels recht. Dit wil zeggen, 't is een rechtveerdig loon, of vergelding. Meest alle spelen hebben hunne rechten en gewoonten, door 't gebruik ingevoert, welke de spelers moeten opvolgen; anders verongelyken zy den medespeler, en doen onheusch. Dus hoort men wel van de jongens zeg- | |
| |
gen: 't Is niet om de knikkers, maar om 't recht van 't spel. Die meê kegelen wil, moet ook meê opzetten. Doch ik denk, dat spel in dit spreekwoord is bedrijf, gelyk het by de ouden betekende. Ziet de Fakkel, bladz. 348. Spels recht is dan eene uitkomst, als op zulk een zaak billyk was, en paste. Zo loont het quaad zynen meester, die hebben moet dat'er by staat. Wie stelen wil, moet zich getroosten te hangen; of Dat verstaat zich zelven, een geesseling met een brandmerk.
Hy speelt niet slinks by. Dat is, hy doet met een handigheid mede. 't Geen ymand met de linkerhand verricht, die gewoon is de rechterhand te gebruiken, plagt handeloos toe te gaan. Dus zegt men ook van ymand, die gezwind en geoefent is, Hy is niet slinks. 't Spreekwoord is mede: Hy speelt niet slim by, dat verbastert zal zyn.
De baan warm houden. Dat drukt uit, niet op te houden, maar het eene op het ander gestadig te laten volgen. Gestadig wryven en schuuren verwekt warmte. Zelf worden de jongens de koude ysbaan gezegt warm te houden, als zy malkanderen daar op gedurig na glyden. Byzonderlyk is dit spreekwoord van de dobbelaars.
Dat ligt'er toe. Dat zegt men van een zaak, die haaren uitslag genomen heeft, en onherdoenbaar is. De Latijnen drukten dat uit door, Jacta est alea, de teerling is geworpen. Ik twyfel niet, of ons spreekwoord is daar van overgenomen. Het zelve is, 't Heeft het weg. Men geeft echter van dat spreekwoord noch een anderen oorsprong, daar ik geen borge voor wil zyn, naamelijk: Daar leit het, zeide de meid, en haar ontviel een kind terwyl zy danste.
Beter is een onçe geluk, dan een pond wijsheid. Dit spreekwoord zal behagen en toestemming vinden by alle liefhebbers van den narrenkovel, die met een helm geboren zyn. En zekerlijk de verstandigste zyn niet altoos de gelukkigste. Erasmus schreef daarom den lof der Zotheid. Hier mede komt overeen: Gelukkige gekken behoeven geen wijsheid. De gekken krijgen de kaart. Die 't geluk heeft, leid de Bruid te kerke, al komt hy laatst. Ziet dat bewaarheid in de verklaaring over 't spreekwoord: Van keurboom tot vuilboom, bladz. 63 Is't dan wonder, dat gelukkige ezels met de beste ambten dikwijls gaan strijken? Gewisselijk op menige gevallen past: 't Is meer geluk, dan wijsheid. | |
| |
't Is strijk en zet. Dit zegt men van voordeel, dat ras en zonder moeite verkregen word. 't Is ontleent van de dobbelbank, daar men byzet, en door een gelukkigen worp den pot na zich strykt. Zulk een gaat'er dan mee stryken, dat is, hy gaat met den buit, of den prys heenen. Ziet ook de Fakkel, bladz. 366, in Stryken.
Zyn leste brood byzetten. Dat is, het laatste, 't geen men noch overig heeft, om iets te wagen en te winnen. Dus zeggen de jongens, die hunne laatste knikkers of iets diergelyks in 't spel byzetten, op hope van winst. Zy noemen dat bygezette hun brood, dat zeggen wil hun deel, of waar voor zy brood zouden moeten koopen. 't Gaat dan van 's herten bloed. Maar dit word in dobbelaars dikwyls bewaarheid, die op 't spel zo verhit en vernikkert zyn, dat zy alles aan den teerling hangen, zo dat vrouwen en kinderen menigmaal t'huis met schreyende oogen gebrek van brood moeten lyden. Dus ligt Gods vloek in dat misbruikte lot.
De kaart is valsch. Dat is, het is bedrog: gelyk valsche spelers zich daar van bedienen.
De kaart is versteken. Dat drukt uit, de zaak is verandert: gelyk door 't verschieten der kaarten, en 't verschikken der bladeren, het spel eene andere gedaante krijgt.
Ymand in de kaart kyken. Dit zegt kennis nemen van ymands toestand, bedrijf en oogmerken. Als men eenen tegenspeler in zyne kaarten kan loeren, dan weet men hoe 't met zyn spel staat, en kan zich daar van met voordeel bedienen. Menige zyn niet geerne te nauw in de kaart gezien. Zo zegt men ook. In den pot kyken.
Trits van boeven. Dit zegt men van drie guiten: waar op zekerlyk niet past, Alle goede dingen drie. 't Is ontleent uit het kaartspel, waar in men de boeren ook boeven heet, b. v. schuppenboef.
Hy heeft geen troef. Dit zegt men van ymand, die niet wel gemoed, treurig en neerslag- | |
| |
tig is: gelyk kaartspelers, die zonder troef bladeren zyn, quaad spel, en daar om geen hoop hebben van het spel te zullen winnen. Ziet de Fakkel, bladz. 383, in Troef. Doch ter misleiding van den tegenspeler, toont met wel in 't slechtste spel het beste gelaat.
Hy is beest gemaakt. Dat zegt men ook, Hy is Jan, en't drukt uit, hy heeft niet eens in 't spel gewonnen. Wil dat beest zeggen op boertige wyze, zo dom als een beest? en dat Jan, Jan kan niet? Ik weet niet anders. Zyn dan Jan en Beest niet gelykluidende; ten minsten verklaaren die naamen malkanderen, gelyk verken, of zwyn, en schotbeest. Ik zegge dat echter geenzins van alle Jans.
Heusje komt op zyn beusje. Dit zegt men als ymand, die eenen anderen had verongelykt, zyn vergelding krygt. Dat spreekwoord is in gebruik by de Zeeuwen, maar wat drukt het uit? Ik denk dat het genomen is van de spelers, die malkandere onheusch doen. Heusje is dan die oprecht handelt, en Beusje ziet op boos. Dus zal de zin wezen, dat de heusche om de vergoeding van 't geleden bedrog en ongelyk op zynen boozen medespeler komt. Dit stemt dan over een met, Het quaad loont zynen meester; en, 't Ys zal zyn water wel eens weêr halen. Men vind wel meer zulke radebrakingen in spreekwoorden, byzonderlyk als de ouden die wilden doen rymen. Dus was ook een spreekwoord by hen in kromtaal: Wie deits, zo geits, dat zeggen wil, gelyk gy deed, zo gaat het. Uti vixit, ita morixit.
Den bal opgeven. Dat zegt, iets aanvang geven, of eerst aan den gang helpen: gelyk in 't kaatsspel geschied. Hier aan is niet ongelyk, Een vuurpyl laten opgaan, of opsteken, dat in oorlogstyden een sein pleegt te zyn om eenigen aanslag uit te voeren. Dit word overgebragt.
Zy kaatzen malkanderen den bal toe. Dit zegt men van die malkanderen over en weder voordeel toe brengen, en in de hand werken. Als de eene hand de andere wascht, worden ze beide schoon. De eene vriendschap is de andere waardig. De eene min brengt de andere in. Zo was een spreekwoord by de ouden: Het is om hooyen, en weêr hooyen, dat ontleent was van hooyers, die elkanderen over en weêr helpen. | |
| |
Die kaatzen wil, moeten ballen wachten. Dit wil zeggen, wie ymand wil aantasten, heeft te wachten, dat men hem zo weder bejegenen, en met gelyke munt belaten zal. Zo word in 't kaatsspel de opgegeven bal weder te rug gekaatst. Dus moet geen bakker worden, die een hoofd van boter heeft. En, die van't dak niet kaatzen kan, blyve uit de baan.
Tekent die kaats. Dit wil zeggen, zet daar een merk by, neemt dat in opmerking, en onthoud dat tot hier na. Ook dit is uit het kaatsspel overgenomen, waar in men de kaatzen met een stokje tekent. Doch hier toe breng ik niet, Voet by stek zetten, dewyl men daar by niet blyft pal staan. Stek is dan bestek, paal. Ziet hier voor bladz. 38.
Hy zal de ballen betalen. Dat is, 't zal tot zynen laste uitvallen, hy zal 't moeten ontgelden. De gelykenis is van 't kaatsspel, waar in ymand de ballen betalen moet, die andere tot hun vermaak gebruikt hebben. Zo zegt men ook, Hy zal den bal boeten, die een ander geschoten heeft. Hy zal 't gelag moeten betalen. Hier aan is niet ongelyk: Hy word met het spit geslagen, en heeft van 't gebraad niet gegeten.
Dat is een kolfje naar mijn hand. Dit wil zeggen, dat dient my, zo moest ik 't hebben. 't Is genomen van 't balslaan, of de trektafel.
Hy is overal by met zyn kort kolfje. Dit zegt men van ymand, die aan alles de handen wil slaan. 't Is genomen van de trektafel, daar een lange kolf wel in den weg is, als 'er een korte by kan.
Men moet den bal slaan zo als hy ligt. Dat is, de zaak zo behandelen, gelyk zy voorkomt, en de gelegentheid toelaat. De gelykenis is genomen van de kolvers. Zo moet men roeyen met de riemen die men heeft, dat is, zich bedienen van de middelen, die'er by de hand zyn. Men kan in storm op zee geen nut hebben van een kabel op den zolder. Hy brengt echter niet veel t'huis, die met de mande om melk gaat, naar 't spreekwoord der ouden. | |
| |
Ymand den bal van onder de voeten weg slaan. Dat is, hem iets ontnemen, waar op hy zich verliet. Een bal is een los voetsteunzel. Als dat weg geslagen word, moet hy, die daar op stond, vallen. Dit word toegepast. Men verbeeld de ongestadige en wankelbaare Fortuin als op zulk een bal staande. Die staat, zie toe dat hy niet en valle. Daar toe dient hem de bal onder zyn voeten, die 'er vast gegroeit is, zo hy geen podagra heeft.
Dat kan niet door den beugel. Dit wil zeggen, 't kan niet doorgaan, dat mag niet door de monstering. 't Is genomen van een yzeren ring, waar door een bal, die te groot is, niet kan rollen. Zo zegt men boertende van ymand, die ergens geen toegang krygt, Zyn hoofd is te groot. Hy staat'er voor en kykt, als een koe voor een muizehol.
Hy slaat den bal mis. Dat is, hy treft de zaak niet: gelyk onbedreven kolvers die den bal niet raken. Dus zegt men ook, 't Is luk raak. Dat is kromtaal, 't zal by geluk zyn, zo het raakt, en, 't Moest wel hitten, dat is treffen. Raak wel, heb wel.
Hy slaat'er na, als de blinde na 't ei. Dit zegt men van ymand, die in 't wilde gist en raad naar eenige zaak. 't Is ontleent van het spel, waar in een geblinde naar een ei slaat. Zo doet men blinde slagen. Doch dat is dan meer geluk, dan wysheid. Men zegt, een onçe geluk is beter, dan een pond verstand.
Hy loopt voor zyn bal. Dat is, hy is te vroeg in de weer, hy begeeft zich te vroeg voor uit met eene ontydige voorbaarigheid, wanneer hy noch beter te rugge zoude blijven, en zien waar 't heen wilde. Die kolven, of den bol schieten, moeten den bal na zien, maar niet voor uit-loopen. Gantsch anders handelt zulk een, van wien men zegt: Hy zend den boog uit, naar den pyl.
Die bol ligt nog niet stil. Dit zegt men van een zaak, die noch niet rust, en ten einde is; gelijk een bol die noch voortrolt. 't Is, dat zal noch verder loopen. Men zegt ook: Dat is noch niet in 't vat, daar 't in zuuren zal. | |
| |
Laat hem zijnen tuil uittuilen. Dat is, zyn hoofd volgen, tot dat hy het van zelf moede is, en ophoud. 't Is ontleent van een tol, die omloopt tot dat hy van zelf blijft stil liggen. Ziet de Fakkel, bladz. 386. in Tuil.
Hy valt op zijn plat. 't Wil zeggen, hy laat zich niet verzetten noch bewegen. Dingen die op hun plat vallen, rollen niet voort, maar liggen vast.
Dat zal quaad spel maken. Dit kan schijnen ontleent te zyn van de treurspelen, die eene droevige uitkomst hebben. Daar van is ook zo 't schijnt, 't Spel is op den wagen; 't Spel is gaande, enz. Maar het kan ook op andere spelen zien. In de oude taal had spel een ruime betekening voor allerlei bedrijf. Zo heeft ymand vrienden in 't spel, dat is, voorstanders, begunstigers; en dus zegt men noch, met ymand veel spels hebben.
't Is op de rechte zijde gevallen. Dat is, 't is gevallen ten goede, en zo als het zyn moest. Botertje boven. Anders zegt men, De steen is in de mortel gevallen.
Als 't spel op 't best is, moet men ophouden. Spelen plegen dikwijls op krakeel uit te komen. Dit word verhoed door af te breken, wanneer 't vermaak op 't hoogst is. Anders word het niet zelden katjesspel. 't Is ook een nuttig spreekwoord: Met gewonnen spel zal men'er uitscheiden. Die dat niet doen, verliezen dikwijls niet slechts dat gewonnen was weder, maar daar by al hun geld. Door zulk eene voorwinst weten valsche spelers onkundigen aan te lokken. De jongens zeggen in hunne straattaal: 't eerste gewin is kattengespin, en geraken dus wel bluts van alle hunne knikkers en kooten.
Hy zit op een schopstoel. Dit wil zeggen, onvast, gelijk die op een touter of slingertouw zitten; 't welk een spel der kinderen is. Zo los hangen niet, die tusschen twee stoelen in de asch zitten. 't Is ook beter, dan tusschen hangen en worgen te zyn. Dan hebben de dieven het bangst; en 't spreekwoord is: Eer men recht heeft leeren hangen, is men dood geworgt. Doch men zegt dat van in 't onzeker te zyn tusschen twee quaaden. 't Staat ook niet zeer wel met hen, op wien past: Hy is zo wel bewaart, als of hy met beide zijne beenen in 't vuur zat. | |
| |
Elk heeft zijn pop, daar hy meê speelt. Dat is, iets waar mede zyne zinnelykheid malt. De Latynen zeggen: Trahit sua quemque voluptas. Dus zegt men ook: Elk hult zyn popje op zyn mannier. Maar men moet zich wachten, dat men van de pop geen afgod make.
Hy heeft zyn rol gespeelt. Dat zegt men van ymand, die zyn bedryf heeft voleindigt; 't geen volstrektelyk geschied in de dood. Hier om word dit spreekwoord byzonderlyk daar op toegeeigent. 't Is genomen van het tooneel, waar op de eene door gewaad, woorden en geleerden, b. v. een Koning, en d'ander een' bedelaar vertoont; doch niet langer dan dat spel duurt, dewyl ze daar na weer alle evengelyk zyn. Dit is een zinnebeeld van de wereld, en haare bewoonders, volgens dat bekende dichtje: De wereld is een schouwtooneel. Elk speelt zyn rol, en krygt zyn deel. Op dien Schouwburg ziet men dagelyks onder Grooten en kleinen vry meer treur dan blyspelen; doch in geen van alle ontbreekt de ydelheid. De dood schuift de gordijnen toe, en handelt met die spelers, gelijk de rekenaar met de legpenningen, die als zy hun werk verricht hebben, alle van gelijke waarde zyn. Vergelijkt Psalm 49: 18. en Job 3: 19.
|
|