| |
| |
| |
XI. Spreekwoorden van kostwinning, en koophandel, enz.
Help u zelven, zo helpt u God. Te weten, door 't wel gebruiken van de verordende middelen, waar aan Gods zegen toegezegt is. De ouden drukten dit dus uit: Stroop uwe armen, en zeg, God woud's. God geeft de ganzen den kost wel; maar zy moeten dien plukken, dat ze op hun aars vallen.
't Is een blokker. Zo zegt men van ymand, die zich met arbeid en neerstigheid op 't studeeren, of eenige diergelyke bezigheid, legt: Ziet van blokken de Fakkel, bladz. 36, in blok. Van een noest arbeidsman zegt men, 't Is een werkuil. Zoude dat niet spelen op het laat en by nagt werken? Vergelykt Psalm 127: 2.
Een vliegende kraai vangt wat, die stil zit, niet. Dit wil zeggen, de bezige hand wint, niet die kruiswyze over de andere geslagen is. Den slaapenden wolf loopt geen schaap in den mond. Gebraden patryzen komen niemand in den mond vliegen. Men zegt wel, dat dit in Leuilekkerland geschied; maar daar word ook by verhaalt, dat daar een groote bryberg voor ligt, en dat het verre van hier is. Hier geld: Semper tibi pendeat hamus. Quo minimè credis gurgite piscis erit. Wie weet waar? 't gebeurt echter zelden, dat een koe een haas vangt: of 't moet zyn in een nauw straatje. Doch Als 't lukt, kalft de os.
Die koe geeft veel melk; maar stoot ze weder om. Dit past men toe op zulke, die wel veel winnen, maar alles weêr doorbrengen en verquisten; gelyk die een stuiver verdienen, en voor een braspenning dorst hebben. Van zodanig een zegt men: Hy slagt Koppen, heeft hy veel eyeren, hy maakt veel doppen.
De werkader is hem geborsten. Dit zegt men van eenen vadzigen leuyaard, een ledigen doeniet, die zyn zweet niet mag rieken, dat is, die van geen werken houd, dat het zweeten veroorzaakt. Dus zegt men van de Moniken: Zy eeten dat zy zweeten, en zy arbeiden dat ze koude krygen. Tegen dat schandelyk | |
| |
en schadelyk gebrek is geen beter middel, dan zulker rug af te wisschen met een droogen eiken doek, of die te bestryken met rottingzalf, en'er in den vasten een hongerplaaster op te leggen. Recipe, probatum est. Die niet werkt zal niet eeten.Vergelykt Gen. 3: 19. Zo zeiden de Heidenen: Dii sudoribus omnia vendunt, de Goden verkoopen alles voor zweet.
Hy schiet de leuyaards boge af. Dat drukt boertende uit, hy steekt geeuwende zyn armen om hoog, om die uit te rekken: welke dan eenigzins een booge zonder pees vertoonen. Vergelykt Spreuk. 6: 9, 10. Sint Raspyn weet goeden raad om den vaak uit de oogen te wryven aan die, om boete te doen, in zyn klooster gezet zyn.
Die de roos wil plukken, moet de doornen niet ontzien. Dat is, die de aangenaamheid of 't gewin van eene zaak wil genieten, moet zich de moeyelykheden, waar mede die vergezelschapt is, getroosten. 't Is waarheid, Geen roozen zonder doornen, geen lief zonder leed. Zo moet die den honig wil uithalen, het steken der byen ondergaan. Anders als de Kat, die den visch uit de tobbe wel begeert, maar haare pooten daarom niet wil nat maken. De Latynen zeiden wel: Nuncleum esse qui vult, corticem frangat oportet, die den kern der noot wil eeten, moet de schel kraaken. Met het eerste spreekwoord komt over een: Die 't vuur begeert, moet den rook lyden. Want daar 't rookt, is 't warm, En die de eyeren van de hin begeert, moet haar kakelen lyden, volgens de welgegronde aammerking van den wyzen Sokrates omtrent zyn zoete Lief Xantippe.
Hy wil het avonturen. Dat is, hy wil het avontuur of geval ondergaan, hy wil'er een kans na wagen. 't Is doch, die waagt, die wint. Ziet hier voor het spreekwoord, 't Is ter goeder uure, bladz. 13. Jan durft niet, doet zelden een goede markt.
Men moet de handen uit de mouw steken. Dat is, die aan 't werk slaan. Het werken is zalig, zei de Bagyn. Ouds tyds droeg men lange en wyde mouwen, die de handen bedekten; of men stak die over malkanderen daar in, gelyk nu wel geschied in de mouwen der Japansche rokken. Deze moesten uit de mouw, zoude men werken. 't Was dus niet zeer redenryk gedaan van dien goeden Prediker, die zyne gesten of handgebaaren maakte onder zynen mantel. Voorzigtiger handelde die nar, die om zig te wreken van zy- | |
| |
nen meester, die hem geslagen had, dacht, dat is voor u! en knipjes sloeg in zynen aaszak.
Men moet poot aan spelen. Dat is ook, de hand aan 't werk slaan. Het tegendeel is, Zyn poot te rugge trekken. Maar poot aan poot spelen, was de kattendans der toveressen, zo men die beschreef.
Alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in't jaar. Dat is, veel kleintjes maken een grootje. Beter een vink geplukt dan ledig gezeten. Die 't klein niet begeert, is 't groot niet weerd. Het tegendeel is, Met veêrtje voor veêrtje plukt men de vink kaal. De ouden zeiden: Veel malien maken een pansyzer, of malienkolder. Daar op ziet het spreekwoord: Hoe quelt my dat harnas, zei de boer, en hy had een malie op zyn mouw.
Dat is tot daaren toe, en een hemd zonder mouwen is tot hieren toe. Dat is tot daaren toe, zegt men van een zaak, die dus verre gekomen is, en die men daar laat berusten. Het overige is'er om te lachen bygevoegt.
Ik weet daar geen mouwen aan te stellen. Dit zegt men van iets, waar toe men geen raad weet, en waar meê men verlegen is: gelyk wanneer de snyder de mouwen noch uit de lengte, noch uit de breedte weet te vinden. Hier in echter betoonde die knecht zyn overleg, die een paar koussen aan de armgaten van zyn Heers wambuis had gezet, en zeide: Meester kan 't passeeren, zo laat het passeeren. Men heeft wel mouwen die los zyn, en slechts aangeschoven worden. Dit zyn dan gemaakte mouwen.
Hebben is hebben, krygen is de kunst. Dit spreekwoord is van veel gebruik by die 't evenveel is, hoe zy iets krygen, als zy 't maar hebben, volgens dien stokregel: Unde habeas quaerat nemo, sed oportet habere. Die 't nestje vind, weet het; maar die 't uithaalt, heeft het. Elk wil een konstenaar zyn in 't krygers gilde, Practica est multiplex. Elk is een dief in zyne neering. 't Is, zegt men, den boeren niet wys te maken, hoe de soldaten aan den kost komen. | |
| |
Wenschers en wouders zyn arme huishouders. Het wenschen om een ton gouds, vult de beurs al zo weinig, en doet een schoorsteen niet meer rooken, dan het wenschen om een duit. Vergelykt Spreuk. 21: 25. Zo vullen woorden geenen zak.
Spreeuwen willen wel kerssen eeten, maar geen boomen planten. Dit past aardig op zulke, die de vrugten wel willen genieten, maar niets daar toe doen, willende ledig gaan op een anders zweet, en maaijen, maar niet zaayen. Men zegt wel, Eer de boom groot is, is de planter dood. Dit spreekwoord word al dikwyls bewaarheid. Maar hier moet gelden: Si non nobis, saltem posteris. Hadden onze vaderen niet geplant, het appelmannetje zoude by veele kinderen niet om zyne rente komen. Doch men schud geen koeyen uit kersseboomen.
't Is alles maar een weet. Dit is een gemeen spreekwoord; en, Die wat weet, komt het te pas. Doch dat weten van konsten en wetenschappen waait elk niet aan, maar eischt arbeid en oeffening. Die 't weet, moet het zeggen; en die 't niet weet, zal 't niet klappen. Van achterhoudende zegt men: Hans weet het wel, maar Hans wil 't niet zeggen. Daar zyn echter konsten, waar mede men geboren is, Zo is gaapen en gieten de konst van drinken; en Schurft leert wel kraauwen.
Twaalf ambachten dertien ongelukken. Die veele ambachten ter hand neemt, en 't elkens van 't eene tot het andere overgaat, leert'er geen wel, om zich mede te konnen geneeren: gelyk een boom die gedurig verplant word, geen wortelen kan schieten. 't Is dan, de omnibus aliquid, de toto nihil. Die twaalf ambachten maken yder hem dan ongelukkig; en het dertiende is, dat hy niets weet, om 'er door te bestaan. Anders, Een ambacht heeft een gouden bodem.
Leer weven, zo kont gy een ambacht. Zo zegt men jokkende. Maar ten onrechte is het ambacht der wevers tot een spreekwoord, en in kleinachting geraakt. Immers spannen de wevers de kroon, als zy 'er hun gaaren op winden. Zonder wevers moest men zonder hemd loopen; en dan zoude niet meer waar zyn, 't Hemd is my nader, dan de rok. Ja die beide zouden wel even verre wezen; en de wereld zou dan vol geleerde lieden geraken; zo dat de oude dragt van Adam en Eva, na de schorten van vygebladeren, weder de nieuwe en algemeene mode zoude zyn. Doch de oude spraken noch | |
| |
van een gemakkelyker ambacht: dat was met den bedelzak loopen, Ziet daar van de Fakkel, bladz. 9. in Ambacht. In dat laatste gilde komen ook wel, die hunnen meester te vroeg ontloopen zyn. Zekerlyk een goed wever kan dikwyls den kost beter winnen, dan een broddelmeester van zeven vrye konsten. Het weven heeft nu het zelve lot met het spelen op de lier, dat ouds tyds zelf van Koningen tot vermaak geschiedde; maar nu voor gemantelde bedelaars, tot broodwinning, gelaten word. Op die zelve wyze plagten Koninginnen, en de grootste Mevrouwen, wel te weven. Vergelykt Spreuken 31: 19, 24. Zo grillig veranderen de menschen en tyden! Maar wat wezentlyke betoogreden konnen de Natuurkundigen geven van dat spreekwoord, 't geen men gebruikt als de kaars een duister licht van zich straalt: Zy brand als of'er een wever vryde. Dit zal op die zelve wiskundige gronden steunen met dat andere: 't Zal regenen: want de ketelboeters, of zeefkramers, loopen. Zoude het niet zyn, om dat wevers hunne vryagien zelden verrichten, daar men dikke kaarssen, van vier in een pond, brand? Ik zoude echter meer staat maken in de natuurgeheimen op deze voorzegging van dien Sterrekyker: 't Zal regenen, want de goot stinkt, al wilde ymand dit voor neuswysheid schelden, en schoon men dit niet vind in den Italiaanschen Waarzegger van Don Antonio Magino, achter den Almanach. Dus ziet men ook al dikwyls bewaarheid: Kinderen die met vuur spelen, pissen in 't bed. Doch of deze uitwerking van die oorzaak komt, laat ik aan 't onderzoek der langbaardige Filosofen. Men voege hier by den raad, die een schooljongen gaf aan zynen makker, om zyn verlooren boek weder te krygen: Eet salade, en ziet om, dan zult gy het vinden. Dus had hy zelf zyn gemist boek, omkykende, in 't oog gekregen. Dit, dacht hy, was probatum est, en zoude die zelve uitwerking ook in andere hebben. Doch dus zoude men wel van den text der wevers geraken.
Lof Molenaars akker by Heeren poppegoed. Dit is een spreekwoord der ouden, maar ook nu waarheid. 't Word figuurlyk ymands akker genoemt, waar van hy den kost heeft, gelyk de landman van zynen akker. In dien zin is des molenaars akker de molensteen. Heeren poppegoed zullen zyn edele gesteenten en juweelen, die alleen tot pronk dienen, en waar van zy niet meer nut hebben dan de kinderen van hunne blinkende steentjes, glaasjes en diergelyk poppegoed. Schoon de inbeelding daar op een hoogen prys stelt, een molensteen is om haar noodig gebruik meerder te achten.
Zy danst op haar vuisten. Dat zegt men van eene die brood kneed, of aan de waschtobbe staat.
| |
| |
Hy snyd den wyngaard onder de aarde. Zo noemt men op zyn hoofsch, een heimelyk gemakruimer, anders gezegt een beersteker. (Ziet van dit laatste de Fakkel, bladz. 22.) Die Paaschnaam is aardig en zinryk uitgevonden. Dat wyngaard' is zamengestelt van wyn en gaêren, dewyl de wyn na 't drinken, aan Harmen, den ontfanger der verkeerde kosten, word toevertrouwt, die alles byeen vergadert en wegsluit in zynen onderaardschen kelder, tot dat de volheid oog en neus waarschouwt, dat het tyd is om dien wyngaard te snyden. Is dat geen çierlyk verbloemde spreekwyze?
Hy leid de Bruid. Dit zegt men van die de vrucht van den gesneden wyngaard onder de aarde, ook genaamt de Bruid, op zyne karos wegvoert, wanneer de neus der ontmoeters op den reuk kan ter Bruidloft gaan. Van deze Bruid is die Voerman de Leidjonker. Ziet de Fakkel, bladz. 51, in Brouwen. Doch dat is een werk der duisternis.
't Is een koopman van aalsvellen. Dus zegt men boertende van ymand, wiens waaren den Makelaaren op de beurs van Amsterdam niet veel kortagie, of kortinggeld, doen winnen. Zulke handelsmannen in 't gros, zyn die zwavelstokken met bosjes sevens verkoopen. Ook die in lynwaat handelen gelyk de voddewyven. Doch dat is nog beter, dan wind verkoopen, zo als niet weinige in den laatsten dullen actiehandel ondervonden, en beklaagt hebben.
Wei is kernemelks borge. Dus zegt men niet onaardig, om uit te drukken, dat men zo met den borge, als met den schuldenaar, even zeer beveiligt is. Dus stelt de Paap zyn ziel wel voor ymand te pande. Maar haalt de Droes dien Borge, waar blyft dan de zondaar zelf? Ik durf niet zeggen, in 't vagevuur.
Hy dryft op zyn eigen wieken. Men zegt dat ook: Hy zwemt op zyn eigen biezen, en Hy staat op zyn eigen beenen: 't wil zeggen, hy gebruikt geen hulp noch dienst van andere. De gelykenis is ontleent van vogelen. die op hunne vlerken in de lucht zweeven. Doch zulke moeten toezien, dat zy niet willen vliegen, eer zy slagpennen in de vleugels hebben, noch zich te vroeg uit het nest begeven; op dat ze 't lot van Icarus niet krygen. | |
| |
Hy is'er boven op. Dit spreekwoord zal ontleent zyn van 't verbeelde omwentelende gelukrad. Doch de ouder zuster pleegt'er niet zeer mede in haaren schik te zyn, wanneer de jonger haar door eerst te trouwen, op den oven gezet heeft. Zo pronkt een uil boven op de kruk.
Hy zit op een gouden berg, of boom. Dit zegt men van ymand, die woont daar hy gelegentheid heeft, om groote winsten te doen, en zich met luister te vertoonen. Daar aan is niet ongelyk: Hy drinkt goud uit een horentje; dat op den hoorn van overvloet zal speelen.
Die in 't ried zit, maakt pypjes. Dit is een gelykenis van riedpypjes, waar op de kinderen blazen. Het spreekwoord wil uitdrukken, die de gelegentheid tot voordeel heeft, bedient zich daarvan. Hier mede komt over een: Die de kroo, of kruiwagen heeft, kruit ze. Die 't kruis heeft, zegent zich zelven eerst.
Hy heeft zyn schaapjes op 't drooge. Dit spreekwoord word gebruikt van ymand, wiens zaaken verzorgt en in veiligheid zyn: gelyk een herder, die in een hoogen watervloed zyne kudde op eene hoogte gebergt heeft. Of zouden schaapjes verbastert zyn van scheepjes. De ouden trokken die, na behouden reize, op 't drooge. Hier mede komt over een: Hy heeft het op zyn muiltjes gebragt. Dat wil zeggen, hy heeft zo veel opgelegt, dat hy nu op zyn muiltjes kan gaan, en zyn rust en gemak houden.
Hy naait zynen naad. Dit zegt men van ymand, die met zyn zaaken tot zyn voordeel stillekens en zonder veel gerucht te maken, voortgaat. Dit spreekwoord is van de snyders tafel genomen. Doch het geschied van beunhaazen mede. 't Is ook in een anderen zin waarheid: Veel naayen kort den draad.
Ik heb dat binnen balie. Dat is, ik heb dat in verzekertheid. Een balie betekent ook een grendel, of sluitboom. 't Geen daar binnen in huis besloten is, is veilig. Dan zegt men, Smids dochter is'er voor. Binnen best.
| |
| |
Beter is een vogel in de hand, dan tien in de lucht. Dat wil zeggen, beter is weinig zeker, dan veel onzeker. De praesentibus gaudet Ecclesia. Die anders gezint zyn, bevinden wel, dat hen alle die vogels ontsnappen. Van klein, doch gewis gewin, zegt men: Een klein vischje is een zoet vischje. De groote visschen scheuren 't net, en gaan met den angel door, of springen uit de ketel.
Hy grypt naar de schaduw, en laat het vleesch ontvallen. Zo zegt men uit de Fabelen van AEsopus, van die uit onbezonnen begeerlykheid het onzekere voor het zekere nahappen. Niet veel beraadener zyn zy, die het hennenei grypen, en't ganzenei verwaarloozen. Zo bedriegt de gierigheid de wysheid.
Uw geld zal op een rooster getelt worden. Dit past men toe op ymand, die met een quaaden betaalder te doen heeft; of die weinig loon heeft te verwachten. 't Geld dat op een rooster geteld word, valt'er door.
Hy heeft dat zo vast, als een hand vol vliegen. Dus drukt men boertig uit, hoe ongewis iets is. Men weet hoe lichtelyk vliegen uit de hand ontsnappen. Zo zegt men ook, Hy heeft dat zo vast, als een paling by den steert. Veele spreekwoorden spelen op diergelyke aardige gelykenissen. By voorbeeld, Zo vast als een mutsje met een keelband. Zy is ontstelt als een oud spinnewiel. Hy beeft als een loode deur. Hy beeft als een kat voor een spiering, en een hond voor een stuk speks. Het vloeit als een fontein uit een bezemstok. Het hangt aan malkanderen, als geknoopt zand. Hy is beschaamt als een paard, dat de kar omgeworpen heeft. Dat ligt als een hoer in 't bedstroo. Hy heeft haar zo lief, als een oud paard zyn moêr. Men zou'er op verlieven, als een boer op een boekweite koek. 't Hangt als een kakhuis over een graft. 't Hangt als een koe in een kerssenboom. Ik zie u liever, dan myn hart. 't Vult als een boon, een brouwketel. Hy is daar van gevoed, als of hy voor by een bakkers deur had geloopen. Recht moet recht zyn, al zou men malkanderen in riemen snyden. De ouden moet men eeren, al zou men ze met stokken slaan.
Men moet niet te veel eyeren onder een hen leggen. De reden is, om dat ze dan alle wel stinkvuil worden gebroed. Dus wil men zeggen, dat niemand te veel onder een man moet wagen en laten, op dat niet een ongeval, of bankeroet, hem sevens byster make, | |
| |
en schoon hy 't voeteuvel mogt hebben, mede doen springen.
Men moet geen kat in een zak koopen. De kooper zoude daar door lichtelyk konnen bedrogen worden, als ware de kat een haas. Men moet de waare bezien, eer men die koopt. Anders zoude men lichtelyk zich knollen voor çitroenen, paardekeutels voor vygen, en britten, dat is brokkelingen, voor turven, gelyk die spreekwoorden zeggen, laten verkoopen, en in de hand duwen.
Onbezien, onberouwen. Dit word gezegt van iets dat men koopt, zonder het gezien te hebben. De zin is niet, dat zulk een koop niet berouwen zal; want dat valt dikwyls anders uit: maar dat men uit dien koop niet zal scheiden door naberouw. Gekocht zal, zonder nabeklag, gekocht blyven.
Die zich zyn huishuur ontziet, ontziet zich zyn welvaren. Dus is men tot schaade zuinig. Huizen die wel ter neering staan, doen meer huure; maar daar in geschied ook de meeste vertiering en winst.
Twee kramers weten den prys van een naalde wel. Dit zegt men boertende, van die de waarde van iets wel kennen, om dat het tot hun bedryf behoort. Zo weet een boer wel, wat de boter geld, schoon veelen dat niet scheelt.
Dat dient hem in zyn kraam. De zin is, dat komt hem wel te pas, hy kan daar mede zyn voordeel doen. Ik denk dat het ontleent is van een kramer: die waaren heeft, waar mede hy winst kan doen.
Zyn mes snyd aan weêr zyden. Dat is, hy doet aan beide kanten winst. 't Is ontleent van een tweesnydend zweerd, of mes. Zulken konnen debeste krippen snyden; en 't valt met hen altyd, botertje boven, gelyk de kat op haare pooten.
Een zot en zyn geld, zyn haast gescheiden. De reden is; vermits hy geen oordeel noch beleid heeft, om het wel aan te leggen, en te bewaren. Vergelykt Spreuken 17: 16. Op die wyze zegt men mede: Als de kinderen ter markt komen, dan krygen de
| |
| |
kramers geld! 't Is waarheid, Men kan wel goud te duur koopen. Men zegt van zulke koopmanschappen: 't Is dat zo wel waardig, als een uil een pont groot: en 't is zoo veel waard als'er een gek voor geven wil.
Men heeft hem zien komen. Dat wil zeggen, men heeft hem bedrogen, b. v. met eenige koopwaare; of hem die te duur aangesmeert. Als men ymand van verre ziet komen, kan men verdacht zyn, hoe men hem wil ontfangen. Daar van bedienen zich straatschenders omtrent reizers. 't Is veiliger tot zulke te zeggen: Achter ziet gy my laatst.
't Ging grip grap weg. Dat zegt men van waare die van elk gewilt, en straks vertiert is. 't Is verbastert van gryp, grabbel; of gryp, raap.
't Is wel gezouten. Dit zegt men van een koop, die ymand opgejaagt is, en hem duur genoeg komt te staan. Maar hoe komt dat daar op ter snede? Is 't om dat zout een stuk vleesch door de pekel zwaarder doet wegen? Op de smaak, of bewaring, denk ik niet dat gezinspeelt word. In 't tegendeel, Zout en zuur krenkt de natuur, te weten, als dat onmaatig is. Want hier geld niet, Is een weinigje goed, veel is niet quaad.
Hy mag dat wel voor by des Schouts deur dragen. Dit zegt men van iets, wiens waarde ruim betaalt is, als hebbende geen gevaar voor gestolen goed aangehaalt te worden.
Hy zal daar zyn kleêren aan scheuren. Dat wil zeggen, hy zal daar aan schade lyden. De gelykenis genomen van een spyker, of iets diergelyks, waar aan men vast geraakt is, en zyne klederen scheurt. Zo moet een schaapje van zyn wol laten.
Het hangt hem van de vingeren. Dat is, hy zal dat zeer licht laten varen. 't Geen men vast houden wil, besluit men met of binnen de vingeren.
Iets voor den aars slaan, of lappen. Dat zegt men van koopmanschap, die men voor wat prys het zy, zich quyt maakt, en voort helpt. 't Zal genomen zyn van ymand, | |
| |
dien men een schop voor zyn achterste geeft, en dus weg helpt. Zo zegt men ook, Iets voetstoots verkoopen. Van waare die geen trek heeft, zegt men: Dat zit op zyn'aars.
't Is hem aan zyn been gebleven. Dat zegt men van waare, die ymand niet kan verkoopen. Dus is 't ook een spreekwoord, Hy mag dat wel aan zyn been knoopen, als hy schade of bankeroet staat te lyden. Zo zegt men mede: Hy heeft dat aan zyn been. De zin is, hy kan zich daar van niet los maken noch ontdoen. Hy is daar vast aan. 't Zal genomen zyn van de blokken, die men aan der paarden pooten doet, als in dat spreekwoord, Hy heeft een blok aan 't been.
Hy zal daar geen zyde by spinnen. Dit wil zeggen, hy zal daar geen voordeel by doen. Daar zyn zeer veele spreekwoorden van het spinnewiel, spinrok, haspelen, en spinnen ontleent. Dus zegt men: Heeft zy 't gerokkent, zy mag het afspinnen. Zo kan men van grof werk geen fyne zyde spinnen. Van een weekgebakkenen zegt men: Hy is grof gesponnen, en slap gedraait; 't geen een slechten en onsterken draad maakt. Bestaat Besjes schat in haar spinnewieltje, zy kan geen einde van haar goed zien, als zy op 't ronde rad kykt.
Men kan van alle vlas geen goed gaaren spinnen. Ik beroep my wegens de waarheid van dit spreekwoord, op het getuigenis van alle hekelwyven en spinsters. Immers leuye Lys houd minst van werk. Dan is 't vlas wel goed; maar de spinster deugt niet. Dus zegt men van eene zaak, waar mede men verlegen is: Ik weet daar geen goed garen van te spinnen. Byzonderlyk zo Jan de Wasser aan 't spinnewiel zit. Elk zie wat hy rokkent, of hy 't kan spinnen, en afhaspelen, Hier om moet men wel op den haspel passen, of de streng geraakt lichtelyk in de wer. Daar ligt dan de brodde, het werrenest, daar hapert het. Ziet de Fakkel, bladz. 49, in Brodde. Doch als men den draad heeft, zal men 't klouwen wel vinden. Die wel spint, draagt een ruim hemd.
Men kan van een verkens oor geen fluweele beurs maken. Dit komt over een met dat spreekwoord; Men kan geen jachthoorn maken van een zwynsdrek, noch van een vossensteert een trompet. Ook, Nooit maakt men een goeden pyl van een verkenssteert. Noch minder dan van 't geen een krul meer heeft, dan een verkenssteert. Niet veel beter | |
| |
had die boer het begrepen, die een wildzwynshuid van den jager begeerde, om'er zich een hertsleêren broek van te laten bereiden. Beraadener was het overleg van hem, die van zyn verkenskot een kleêrkas wilde laten maken. Zulk een overlegger was naar 't spreekwoord, Jaap de melkboer, die van een halve oude schuit, een geheel nieuw kakhuis liet maken, Voert het gebruik wel beter taal, dan die eerste boer, wanneer het spreekt van een houten schoorsteen, een koperen strykyzer, een zilveren ooryzer, enz. Maar men kapt van vuuren hout geen eiken spaanders.
Die winst kan hy wel in een wetsteen knoopen. Dat wil zeggen, hy doet daar by niet de minste winst. Een slypsteen dient niet tot een geldbuidel; en daar in kan men even zo veel knoopen, als men in een oog kan bergen. Een paard kan dat wel in zijn vuist vatten. Op zulk een voordeel kan men geen vette soppen weeken.
Hy lapt de broek, en geeft het naaigaren toe. Dit wil uitdrukken, hy doet zynen arbeid om niet, en draagt boven dien de kosten. Beter was Sint Krispyn beraaden: want, zo men zegt: Hy stal het leêr, en gaf de schoenen om Gods wil. Zy zien ook meer op hun belang, die Ymand een koekje bakken van zyn eigen deeg; en breede riemen snyden uit een anders leêr. Zo kan men goed koop mild zyn uit een anders beurs.
't Is zomtyds beter, een appel gegeven, dan gegeten. Deze stokregel word gevolgt van die, in welker rekenboeken men vind: Aan beter gedaan, dan gelaten, zo veel. Geerne ondergaat men eene mindere schade, om een grooter gewin. Dus werpt men een spiering uit, om een kabeljauw te vangen. Een koopman moet ook weten te lichten, en te zwaaren. Geen koopman is'er, die altyd wint; en die al te wys wil zyn, doet zelden een goede markt. Daarom, Tusschen mal en vroed, wint men 't meeste goed.
Men moet de bluts tegen de buil stellen. De zin is, het voordeel tegen de schade evenaren. Een bluts is eene ingebogen holligheid, een buil is een uitpuilende hoogte. Deze twee tegen malkanderen vergeleken zynde, komt het weêr effen uit. Op die wyze zeide de boer, wanneer 't aan 't regenen was, Bederft myn hooi, zo wast myn kool. | |
| |
't Is quint. Dit wil zeggen, dat is winst. 't Zal genomen zyn van den eertyds gewoonen interest, vyf ten hondert, Vergelykt Genes. 47: 24.
Hy zal wel beter koop geven. De zin is, hy zal wel zachter worden, en toe komen, hy zal zich wel bedenken. Dit is genomen van zulke, die hunne waaren wel hoog loven, en op geld houden; maar de zelve om een minderen prys leveren, en afstaan. Dit word op andere dingen toegepast. Zo zegt men van ymand, die inkrimpt: Hy geeft koop. Het tegendeel is: Hy blyft op zyn geheel staan.
Hy zal daar niet lang banken. Dit drukt uit, hy zal daar niet lang konnen duuren. Zyn Ryk zal haast uit zyn. 't Kan genomen zyn van de banken der kroegen, waar op de drinkebroêrs in 't gelag zitten, om te zwelgen en te banketteeren. Of liever, 't is van de banken der kooplieden, waar op zy hunne waaren in de jaarmerkten te koop leggen. Of anders, van de wisselbanken, die men dan plagt te hebben. Dit wil zeggen, hy zal haast koopman uit, en bankeroet zyn.
Hy speelt bankeroet. Bankeroet is te zeggen bankbreuk. Dus zegt men van zulk een, die springen moet, hy moet breken, of hy is gebroken. Dit is gevormt van't Italiaansche banco rotto. Rotto is verbastert van 't Latynsche ruptum, gebroken. Zo word een leger in route geslagen, dat is, gescheurt en gebroken.
Op 't scheiden van de markt, leert men de kooplieden kennen. Myns erachtens is dit ontleent van de koopers. 't Gaat met vriendschap en genoegen toe, zo lang die op de merkt koopen, en de verkoopers leveren. Maar onder in den zak vind men de rekening. Als de merkt eindigt, kraamen de verkoopers op, en eischen geld; doch dan is'er dikwyls niemand 't huis.
De paal is door den oven gesteken. Dit zegt men van een bedorven bakker, als had hy zyn oven in't ongereede gebragt. Maar waarom zegt men van een bedorven waard: 't verken is met den tap doorgeloopen? | |
| |
Hy is Duitschen en Waalen schuldig. Dat is, inheemschen, en uitheemschen. Onder den naam van Duitschen begrepen de oude hunnen landaard, en onder Waalen alle buitenlanders.
Beter zyn oude schulden, dan geene. Te weten, niet die men schuldig is; maar te voorderen heeft: om dat daar van zomtyds noch wel iets word ontfangen. Want Lange borgen, is geen quyt schelden. Uitstel is geen afstel. Men plagt te zeggen: Voor oude en onwisse schulden, neemt men haverstroo. 't Wil zeggen, al wat men maar krygen kan. 't Is winst, wat daar van komt. Doch in nieuwe winkels maant men geen oude schulden. Men zegt ook: Beter zyn oude schulden, dan oude vyandschap: want die is diep gewortelt. 't Spreekwoord is wat grof gesponnen, dat zegt; Die zonder schulden leeft, is een beest. Maar weinig zal dat andere aan de naloopende schuldeischers behagen: 't Is adelyk, veel schulden te hebben, en niet te betalen.
Hy heeft dat op zynen kerfstok. Dat is, 't word hem te last gelegt, 't staat op zyne rekening: gelyk men ymands schulden wel op eenen kerfstok tekent. Veele zondigen al op den ouden kerfstok aan. Maar eindelyk moet de kerfstok afgedaan zyn, of hy word yzer; en Sint Jan Credit is dood. Hier toe behoort ook, Hy heeft het verkerft, dat is, miskerft.
Hy opent een deur, om een verster te sluiten. Dit zegt men van ymand die een grooter schuld maakt, om eene mindere af te doen. Maar door zulk een open deur, gaat men den naasten weg naar Sint Reinuit.
Hy steekt de lont aan wedereinden aan. Eene lont, dus ontvonkt, is ras ontroert. Dit past men toe op zulk eenen, die al zyn goed haastig ophelpt, door twee quistmiddelen t' zamen te voegen, b. v. Wyntje met Tryntje, of den dobbelsteen.
Hy heeft zyn goed door de billen gelapt. Dit zegt men van zulke, die 't geen zy bezaten, verbrast hebben; vermits de billen belast worden met de uitgave der verteerde kosten, van 't geene de maag ontfangen had. 't Is een stokregel: Vette keuken magere erf. | |
| |
Hy heeft niet een nagel om zynen aars te kraauwen. Dat wil zeggen, 't Is Jonker Pover, hy is t'eenemaal arm, zo dat hy tot dat gebruik, zelf niet eenen nagel aan zyne vingeren heeft. Men zegt dus ook, Hy is dood-arm. Dit drukt uit, hy is zo arm als een doode, die niet met al bezit, Job 1: 21. En mede, Hy heeft ter wereld Gods niet. Gods komt'er by tot vergrooting; maar bleef'er beter af. Ruwer word gezegt, 't Is een arme Duivel. Die helsche geest gaf zich uit voor zeer ryk, Matth. 4: 9, en had geen eigendom van een stofje. Van zulke spreekt Salomo, Spreuken 13: 7.
Hy is reeuws. Dat wil zeggen, hy is'er uit. 't Komt dan in zin overeen met, Hy is rut. Zelf zoude het konnen schynen daar van verbastert te zyn. Ziet hier voor, bladz. 3. Maar ik gis, dat het versmolten is van 't Hoogduitsche rein aus, rein uit, gelyk roes is van garaus. Ziet boven, bladz. 121. 't Is dan, hy is van Sint Reinouts kalisbende. Maar waar om zegt men by de Zeeuwen van zulke, dat zy Spaans zyn? Is 't om dat men de goudbeurzen van zommige Spaansche Dons, by hunne hoogmoedigheid, meer spinnewebben dan Dukaaten vind? Of spruit dit uit Brederôs aardige klucht van den Spaanschen Brabander Don Jerolimo? Subordinata non pugnant. Dus kan ook, Hy is rut, zyn'r uit, voor 'er uit.
't Is een kaale rat. Zo noemt men een beroofden kaalis, die niets en heeft. Jonge ratten zyn geheel kaal en hairloos. Hier van heeft de Rattenkamer, die over berooide boedels 't bewind heeft, dien naam. Dan zyn de sleutels op de doodkist gelegt. Men zegt ook van zulk eenen: Hy riekt naar geld, als een koe naar muskeljaat: ook, Hy is overladen van geld, als een kikvorsch van veêren. Hy heeft kap en kovel verteert. Zyn beurs is plat. Doch ryke lieden hebben het meeste geld.
Hy is achter nat. Dit zegt men van zulke, welker zaaken niet wel staan, maar geschikt zyn tot een slechte uitkomst, en bankeroet. Dus draagt het einde den last. Zoude dit niet ontleent zyn van de jonge kinderen, die zich in hunne luuren bevuilt hebben? Dit is dikwils de uitwerking, van dat zulk een zich van vooren te veel nat gemaakt heeft: want 't Kan niet missen, die veel drinkt, moet veel pissen. Een vet voordeel, maakt een sober na-deel. | |
| |
Als hy opspringt, dan waagt het al. Dit past op ymand, die niets meer bezit, dan hy om en aan heeft. Als die opspringt, dan word het al bewogen. 't Is, omnia mea mecum porto. Zulk een zoude konnen op een papieren zoldertje danssen, zonder dat het gewigt van zyne goudbeurs hem daar door dede druipen.
Gelyk gy hem ziet, moogt gy hem schilderen. Dit is in zin gelyk aan't voorgaande. Die zich laat uitschilderen, pleegt dan zyne beste kleederen en çieraaden aan te doen: maar die'er geene andere bezit, dan die hy aan heeft, moet men zo afmaalen, al ware het met een kaal rokje, baarvoets, 't hair door den hoed, en de elleboogen door de mouwen.
Hy gaat met een papieren harnas. Dit zegt men van ymand, die door brieven van uitstel beveiligt is, zo dat hy van zyne schuldeischers niet kan aangetast worden. Op zulk een harnas verlaten zy zich meer, dan op een buffelsleêren kolder, dat veeler gewoone en dagelyksche dragt is.
Hy heeft de grendels doorgegeten. Dit zegt men van ymand, die de gevangenis om schuld uithard, tot dat de schuldeischers zelve moede zyn de onkosten langer te betalen, en daarom de grendels laten openen, op dat die vogels mogten wegvliegen.
Hy is verhuist met de noorder zon. Dat wil zeggen des nachts, wanneer de zon in 't noorden van ons is; of liever, by 't maanlicht, dat in de noortsche nachten, den bewoonderen van die gewesten voor eene zon verstrekt. Dan plegen bankeroetiers heimelyk met hun goed door te gaan, en de huishuur zo eerlyk te voldoen, als het paard de stalhuure. Het zelve is, met de nevelkar verhuizen. Dan mogen de schuldeischers eens nafluiten, en hebben zo veel als het huppelen van drie geiten. De wet van Keizer Karel was wel zulke, als snoode dieven, in hunne deuren op te hangen: maar zy spelen, haas op: dewyl zy wel weten, dat men niemand hangt, eer men hem heeft.
Daar niet is, verliest de Keizer zyn recht. Dit spreekwoord is, naar de letter genomen, valsch; want het recht blyft onverloren, al valt'er niets te halen: maar recht beduid hier iets, | |
| |
't geen dat recht zoude konnen voldoen. Men kan geenen keisteen de huid afstroopen, en 't Is quaad kammen, daar geen hair is. Maar dan geld ook wel, Qui non habet in aere, luat in pelle. De huid moet voor de beurs borge blyven, en betalen.
Hy wil het ei scheeren. Dit word wel genomen voor een knoop in een bies zoeken; of den naakten te willen ontkleeden, spek in 't hondennest te zoeken, en den aap vlooijen. Zy doen meer voordeel, die de schaapen scheeren, en laten voor andere de verkens. De laatste krygen wel veel geschreeuw, maar weinig wol. Doch men moet ook de schaapen scheeren, naar dat ze wol hebben. Scheeren; maar niet villen.
Hy plant kool. Dit zegt men van ymand, die buiten alle bewind, een eenzaam en afgezondert landleven leid, en zynen tyd doorbrengt met hovenieren. 't Is genomen uit het bedryf van den Keizer Diocletianus, die na 't afleggen van het Ryksbestier, uit spyt om dat hy 't Christendom niet hadde konnen uitroeyen, zich in zyn vaderland Dalmatie, te Salonica, in een geringen staat, bezig hield met het zaayen en aanqueeken van moeskruiden en tuingewassen. Dus verwisselde hy zynen Schepter met eene spade, wierd van Keizer een karootschrabber, en gaf zich ander werk, dan vliegen te vangen als Domitianus. 't Is een boertig spreekwoord: Hem ontbreekt niet dan vet, had hy maar kool.
Dat rust, roest. Dit is een spreekwoord ontleent van 't yzer, dat wanneer het gebruikt word, blank blyft; maar wanneer het stil ligt, uitslaat, ineet, en verderft. Men past dit aardig toe op menschen, die door eene vadzige ledigheid, in zich zelven onbequaam worden, en als vervuilen en verroesten. Ledigheid is 's Duivels oorkussen. Niets doen, leert quaad doen. Met waarheid word gezegt: 't Is beter te slyten, dan te roesten. Beter een vink geplukt, dan ledig gezeten. Doch beerenhuiders zouden, voor niet te doen, liever een uiltje vangen.
Een rentier is een arm dier. Dit drukt uit, dat het zulk eenen, die van de inkomst zyner renten moet leven, dikwyls vry bekrompen uit komt. Dus teert men dan wel van 't kapitaal af; of moet zich sober behelpen. Doch't is'er ook niet te breed, daar men geen liggende renten heeft, en 't is van de hand in den tand.
|
|