| |
| |
| |
X. Spreekwoorden van de Kelder.
Men zal uit een ander vaatje tappen. Dat wil zeggen, wat anders te voorschyn brengen. 't Is een gelijkenis genomen van de wynstekers, wanneer zy in hunne kelders voor de vaten wyn laten proeven. Maar alle verandering, is geen verbetering.
Hy doet water in zijnen wyn. Dat is, hy maatigt zich, en geeft toe. 't Is genomen van sterken wyn, dien met met water mengt om zyn kracht te breken. Zo zegt men ook: Hy zal wel klein leeren zingen. Hy zal wel beter koop geven. Zulk een speelt het zoete mannetje.
't Is zo slecht als drinkwater. Dus drukt men uit, dat iets zeer slecht is. Als brouwers al te weinig mout in 't water doen, gelijkt dat brouwzel meer na water, dan naar bier. Zulk bier schijnt voor de ganzen gebrouwen. Zoude het spreekwoord daar van wel spruiten? Water is ook gemeenlijk wel te krygen, en heeft weinig voedingskracht. Men zegt mede van vocht dat zonder inmengzel is, 't is maar water; of, 't is zoet water om een speld, dat van de kinderen ontleend is. Anders ziet in de Fakkel, bladz. 73.
't Ligt op geen goede moer. Dat is, 't heeft een quaaden grond, daar schuilt een slange onder't gras, daar ligt een ergje achter. De gelykenis is van wyn die verderft, en een wansmaak krygt, wanneer de moer, waar op hy ligt en teert, niet deugt. Ziet van moer de Fakkel, bladz. 237 in Modder.
Hy betert zich, gelyk zuur scherpbier op den tap. Dus zegt men scherzende van die hoe langer hoe erger word, naar de gelykenis van scherpbier. Hiermede komt over een: Hy betert zich gelyk de oude wolven.
't Loopt op de hef. Dat is, 't gaat op het uiterste, gelyk een ton die tot op de gest afgetapt is, wanneer de drank daarna begint te smaaken. Men zegt ook, 't is op de gest gebrouwen, voor 't komt op het uiterste aan, 't is op | |
| |
het nauwste genomen. Ik denk dat het zeggen wil, 't gebrouw of bier is op de gest in de ton: want in een brouwkuip kookt men dat zo krap niet. Brouwers plegen het water wat ruimer te nemen.
De herberg is vaatsch. Dat is te zeggen, daar is geen wyn noch bier, de vaten of tonnen zyn ledig. Vaatsch is dat naar 't vat smaakt. Zo geschied wanneer dat vuil is, of als de drank op de hef loopt, en kantig word. Dat is dan wyn van Alle kanten, schoon niet gegroeit in Spanje. Hier van zegt men, dat is vaatsch, voor 't is onaangenaam, dewyl de droessem van ledige vaten, of drank die naar 't vuile vat of hout smaakt, zodanig is.
Ledige vaten bommen meest. Dat wil zeggen, menschen van ydele herssens, en ledig van wysheid, plegen het meeste gezwets en geraas te maken: gelyk ledige tonnen meer klinken, dan die vol zyn. Kreupel wil voordanssen.
Daar is niets voor hem ten besten. Dat is, men heeft niet met al voor hem. De spreekwyze is genomen van de teergelagen. Daar in word iets ten besten gegeven; en als alles opgesmult is, is'er niets meer te goede. Ik achte dat dit ten besten, wil zeggen, om vrolyk te zyn, goed çier te maken, en in goeden doene, of goeder dingen, te zyn. Doch dit ten besten te geven, valt onder de dronkaards niet altoos ten besten uit, als de kannen en glazen vliegen. Men laate den hond zyn been, en den boeren hunne kermissen. Zo is't ook een heilzaame raad: Vrienden maakt u van de kermis; de boeren zyn dronken. De onnozele bystaaner moet dan wel 't gelag betalen. 't Gaat niet vriendelyk toe, daar maar kruid en loot ten besten is.
't Is tap toe. Dit is ontleent van den trommelslag; ten negen uuren 's avonds, in garnizoensteden, welke men den tap toe heet, om dat de waarden voor soldaaten niet langer mogen tappen, of hen op de bierbank houden. Dit word toegepast, wanneer men niet meer tappen kan, of wil; 't zy dan, om dat het verken met den tap is weggeloopen, en de waard zyn dubbel kryt verlooren heeft; of om dat de beurs der drinkebroers roept halte, en zy geen rokje uit te schudden, noch bedde om by Jan Oom te verzetten hebben; of om andere diergelyke gewigtige redenen.
Een gehaalde kruik is haast uit. Haast ziet men den bodem van eene haalkan; byzonderlyk wanneer | |
| |
de drinker een vonk, of exteroog, in de keel, en grooten dorst heeft, zo dat het valt als op een heeten steen. Liever zouden bierleerzen voor een volle ton zitten. Doch meniger blaas is grooter dan hunne beurs, dies moeten zy wat spaarbekken en byleggen, al meent de buik wel, dat de keel gehangen is.
Die heeft dat'er blinkt, krygt dat'er springt. Dat wil zeggen, voor klinkend geld kan men wyn krygen, die in 't glas springt: gelyk men voor geld de boter koopt. Toont men dat aan den waard, 't zal zyn; Vrienden komt binnen. Knegt, meid loopt, en tapt van nomber zo veel.
Men vind den waard over al t'huis. De zin is, men heeft zich niet in te beelden, dat men ergens in Leuilekkerland zal zyn, en vry hof en gelag zal hebben. Men kent over al geld. Overal staan de gevels om hoog, en de handen open. 't Is van daag om geld, morgen om niet. Die zonder waard rekent, moet tweemaal rekenen, om dat hy gemeenlyk de eerste maal zyne rekening qualyk gemaakt heeft. De scheer hangt al meer uit, dan eens by Joris in der eeuwigheid. Doch tot goede waarden zeg ik: Vroome man, trek u dat niet an.
't Is Neef, Neef, zo lang als ik geef. Het zelve drukten de ouden dus uit: Schenken en geven, maakt veel nichten en neven. Vergelykt Spreuken 14: 20. Even zo zegt het spreek- 't Is Johannes, Johannes, zo lang'er wyn in de kan is: maar als de wyn uit is, dan zeggen ze, dat Jan een guit is. In 't huis houd aan, de zoete inval, en daar men open hof houd, komen veel tafelvliegen tot de suiker; maar op ledige graanzolders komen geen kalanders. Daar, zeggen die liefhebbers, zwaait niet.
Botje by botje leggen. Dat zegt men ook, neuzen tellen, en gelyke Moniken, gelyke kappen, als elk zyn gelag bybrengen moet. Een botje is by de Vriezen een halve stuiver. Daar op kan 't spreekwoord zien, en zeggen, dat elk even veel moet betalen. Anders, botje zoude konnen verbastert zyn van potje, en willen zeggen, dat elk zyn spaarpotje moet byzetten.
Lichthart en treurt niet. Dit speelt op dien naam. Zulke zyn die gaudeamus spelen, als ware het altyd vastenavond, of kermis; vrolyke baazen, bertjes zonder zorg. 't | |
| |
Is daar mede, Laat ze zorgen, die ons borgen. Slaapen de boeren, zo waken de ganzen. Maar op vastenavond volgt de vasten, en al dikwyls quatertemper, wanneer zy zonder vleesch zich met hongerbrokken moeten vrolyk maken, en met de ganzen drinken.
Over hondert jaaren komen de Heidenen in 't land. Dit wil zeggen, over hondert jaaren ben ik al lang weg, en 't verschilt my niet hoe 't dan gaat, al quamen dan de Heidenen in 't land. Dit is een godlooze taal, en past alleen in den mond van zulke, die zeggen, Man dood, paard dood, al dood. of Als ik dood ben, is de wereld met my dood. Laat zorgen, die na ons komen: 't zal mynen tyd wel duuren. Niet veel beter is: Laat ze pompen die koude hebben, ik heb een rok aan.
Hy teert van den hoogen boom af. Dit zegt men van een quistgeld en spilpenning, die al het zyne doorbrengt. Ik denk dat dit genomen is van den boom in de herbergen, waar op met schreef op schreef, en zomtyds, om de zekerheid van niets te vergeten, met dobbel kryt door de waarden het gelag word opgetekent, van boven naar beneden. Hier op ziet het spreekwoord, de witten uitdoen, voor 't gelag betalen. Zulke scheppen ook van den hoogen boom, met den grooten potlepel. Doch boom zal in dat spreekwoord bodem zyn. 't Wil dan zeggen, uit een vollen pot, wiens bodem hoog, dat is, diep, is. Van zulk een zegt men ook: Hy teert als een Graaf.
Hy smeert de borst. Dat zegt men van een nathals. 't schynt wel meest op een biervlieg te zien, om dat men zegt, dat is bier als oly; 't is vet, of dik bier. Zo drinkt men wel Jopenbier voor borstquaalen; doch ninnebroêrs breiden dat ook uit tot anderen drank. Daar mede de borst te smeeren, achten zy zeer dienstig tegen de kelderkoorts; en laten niet geerne een droppel, waar in een vlieg zoude konnen verdrinken, verloren gaan: als ware dat de rechte Orvietan. Hier toe behoort ook het spreekwoord, Oude leerzen behoeven veel smeerens, naamelyk om dat zy hard en styf geworden zyn. Dit word toegepast op oude lieden, die zich met spyze en drank, smeeren en teeren, wat moeten te goede doen, als men zegt. Deze borsten smeert en zalft de waard uit eenen pot; en zy laten den waard zyn ploeg gaan.
't Is een kittebroêr. Kitten zyn groote houte kannen, waar mede men wyn- of biervaten | |
| |
opvult. Zo is dan kitten uit groote kannen zuipen. Dit noemen de zwelgers ook, met de groote pont overvaren. Den naam van broêrs geeft men meer aan zulke kornuiten (ziet van dat oude woord 't Vervolg der Fakkel) en Bachusgezellen, b. v. drinkebroêrs, smullebroêrs, mogelyke broeders, enz.
Ymand van de bank drinken. Dat is, hem zo lange overmaatig voor en toe drinken, tot dat hy uit dronkenschap van de wyn- of bierbank valt. Dit achten de Bachushelden voor een groot meesterstuk; doch dus stellen zy, door zich zelven en andere te verbeestelijken, hunne eere in schande. Ziet Jes. 5: 22, en Hab. 2: 15. Zy noemen dat ook, Ymand in de luuren leggen.
't Hek is van den dam. Dit is ontleent van 't schuthek, dat op een dam gestelt word, om de beesten te wederhouden. Hier van zyn meer spreekwoorden, b. v. Men moet het schaap voor den dam schutten: want Als een schaapje over den dam is, volgen'er lichtelyk meer. Zo mede, Als 't hek van den dam is, dan loopen de verkens in 't koorn. Even dus zegt men: Vader en Moeder zyn van huis, en de meester is uit de school. Dan loopen de kinderen en leerlingen zonder bedwang in 't wilde. Dit word toegepast, ook op kermissen, en diergelijke dagen en gezelschappen van uitgelaten ongebondenheid.
't Gaat'er boven 's arms. Dus zegt men van uitgelaten dronkaards, die de volle glazen en berkenmeyers met de armen plegen om hoog te steken, en te schreeuwen: De Koning drinkt! enz. Zo was ook de gewoonte onzer Prinsgezinde Voorvaderen, volgens dat oude drinkliedeken:
Sa! zet het glaasje aan den mond,
En drinkt eens voor den dorst,
En dat op de gezondigheid
Van den Nassauschen Vorst.
Met dit deuntje is al menige roemer uitgeledigt. Doch dat is nu uitgezongen, gelijk meer andere van 't oude Geuzen Liedboek. | |
| |
't Is dronkenmans gety. Dat is, 't is geraas van dronkaards. Zoude wel gety verbastert zyn uit getier? Doch men zegt ook, Daar gaat een gety op, voor een groot gedruis en geweld, als zag het op de aanbruissende zeegolven. Gety word insgelyks gestelt voor tyd, als in 't jaargety, of getyde.
Hy is bestoven. Dit zegt men van ymand, die te veel gedronken heeft: waar van de zwelgers dit spreekwoord hebben: Laat komen zo dicht als stofregen.
Hy heeft te diep in de kan gekeeken. Dat wil zeggen, hy heeft de kan uitgepooit, en den bodem gezien, waar van men 't in de hul krygt.
Hy heeft wat in van 't derde pintje. 't Wil zeggen, hy is beschonken: 't geen uit zo veele pintjes uit te ledigen volgt; dewyl dan niet slechts voor den dorst, of om de smaak, maar tot overdaad word gedronken.
Hy heeft het hooi binnen. Dit zegt men van ymand, die door drank opgevult is. 't Is ontleent van de boeren, die hun hooi in de schuur gevoert hebben.
Daar is wat in 't meulentje. Dus spreekt men van ymand, die wat van den drank bevangen is, zo dat de herssens eenigzins aan 't maalen en draayen geraken.
Hy heeft een knip weg. Dat wil zeggen, hy is wat beschonken. Maar hoe komt dat te pas? Men zegt wel tot ymand, die den roemer in de vuist heeft, en dien men aannoopt om hem uit te pooyen: Gy hebt hem nu; nyp hem. Maar die dus te diep in den beker kykt, word zelf genepen, en krygt dus een knip, dat is een kneep, of neep, weg. Hier geld: Die 's morgens gaat by zulk een Apteker, is 's avonds dronken, dat is zeker.
Hy is door den neus geboort. Dat is mede, de drank heeft hem bevangen. 't Zegt eigentlijk, hy is bedrogen van den wyn: want dat is de zin van dit spreekwoord. Als de wyn is in de man, is de wysheid in de kan. | |
| |
Hy heeft een roes weg. By de Engelschen beduid to carouse lustig zuipen. Dit hebben zy verbastert van 't Hoogduitsche gar aussen, geheel uiten, den beker uitledigen. Ik twyfel niet, of ons roes is daar van gevormt, met afwerping van 't hoofd. Ziet het vervolg van de Fakkel, in Roes.
Hy heeft de hoogte. Dit zegt men van ymand, die den beker gelicht heeft. De zin is, 't loopt met hem zo hoog als 't gaan mag, hem dient niet meer. Dus zegt men mede: Hy heeft het voor zyn hart, en zyn ooren zyn rood, of warm, geworden.
De wyn komt met de barmhertigheid. Men vind'er die weemoedig zyn, en schreyen, wanneer de wyn hen bevangen heeft. Van zulke is dit spreekwoord.
Hy is teut. Dit zegt men van ymand, die beschonken is. Dit teut zal zyn van teuteren, tateren, hakkelen. De dronkenschap belemmert de tong.
Zyn tong slaat yzer. Dit drukt uit, dat ymands feilend spraakgeluid hem verraad, dat hy van den drank bevangen is. 't Is ontleent van de mondtrompen. Wanneer die daar op speelt, het tongetje niet wel raakt, maakt dat een mistoon, en slaat een barren yzerklank.
Hy heeft een kalf gemaakt. Dat is (met oorlof) hy heeft gespogen. De reden van die uitdrukking zal zyn, om dat zulk een uitgeeft 't geen hy in had. Zo noemt men een papiertje, dat in een grooter brief gesteken word, een kalfje. Als dit kalf maken geschied van een dronkaard, dan is 't geen nuchteren kalf; en van zulke kalveren brengt men geen huiden te merkt.
Hy heeft Dirk aan 't oor geslagen. 't Is een spreekwoord, wanneer ymand quaad Latijn spreekt; Hy slaat Priscianus aan 't oor, naamelijk door te zondigen tegen zijne taalregels. Maar Dirk aan 't oor slaan is een kalf maken, of over geven, uit dronkenschap, enz. De reden beken ik niet te konnen gissen. Ik durf niet vermoeden, dat Dirk verbastert is van Drank, zo dat het wil zeggen met | |
| |
den drank vechten: gelijk die met een drek vecht, en'er lelyk begaad afkomt. De wyn word gezegt, als een looze worstelaar ymand by de beenen te krijgen, dien hy nederwerpt; en by de ooren te vatten, als die rood worden, en gloeyen. Hoe zeer een overladene daar wil tegenworstelen, hy behoud de overhand door uit den maagkerker te breken. Past deze uitlegging niet op het spreekwoord, ten minsten zy past op de zaak.
Hy heeft van zyn neus een anker gemaakt. Dus doet hy, die voor over met zyn neus in den drek, of 't zand valt: gelijk de schepen daar in hun anker werpen. Zulke gevoelen dat zy aan den grond zyn, en maken van hunnen aars een boey: want die pleegt van drenkelingen eerst boven te komen, en een boey, die op 't water vlot, te vertoonen. Dit noemt men ook, Hy is een zandruiter geworden, als ymand van zyn paard valt. Nu dit geschied van dronkaards niet zelden, die dus hunne moêr kussen, naamelijk, de aarde.
Hy wist van Teeuwes, noch van Meeuwes. Dit zegt men schertzende van ymand, die zo dronken was, dat hy geen onderscheid tusschen persoonen of naamen wist te maken, en zo verbeestelijkt, dat hy alle kennis verloren had.
't Is een dronken luit. Dit zegt men van een zuipster. Luit was in de oude taal een vrouwmensch. Dus noemt men noch heden by de Westfalingers, en elders, eene meid, of deerne, luit, en luite. By de Geldersche boeren is Luitje een eigen vrouwen naam, gelijk by de Vriezen Menschje, Femmetje, en Vrouwtje.
't Valt op een heeten steen. Dat wil zeggen, het helpt niet, 't is terstond weg, gelijk water dat op een gloeyenden steen druipt. Dit zegt men, wanneer ymands dorst door drinken niet gelescht word; gelijk in waterzugtigen, of nathalzen, die altoos een vonk in de keel hebben, en by welke het zomer en winter in de hondsdagen is. Hun brandklok klept schier onophoudelijk brand! brand! Doch zy willen die niet gelescht hebben met water, maar met wyn. Men moet, zeggen ze, zyn geld niet in 't water werpen. Hier aan zyn onverzadelijke geldwolven gelijk.
Zedert dat een roes te drinken opgekomen is, vind men zo veel zatte beesten niet meer. Dit is een spreekwoord by de Hoogduitschen. De zin is, men ver- | |
| |
kleint en verbloemt beestachtige dronkenschap, door die een roes te noemen. Dan is men slechts eens beschonken, en vrolijk geweest: want op een vollen buik, staat een vrolijk hoofd.
Visschen hebben een goed leven: zy drinken als zy willen, en zy worden niet gemaand om 't gelag. Dit is een spreekwoord van zuipgierige nathalzen, die den drank voor hun element houden, en wel altoos, zonder te betalen, in natte waaren zouden willen handelen. Doch die gelijk de ganzen graag gestadig met den bek in 't nat zyn, moeten ook met de ganzen dikwijls baarvoets loopen, en verdienen, om zich te ontnuchteren, te water en te broode te zitten.
A vous is dood. Dit word gezegt als de roemers stilstaan, en men malkanderen niet toedrinkt, of brengt. Een droevige doode voor drinkebroêrs. Hy sterft in kroegen gemeenlijk op eenen dag met Jan Kredit. Zoekt men zyn graf? De kaale Droes, zegt men, ligt over al.
Daar zyn meer oude zuipers, dan oude artzen. Met dit spreekwoord leggen dronkaards zich wel een lang leven toe, schoon zy door onmaatige drank hun lichaam verderven. Maar niet minder doen andere dat door te veel gebruik van mediçynen. Medicè vivere, est miserè vivere. Men vind echter wel oude dronkaards, 't zy door de sterkte van hunne natuur, of om dat ze tot dat quaad eerst laat vervallen zyn. Daar zyn ongelyk meer zuipers dan geneesmeesters; geen wonder, zo'er onder die eerste meer ouden gevonden worden.
Goede wyn behoeft geen krans. Dit hebben wy overgenomen van de Latynen. Het uithangen van een eiloof krans, wel eer toegewyd aan Bacchus, was al van ouds een teken, dat daar wyn veil was. Dus zegt men ook: Goede waare pryst zich zelven. En, Goede waare krygt vyanden geld.
De maan is te bier.
Dit spreekwoord gebruikt men boertig, wanneer de Maan, achter nevelwolken schuilende, geen licht geeft, als zate zy zo lang in de herberge. Daar na pleegt het te regenen. Zo noemt men de Maandagsche maan die reden een pismaan.
|
|