| |
| |
| |
XVIII. Spreekwoorden van visschen, jagen, vangen, enz.
De naarstigheid is de moeder van 't geluk. Dat leert de bevinding, wanneer des Heeren zegen die vergezelschapt. Anders kan ze niet baaten, Psalm 127. In 't tegendeel zegt het spreekwoord: De leuiheid komt niet daar ze wezen wil. Dat beide bevestigt de wyze Salomo in zijne Spreuken. 't Word elk niet gemakkelijk op een stoeltje t'huis gebragt. Gebraden haazen loopen den slaaper niet in den mond. Kont gy met den steur niet van den wind leven, gy moet aan der heiden, en 't geluk zoeken. De kat die haare pooten niet wil nat maken, krijgt den visch niet.
Elk vischt op zyn gety. Dat is, elk die wys is, neemt zyn tyd en gelegentheid tot gewin waar. Als visschers dat niet doen, missen zy een goede vangst. Zy moeten dan ebbe en vloed wel in acht nemen, die op verscheiden plaatzen verscheide zyn. Hier mede komt overeen: 't Is nu zyn oogst. 't Yzer is in 't vuur. Men moet het yzer smeden terwyl het heet is. Haal op, als 't vischje onder haalt. Hooit als de zon schijnt. Zo moet een goed schipper zyn gety wel weten te kavelen; en is dat verloopen, een beter gety wachten.
In troebel water is 't goed visschen . De reden is, dan zien de visschen, in die roering het net niet, om zich daar voor te konnen wachten. Dit word toegepast op duistere en verwerde zaaken, waar in zommige het meeste voordeel weten te doen. Zo zegt men, In de rommeling is 't vet, dat op de boterkern speelt.
Hy vischt achter 't net. Dat is, hy zal niet vangen: want de visch die in 't net zal besloten worden, moet daar voor zyn, niet achter. Zyn dan andere met hun net de voorste, en volgen wy met het onze, zy nemen ons den vangst voor den neus weg, en laten ons nauwelyks een ooge visch over, de zin is, niet een ooge vol. 't Oog kan niet bergen.
Hy wil visch voor visschers deur vangen. Dit zegt al mede, verloren moeite doen, dewijl andere die nader by waren, de zoode al weg hebben. | |
| |
Hy werpt een spiering uit, om een kabeljavw te vangen. Dat wil zeggen, hy doet een geringe kost of dienst, om daar door een groote winst of vergelding te verkrijgen. Het tegendeel is, Goed geld naar quaad geld werpen. Zy vangen echter gemeenlijk, die met een zilveren angel visschen, al laten zy dien bloot, zonder daar een spiering tot aas aan te doen, en zelden vangen die bot.
Ymand aan 't lijntje krijgen. Dit kan ontleent zyn van den hengelaar, die een vischje met zynen angel vangt; en dus komt daar mede overeen, Ymand aan zyn snoer te krygen. Het eerste kan ook genomen zyn van de trekkers aan eene lyn, die met malkanderen in 't lyntje loopen, als dat om hunne lighaamen gewonden is. Het tweede zoude men ook konnen t'huis brengen tot een snoer, waar aan paarlen of koraalen zyn geregen. Dus zegt men ook: Hy reed daar aan mede.
Onder in den kuil vangt men den visch. Dat is, men moet het einde aanzien en afwachten. 't Einde goed, al goed. Het einde kroont het werk. Maar 't gebeurt ook wel, dat het einde den last draagt; en Onder in den zak vind men de rekening. De kuil kan wel eens onklaar geraakt wezen.
Zy is in de fuik. Dat zegt men van eene vryster, die door den vryer tot het huwelyk bepraat is. Doch 't gebeurt zomtyds wel, dat zulk een geen grooten aal heeft gevangen, en dat het op katvisch uitkomt, zo die al in geen spiering, of stinkvisch, verandert is.
Hy draait'er zyn aars uit. Dat is, hy ontwikkelt zich daar van, hy weet den dans te ontspringen. Dit is overgebragt van de visschen, die met het omdraayen van hunnen steert uit het net weten te geraken.
Hy is in 't net geraakt. Dat is, hy heeft zich laten bedriegen, hy is verstrikt. Men zegt ook wel, Hy heeft zich 't netje over 't hoofd laten halen. Dit is genomen van de vinkenvangst. Vergelijkt Prediker. 9: 12.
Hy heeft het harpoen in 't lijf. Dat is, hy is getroffen en vast. Dit is ontleent van de Walvisch- | |
| |
vangst. 't Komt over een met, Hy heeft het spek weg. Hij heeft den hout in den aars. Hy heeft den haak al in de keel.
Bot geven, of vieren. Dat is ymand involgen en toegeven. 't Is een gelijkenis van Walvisschen enz. waar aan een ruim lyn word gegeven om voort te schieten, als zy van 't harpoen getroffen zijn. Zo geeft men ook een touw bot. Maar wat is dat bot te zeggen?
Ik zal'er hair of pluimen van hebben. Dit spreekwoord is gesproten van de jagers, die op viervoetig wild, of gevogelte uitgaan, b. v. op haazen, of patryzen. Het zelve is: Ik zal'er haring, of kuit van hebben.
Een goede waterhond ontziet geen modderige sloot. Dat wil zeggen, hy laat zich om voordeel te bejagen, of zyn voornemen uit te voeren, niet wederhouden door iets vuils of moeyelyks, maar ondergaat dat.
Op de hage kloppen. Dit is ontleent van zulke, die vogelnestjes zoeken, of wild jagen. Deze kloppen en slaan op hagen en struiken, op dat 't geene daar in schuilt, zich zoude ontdekken door uitvliegen, of wegloopen, en zo gekregen worden. 't Word ook toegepast op ymand te maanen, op dat'er geld uit zijn beurs te voorschijn kome.
Daar men't minst verwacht, springt de haas uit de gracht. De zin is, 't geluk komt zomtijds van daar men 't minst verwacht. Zo zeiden de Latijnen: Semper tibi pendeat hamus. Quo minime credis gurgite piscis erit.Men moet dan den moed straks niet opgeven. Ongezien kan geschiên.
Hy is van zyn veld. Dat wil zeggen, ergens daar hy niet bedreven is. Dit word tot zaaken overgebragt. Een haas die van zyn veld is, en de sluippaadjes, of loopjes niet kent, weet niet waar heen hy zich best wenden moet, en word lichtelijk van de jachthonden gevangen. Dus zegt men ook: Hy is'er bedreven als een karper op den zolder.Dit gaat zo verre, dat de ouden zeiden: Een zot is wijzer in zyn eigen huis, dan een wijs man in een anders.Immers, Een haan is stout op zyn eigen mesthoop,
| |
| |
en een hond in zyn eigen nest.Met het eerste komt over een: Hy is van zyn stuk, of van zyn verzet geraakt. Veld winnen, en 't veld behouden, is ontleent van veldslagen.
Hy heeft achter de hage geloopen. Dit zegt men van een jongen, die uit de school gebleven is, gelijk wel geschied om vogelnestjes in de hage te zoeken. Maar niet zelden vinden zy het ledige nest; dewyl de jongen uitgevlogen zyn, of om dat een ander de moeite van 't uithalen op zich heeft genomen. De reize van zulk een haaglooper zoude echter niet vruchteloos wezen, indien hy van daar een roede meêbragt, om hem ter welkomst mede te quispelen.
Met een zoet toomtje. Dit zegt men van ymand door vriendelykheid ergens toe aan te lokken, en te verleiden. Dit spreekwoord is van 't gebruik uit misverstand verbastert, want het moet zyn, met zoet toontje. 't Is genomen van een vogelaar, die een zoet fluitje gebruikt, om de vinken in 't net te krijgen. Zo zeggen de Latijnen; Fistula dulce canit, volucrem dum decepit auceps.
Hy is geen schoot waardig. Dat wil zeggen, hy is niet waardig, dat men iets aan hem te kost legge, of eenige moeite om zynen t'wille doe, 't Is aan hem niet besteed. De gelykenis is van zulke kleine vogeltjes, of iets diergelyks, die 't kruid en den hagel van een roerschoot niet verdienen. Men zegt dat ook: Hy is 't afblaazen van de lont niet waardig.
Hy heeft een kraai geschoten. Dat is by de Zeeuwen, hy heeft lorrendraayery, of sluikery begaan. De ouden noemden de verklikkers kraayers; 't zy dan van den haan, die 's nachts waakt, en geluid maakt; of iets diergelyks. Een kraai kan dan zyn zulk een kraayer, of verklikker, dien men omkoopt om te oogluiken en zwygen, of weet te bedriegen. Zo kan zulk een geschoten worden met een zilvere kogel. Anders, 't is de sluikery zelf; en zo is een kraai te schieten, 't geen men sluiken wil onverklikt binnen te krygen, gelyk men zegt, Een vogel in de vlucht te schieten.Mogelyk krygt zulk een verklikker, of kraayer, den naam van een haan in dat spreekwoord; Daar zal niet een haan na kraayen,voor 't zal niet uitgebragt worden, daar zal geen navermaan van zyn. Doch al zo wel kan dit gebragt worden tot den haan, die op de verloochening van Petrus kraaide, gelyk gezegt is bladz. 10. | |
| |
Hy loopt in 't oog. Dat is, men houd het oog op hem, men heeft hem in de buis, men heeft hem in den neus,hy heeft zich verdacht gemaakt. Zo gaat het wel met zulke kraaischieters.
Hy is in de knip gekomen. Dit drukt uit, hy is verrast en gevangen geworden: gelyk vogeltjes, die men door 't onverwacht nederslaan van de deuren eener knipkouw vangt. Men zegt ook, Hy is geknipt.Gebeurt dit eenen kraaischieter, dan pleegt op hem te passen: Een koe kakt in den Mei meer, dan zeven meezen in een gantsch jaar.Maar hier in pleegt men mede bewaarheid te zien: De kruik gaat zo lang te water, tot dat ze eens breekt.Dan is 't, Eens betaalt het al.
Dat steekt zyn been uit. Dit zegt men van iets, daar 't qualyk meê staat. Ik denk dat het genomen is van vogelen, die als zy sterven, de pooten van zich steken, en, als men boertende zegt, hun geld wyzen.
Dat steekt zyn aars uit. Dit zegt men, hoewel onbeschoft genoeg, om uit te drukken, dat iets bezwykt of begeeft. Zou dat willen zeggen, het aarsselt, 't deinst achter uit? Of is 't ontleent van de uitpuiling van een muur, die dreigt te vallen?
't Is in de asch gebrouwt. Dat wil zeggen, de zaak is verbrod en verdorven: gelyk wanneer eenig brouwzel in de asch geraakt. Dus zegt men ook van ymand: Zyn spillen liggen in de asch. Hy heeft het spit in de assche gewend.
Hy liep hem in den mond. Dat is, hy quam hem zelf ontmoeten. Dit is ontleent van een haas, die den jachthond zelf in den muil komt loopen. Op zulk een wyze gaat het in Leuilekkerland toe met de gebraden patryzen, voor die den bryberg hebben doorgegeten;indien de beschryving waarachtig is.
Hy zat hem op de hielen. Dit wil zeggen, hy achtervolgde hem van naby. Doch dat kan niet al zittende geschieden. Anders zoude het wonder zo groot niet zyn, | |
| |
indien al een koe een haas ving. Zat is dan verbastert, of afgeleid niet van zitten, maar van zetten. Dus zegt men, Ymand nazetten, voor na loopen, jagt op ymand maken. Het zelve is in achter hem zitten, voor zetten.
Met onwillige honden is 't quaad haazen vangen. Dat zegt men van die aan eenig werk tegen hun zin en wil gestelt worden. Anders, gewillige arbeid is maar half werk. Doch die met katten jaagt, vangt geen haazen, maar muizen. 't Gaat ook buiten de gissing van die een valk jaagt, en een uil vangt. Doch men kan met gesloten oogen, zonder hond, net, of roer, wel een uiltje vangen.
Veel honden is der haazen dood. Dat wil zeggen, de menigte maakt de overmagt. Een man is tegen een man opgewassen: maar Ne Hercules quidem contra duos. Geen een tegen veele. Twee mannen zyn een mans heer. Men zegt mede: Veele handen maken licht werk; doch 't is de Droes in de schotel: en Veele honden maken ras een schotel ledig.
Hy laat den hond hinken. Dit zegt men van ymand, die zich in iets niet wel quyt. 't Is genomen van honden, die al hinkende op drie pooten loopen. Dan is 't kreupel werk.
Een is geen. Dit zegt men, als een alleen tot iets niet genoeg is. Een is geen getal; maar dat bestaat uit vermenigvuldigde eenen. Dus is 't ook een spreekwoord: Wat gaat'er op een been? Zo kan men wel huppelen, maar niet wandelen; gelijk niet vliegen met eenen vleugel. Op die wijze zegt men mede: Een man is geen man, en Een man gaat een mans gang. Plus vident oculi, quam oculus. Twee oogen zien meer dan een. 't Is insgelijks een spreekwoord, Een ei is geen ei. Twee eyeren is een ei. Drie eyeren zyn een Paaschei. Men kan dat door den Regel van drien eens naçyferen.
Iets opstikken. Dat is, het uit den grond, daar 't verborgen was, ophalen. De gelijkenis is overgebragt van 't stikken, of steken, der palingen met een aalscheer. Anders, opsteken word ook gebruikt van wild, dat men opjaagt. Met iets opstikken komt opbaggeren zeer overeen. 't Is echter zelden nut dat men oude koeyen, die lang verdronken en verzonken waren, weder uit de sloot ophaalt.
| |
| |
Hy is voor geen een gat te vangen. Dit zegt men van ymand die loos, en niet licht te vatten is: gelijk die beesten, welker hollen verscheide uitgangen hebben, om als de eene opening bezet is, door de andere te ontkomen. Hier van is 't ook een spreekwoord. 't Is een arme muis, die maar een hol heeft.
Daar is een oude rat in de val. Dit zegt men, als ymand van ouderdom en ervarentheid verschalkt is, dewijl oude ratten zich niet lichtelijk in vallen laten vangen.
De ratten aan 't spek helpen. Dit zegt ymand in de knip, of in de fuik brengen, door hem met een lokaas te bedriegen. De gelijkenis is genomen van spek, dat in een val gedaan word, om ratten te vangen.
Hy heeft het spek al weg. Zo zegt men van ymand, die ergens door besmet of bevangen is. 't Zal ook genomen zyn van ratten, die gesnoept hebben van spek, 't geen met rattekruid vergiftigt was. Hier aan is niet ongelijk: Het kasteel is van binnen verraden.
Zijn bakhuis zal vliegen vangen. Dat wil zeggen, men zal daar op vliegen vangen, door toeslaan, gelijk men met een vlieglap doet naar vliegen, die ergens op zitten. Zo maakt men ook van ymands bakhuis een trommel.
Zo hy dat doet, weet ik zyn vangst. Dit is eene bedreiging. 't Is te zeggen, ik weet wat zyn vangst zal zyn. Te weten, hy zal bot vangen; of, zyn bakhuis zal vliegen vangen. Gy zult niet vangen, is gy zult niet op doen, gy zult niet krygen. 't Zal Nihil op 't Request zyn.
Die eenen anderen jaagt, staat zelf niet stil. Dat blykt in de honden en jagers, die een wild naloopen. Zo plaagt hy, die ymand anders quellen wil, daar door ook zich zelven. Dit ondervinden de aanvangers van rechtsgedingen.
Hy is zo wild, als of hy met een trommel gevangen was. Dit zegt men van ymand, die zich zeer wild en ongetemt aanstelt. | |
| |
Wat is de reden van dit spreekwoord? Ik weet niet te gissen, dan dat een trommel door haar geluid het wild zeer verbaast en verschrikt maakt, zo dat het zeer verwildert de vlucht neemt, en daar door wel dolschootig in 't net loopt. Maar in 't tegendeel is een spreekwoord: Men vangt geen haazen met een trommel. Laat het gebruik zelf zijne meening verklaaren, en van zelfs-tegenspreking bevrijden.
't Is op hem gemunt. Dat wil zeggen, op hem word gemikt, of gedoelt. Maar hoe komt munten daar by te pas? Munten is geld slaan, van munt, 't geen ik buiten twyfel acht versmeed te zijn van 't Latijnsche moneta. Doch dat schijnt op het spreekwoord niet toepasselijk. Ik gis dat gemunt verbastert is van gemant, zo dat het zeggen wil, hy is de man, dien men voor heeft. Dus leggen schutters in gevechten elk aan op hunnen man. Hier in word ik bevestigt, om dat een muntige koe ouds tyds ook genoemt wierd een mansche koe, met betrekking op den stier. Of wil het zeggen, men heeft hem bestempelt? Dit word ook verder tot andere dingen uitgebreid. Maar waar toe zullen wy uitmunten, voor uitsteken, brengen? 't Latijnsche eminere zweemt daar na niet qualijk.
Pas wat te raken. Dat wil zeggen, pas op, dat gy wat raakt, ga niet dolschootig te werk, mik wel eer gy schiet.
't Zou wel moeten hitten. Hitten is treffen, raken. Dat woord is alleen in dit spreekwoord uit de aaloude taal by ons overgebleven, maar gemeen by de Engelschen. Ziet daar van de Fakkel, en 't Vervolg.
Hy licht op zyn luimen. De zin is, hy loert om te verrassen, gelijk de kat op een muis. Luimen is met een nederbukkend hoofd ter zijden uitzien. Ziet daar van de Fakkel, bladz. 216. Zo zegt men ook: Hy loopt onder den hoed.
|
|