| |
| |
| |
VIII. Spreekwoorden van 't Vryen, Huwelijk, Kinderen, enz.
Vryen is een leugenachtig ambacht. Dit zegt lachende de waarheid. Minnebrieven zyn met boter verzegelt; en als de Bruid is in de schuit, dan zyn de beloften uit. Het woord ambacht was by de ouden zo ruim, dat ze ook Mis doen en bedelen een ambacht noemden. Zie de Fakkel in Ambacht.
Alle vryers rijk, alle gevangens arm. Zo plegen zulke voor te geven, de eene om te beter door den huwelijksknoop vast, en de andere om te beter door klein rantzoen uit de boeyen los te geraken.
Een huis vol dochters, is een kelder vol zuur bier. Dit wil zeggen, in die waar is geen aftrek, daar is geen trek in den baai; en de vryers hebben'er geen bek op. Want daar de verkens veel zyn, valt de spoeling dun.
Ik ken dat kruid. Dus zegt men van ymand, wiens moeyelijken en boozen inborst men kent. 't Is overgebragt uit de kruidkunde.
't Is kruidje roer my niet. Dit zegt men van een onhandelbaaren mensch. Dit is door een gelykenis van dat kruid, 't geen zo genaamt word; om dat het zyn zaad uitschiet, zo ras ymand daar aan komt.
Men zou ze met geen tang aantasten. Dit drukt uit, zy is ten uitersten vuil en morssig: want met een tang raakt men zelf wel een padde, of drek aan. Men zegt ook van zulke Venusjes, of nettertjes: Zy stinkt zeven roeden in den wind.
Als morssige lieden kuisch worden, dan schuuren zy de pan van achteren. Dit zegt men boertende, wanneer een morssebel en Modde van Gom | |
| |
-pen net wil zyn. Zulke plegen dan belachelyk van het eene uiterste tot het andere over te slaan. 't Moet zyn, Noch y! noch fy!
Men zou 'er op verlieven, als een kat op een mostaardpot. Dit drukt boertig uit: 't is een rondomlelyk, een remedie tegen de liefde. Op zulk eene past: Stond die troni in een muur gemetzelt, de honden zouden'er zich op dood bassen. Van zodanige zoetertjes zegt men: Zy slacht een winterschen dag, kort en vuil. Maar 's nachts zyn alle katten graauw, de duisternis maakt alles even schoon.
Elk heeft zyn liefje lief, al is zy besnot. Dat is, de liefde is blind. Lief ziet geen leed. Men vind geen schoon gevangenhuis, noch lelyk lief. Elk meent dat zyn uil een valk is. Doch 't is beter met den uil gezeten, dan met den valk gevlogen, zo 't spreekwoord gelyk heeft. Dus is'er meer liefs, dan schoons. Alle dingen zyn wel, heeft het lief geen geel hair, zy heeft geel vel.
Die niet besnot is, behoeft zyn neus niet te vagen. Dit wil zeggen, die geen schuld heeft, behoeft zich niet te verontschuldigen, of het zich aan te trekken.
Zy kan ryden en omzien. Dat zegt men van een wakkere Tas. Want dit te konnen doen, is een teken dat ymand vast in den zadel zit.
Zy heeft splint. Dat wil zeggen, zy heeft geld. Dit is geen klein lokaas, en geen magere trekplaaster voor de vryers in deze goudeeuw. Buiten twyfel is dit spreekwoord gevormt van 't Latynsche splendidum, blinkend, om dat het geld blinkt. Die zulk een splint heeft, heeft klinkende redenen, al spreekt dat niet. Want geld dat stom is, maakt recht dat krom is. 't Is by veele: Ben je hoer of dief, heb je geld, ik heb je lief.
Daar is klei aan de kloet. Dat wil uitdrukken, daar zyn goede middelen. Een kloet is een boeren springstok, en ook een kluit, een zoode; waar van men zegt, een kloeteling. Is daar klei aan, zo is de grond vet en vruchtbaar. Nu in zulke lande bestaat rykdom. | |
| |
Zy heeft wat om in de melk te brokken. Dat is, zy zit warm, zy weet waar van, om aan den kost te helpen. Men verhaalt, dat dit gesproten is van een vryer, die een wittebrood in zynen zak had gesteken, en zich by zyne vryster hier door aanprees, dat hy ook wat in de melk had te brokken.
't Haaltje is'er gehangen, Dit zegt men van een huis, dat van het noodige voorzien is. Een haal is een stuk huisraad, dat dient om den pot aan te kooken. Dit word toegepast op zulk een, die komt daar hy alles toegerust vind: gelyk wanneer een jongman met een welgezeten weduw trouwt.
De hennen leggen geern, daar zy een ei zien. Dit past men toe op zulke, die zelf gegoed zynde, een wedergade zoeken die ook middelen heeft. Daar 't goed is, wilt wezen. Twee naakten konnen malkanderen niet dekken. Adam en Eva moeten nu schorten hebben: anders zal'er veel schorten.
Die een gouden wagen volgt, krygt'er wel een nagel van. Dit wil zeggen, een vryer die 't wat hoog durft aanleggen, bereikt zomtyds zyn oogmerk wel. De stoutste wezels zuipen de eyeren uit.
Zy zou hem niet laten rieken daar zy gepist heeft. Dit drukt boertig uit de smaadelyke verontwaardiging, waar door een vryer een blaauwe scheen zoude te verwachten hebben by een trotsche vryster. Maar een kat ziet wel op een Keizer. 't Vragen staat vry; dog 't weigeren staat daar by. Duure scheepen blyven aan land.
Zy zet haar mond als of zy pruim wilde zeggen. Dit zegt men van eene, die met een gemaakte staatigheid haren mond in preutsche plooyen trekt, gelykende naar die het woord pruim zullen uitspreken. Zo pleegt een pratte Vryster, of pronkende Bruid, te doen.
Zy houd haar respect als een scheel verken. Dit spreekwoord word om te lachen gebruikt. Een verken is een scheel, lomp en onaardig dier, dat zich met modder blanket. Een zoet patroontje van zyn point d'honeur te houden! Dikwyls heeft men in spreekwoorden zulke drollige gelykenissen. By voorbeeld, dat past als
| |
| |
een tang op een verken; of als een haspel op een moespot. Dat gelykt als een koe een endvogel; of als een windmolen een Burgemeester. Zy is ontstelt als een oud spinnewiel: Dat vlyt zig als een zak met haspels. Dat klinkt als een loode bel; of als een drek in een vilthoed. Dat is zo vast als een mutsje met een keelband, enz.
Zy ziet naar de andere week. Dit wil boertig zeggen: Zy ziet scheel. Zoude week uit klugt wel spelen of wyke? Scheele zien niet regt voor uit, maar loens, en van ter zyden, dat om te lachen op tyd word toegepast.
Daar is een maar aan. Dit drukt uit, daar ontbreekt of hapert iets, daar is iets te berispen, of af te keuren. Dit maar wyst die uitzondering aan. B. v. Zy is wel rijk; maar gierig. Zy is wel mooi; maar niet goedaardig, enz. Op die wyze zegt men ook: Alle waarom heeft zyn daarom, en, Hierom en daarom gaan de ganzen barrevoets.
Als 't hooi het paard volgt, dan wil 't gegeten zyn. Dit zegt men, wanneer de vryster zelf den vryer zoekt en aanlokt. Doch ziet daar van de Fakkel, bladz. 421, in Vryen. Een rype peer valt dikwyls in den drek, en word van de slakken gegeten.
Stoot my daar ik wezen wil, of ik val'er van zelf. Dit zegt men van ymand, die veinst niet te willen, 't geen hy of zy immers begeert, en echter graag zoude schynen gedwongen of sterk aangezocht te zyn. Men past dit toe op die weigeren 't geen zy wenschen; waar door dan de mond het hert beliegt. 't Zyn dan slechts gemaakte mouwen. Het is haast genoeg gepepen, voor die lust heeft tot danssen. Zulke behoeft men den mantel niet te scheuren; dat genomen zal zyn uit Genes. 39: 12. Want zy laten zich met een stroo trekken, of binden; al moet zomtyds wat om welstaans wil gedaan zyn: Piep, piep, piep, Gerhardus, riep de Bruid.
't Is een vryer in de koelte. Dit zegt men van zulk eenen, die geen groote vierigheid, ernst en drift, doet blyken; ook genoemt een koele vryer, en houten Klaas. Men past dit mede toe op andere, die zich koel, en met weinig beyvering omtrent iets dragen. B. v. 't Is een student in de koelte. Hier voor zegt men ook: 't Is een vryer, of student, als ik u zeide.
| |
| |
Hy brengt ze zelve meê, die 't omstooten. Dat is, hy belet en bederft zelf zyn eigen zaaken. Zo zegt men ook, Hy is zich zelven in den weg, of in 't licht. De menschen mogen my niet lyden; maar ik maak't' er na, zei Uilenspiegel. 't Is met zulk een: Ik zal het maken dat niemand my bedankt.
't Is een groene vryer. Groen drukt uit Jeugd, frisheid, vermaakelykheid, gelyk de Mei doet zien in groene velden en boomen. Dor en droog is het tegendeel. Zo zegt men, 't Is een drooge Klaas. Beschroomdelyk vragen leert weigeren.
Hy heeft een blaauwe scheen gelopen. Dit zegt men van een vryer, wien zyn huwelyksverzoek geweigert is. 't Is een gelykenis van ymand, die gestuit word door met zyn scheenen ergens tegen aan te stooten. Zulk een heeft ook hard voor zyn scheenen gehad. Goede scheenzalf hier tegen is: Wil de eene niet, de andere wil geerne; en, Daar komen zo goede schepen aan, als'er afvaren.
Hy heeft zyn kalfsklaauwen afgeloopen. Dit wil zeggen, hy is de driften en dertelheden van de Jeugd nu te boven; Hy is de kalverliefde door. Hy is geen vryer van zyn eerste wambuis, en die nog geen hair aan den kin heeft. Hy heeft zyn kinderschoenen uitgetrokken. Met een man met een baard is doch een vrouw bewaart. Men noemt een Jong weelderig mensch wel een Jong kalf; en by de Latynen was vitulari huppelen en springen, en zich dertel aanstellen, gelyk de kalveren in de weide. Zo komt het kalf wel by zyn maat.
Met de blaauwe huik voor ymand uitgaan. Zo noemt men een huwelyks verzoek voor ymand doen. Men dede in onze oudgrootmoeders tyd de huik aan, wanneer men ymand staatelyk ging bezoeken. Maar hoe past tot dat werk juist een blaauwe huik? Men noemt blaauw 't geen gezocht en gemaakt is, gelyk b. v. een blaauwe reden, een blaauwe boodschap. Nu daar van bedienen zulke huwelyksmaakelaars, of maakelaressen, zich dikwils tot dat oogmerk. Doch wat wil dit spreekwoord zeggen: 't Verken heeft de huik op? Een vuile Bruid behoeft veel opschikkens. Vergelykt Spreuken 11: 12.
Het trouwen komt als 't kakken aan. Dus zegt men schertzende. De zin is, dikwijls haastig, onver- | |
| |
wacht: en met een driftigen aandrang. Daar van zeiden de ouden: De vrysters hebben eenen zin; maar de weduwen hebben den drommel in. Doch St! daar ligt een muis in de kraam.
Hy heeft zyn trouwtje verquakkelt. Dat wil zeggen, hy heeft zich onbezonnen verslingert. Men zegt dat ook, Hy heeft zich zelven weggeworpen, en, Hy was verdronken eer hy water kende. Die vogel is in de vlucht geschooten. Zy misrekenen zich wel, die zeggen, Een goed houwelyk zal 't al betalen. Want 't is haast getrouwt, dat wel lang berouwt. Doch die zyn billen verbrand heeft, moet op de blaaren zitten. Zulken stemmen toe: Ongebonden best.
Beter is enkel ja, dan dubbel neen. Daar aan zullen de vryers hun zegel steken, dewyl het eerste hen beveiligt voor een blaawe scheen. Maar zy moeten denken; Geen boom valt met den eersten slag. De aanhouder overwint. Dit is ook een les, welke de ouden eene vryster gaven: 't Is konst, in tyds ja te zeggen.
Hand van de bank; 't vleesch is verkocht. Verkocht vleesch moet men op de bank laten liggen en'er de hand af houden. Dit past men toe op een verloofde vryster. Van zulk eene zegt men ook: Zy is zo duur verkocht als zy gelden mag. Maar mal vleesch is ook ter geefs te duur. Hier van verschilt der Latijnen spreekwoord: Manum de tabula, hand van de tafel, oft 't paneel: 't geen ontleend is van dien schilder, die de hand van zyn geschilderde niet konde aftrekken, en ondertusschen dat, door t'elkens te veranderen, in plaats van verbeteren, verergerde.
Die 't geluk heeft, leid de Bruid te kerke. Van zulk een zegt men, De Fortuin dient hem, 't geluk wilt hem mede. Zo zeide men: Als 't lukt, kalft de os. 't Geluk is rond; 't valt den eenen in de hand, en den anderen in den mond, Doch 't geluk gaat ook wel den kreeftengang.
Dat is de Bruid daar men om danst. 't Wil zeggen, dat is de zaak daar 't om te doen is: gelijk zo ter eeren van de Bruid, en om haaren t'wil, pleegt gedanst te worden. 't Is'er anders gelegen, als men zegt: 't Is niet om uw schoon bakhuis.
't Is ver van lachen, zei de Bruid, en zy zat en schreide. Lachen en schryen staan tegen malkanderen. Zo verschilt kussen en
| |
| |
geesselen. Een ander spreekwoord om te lachen is: Te bed best, zei de Bruid, en zy was aan den haard vergeten. zo mede: 't Is een arme bruiloft, daar brood gebrek is.
Het nachtergaaltje op de peuluw. Dat wil zeggen, de vrouw op 't bedde. Deze zingt daar al dikwijls 's nachts, wanneer zy haar kind in den slaap zoekt te wiegen. Maar de man hoort dat niet graag, dat zy te veel nooten op haaren zang heeft, om dat het dan op kneuteren uitkomt. Niet aangenaamer is de gordynmis, of de kommerzang. Men zegt dat ook: de vink die op 't oorkussen zingt, vermag veel.
Hansje in de kelder, en Maaitje in 't schappraaitje. Zo noemt men jokkende een ongeboren kind in 's moeders lichaam. Hansken en Jan is een algemeene naam, als blykt in Jan Alleman. Dus is ook Maaiken. Op Hanskens gezondheid word dikwijls gedronken in vrolyke tafelgezelschappen. Maaitje krygt dan 's evens ook een beurt. 't Een of 't ander zal getroffen zyn, zo de rekening niet qualijk gemaakt is.
Een ongelegt ei, is een onzeker kieken. Dit is een aardige uitdrukking van een losse verwachting, gebouwt op een ongewisse onderstelling. Zo zeiden de ouden ook: Hy koopt de wieg, eer 't kind gemaakt is.
Zy heeft de kar omgeworpen. Dus beschryft men boertende een miskraam. 't Spreekwoord is ontleent van een voerman, die de vracht op zyn karre omsmyt. Het zelve beduid; 't Is op een storting uitgekomen.
't Kint is gesmoort in zyn geboorte. Dit drukt uit, de zaak is gestuit en gedempt in haar beginsel. Zo moet men een adder vertreden in den dop. Maar 't gevaar was zo groot niet, wanneer de bergen zouden baaren, en'er een muisje voortquam.
Hy komt eerst uit den dop. Dit zegt men van een jongen melkmuil, door een gelijkenis van een eerst gekipt kieken. Anders zegt men, Hy komt eerst in de wereld kyken.
| |
| |
't Kind gelijkt zyn vader, als of 't uit zyn aangezicht gesneden was. Uit is in dit spreekwoord naar, gelyk in uitschilderen, en uitbeelden. De gelykenis is genomen van een beeldsnyder, die een beeld naar ymands aangezicht snyd. 't Is dan ook: Jemy! hoe wel gelykt dat kind zyn vaêrtje.
Men moet het kind uit de luuren bezien. Dat wil zeggen, de zaak moet naakt zyn, en ontzwachtelt van alle dekzels en bewimpelingen, om'er recht van te konnen oordeelen. Hier mede heeft eenige gemeenschap, De kat uit den boom kyken. Als men lang op een kat steroogt, vind zy zich genoodzaakt om laag te komen. Men zegt ook: Eerst het kindje kyken, eer men de minne drinkgeld geeft.
Aap, wat schoone jongen hebt gy! De aapin heeft zonderlinge liefde tot haare lelyke jongen, als waren 'er geene schooner, zo dat ze die lievelingen, als men verhaalt, door omhelzingen wel dood drukt. Dat is dan als, Het katje dood foolen. Dit word toegepast op menschen, die belachelyk met het hunne te veel op hebben: gelyk byzonderlyk malle moêrtjes met haare balgers. 't Was al een spreekwoord der ouden: Het zotste dat men vind, is een moeder met haar eerste kind. Ondertusschen past op zulk een moeders zoontje wel: Hy wast in schoonheid op, als de jonge aapen. En, Een aap blyft een aap, al droeg hy een gouden ring. Doch 't word in een beteren zin genomen, als men zegt, Kinderen zyn aapen, om dat zy in hunne spelen nabootzen 't geen de ouden doen.
Lieve kinderen krijgen lieve naamtjes. Dit is genomen van de malle moêrtjes ontrent haare malle kindertjes. Men moet op 't hooren dikwyls lachen. 't Is niet slechts myn kindje, myn engeltje, myn lammetje, enz.; maar ook, myn hondje, myn schelmtje,myn guitje; en wat al niet? Menigmaal is het laatste waarheid.
Lieve kinderen mogen wel een potje breken. Dat wil zeggen, zulke die in gunst zyn, mogen wel iets bedrijven, 't geen anderen qualijk afgenomen word. Al doen'er twee het zelve, 't is nochtans niet het zelve. By voorbeeld, breekt eene dienstmaagd een pot, zy word wel bekeven om haare onvoorzichtigheid, maar doet een moeders kindje dat, zy oogluikt het, en lacht'er wel mede. 't Is al
| |
| |
goed, wat hy doet, dien men bemint. 't Is al quaad, dien men haat, wat hy begint.
Men zal daar wel liever kinderen meê paayen. Dit wil zeggen, gy zult u wel met minder gelyden. Dat is geen spek voor uwen bek. 't Is ontleent van de liefste kinderen, die men te vreden stelt door hen de lekkerste stukken banket te geven.
Schreyende kinderen maken zingende moeders. Naamelijk om die te sussen, en in den slaap te wiegen. Maar in 't tegendeel, zingende kinderen maken wel schreyende moeders, wanneer zy in herbergen en kroegen zitten quinkeleeren, en van mooi Aaltje zingen. Zo trappen zy de moeders wel jong op den schoot, en oud op 't herte. Doch 't is beter, dat het kind schreit, door behoorlyke tucht, dan vader en moeder.
Buigt het rysje, terwijl het jong is. Een nuttige les voor ouderen omtrent hunne kinderen, eer zy de roede ontwasschen zyn. 't Is quaad oude honden aan den band te leggen, gelyk oude boomen zich niet laten buigen, nog verplanten. Die boven 't hoofd zyn gewassen, zyn buiten bedwang. Doch onbuigzaame kinderen, die naar hunne ouders niet willen luisteren, moeten dikwyls wel hooren naar het kalfsvel, dat is, den trommel. De ouden zeiden, 't Moet vroeg krommen, dat een goede puthaak zal worden, en, 't Moet vroeg steken, dat een goede doorn zal worden.
De roede steekt voor den schoorsteen. Dat drukt uit, de straf is tot afschrik vaardig. Zo steekt men, tot waarschouwing en vreeze van stoute en baldaadige kinderen, wel een roede voor de schouw; op dat die hen gestadig voor de oogen, en by de hand zy. Vergelykt Mich. 6: 9. Dus zegt men ook, De roede ligt in de pis, naamelyk om taai te zyn, en gevoeliger te quispelen.
Wascht my den pels, maar maakt hem niet nat. Dit zegt men, als ymand iets gebied te doen, 't geen hy toont niet te willen uitgevoert hebben, en dat het bevel geen ernst is, om dat hy de middelen daar toe verbied. Zo zeggen de malle Moêrtjes: Meester, leer myn kind wel; maar sla het niet.
| |
| |
Zijn eigen luizen byten hem. Dit zegt men van ymand, die benadeelt en gequelt word van zulke, die hy zelf gequeekt en gevoed had: gelijk den bedelaar wedervaart van zijne luizen. Dus handelen kinderen wel omtrent ouders, die zy uitzuigen en plagen. Een magere luis byt scherp. Doch dan word ook noch wel waarheid: Die al van de luizen verlost zyn, worden noch van de neeten geplaagt.
Hy broed een slang in zijnen boezem, die hem 't hert zal afsteken. Dat is, hy queekt en voed 't geen hem zal bederven, en doodelijk zyn. 't Is uit AEsopus Fabelen, van den boer, die een verkleumde slang in zijnen boezem nam, en ontdooide. Zulk een loon ontfangen weldoeners al dikwijls, en zelf ouders van hunne ondankbaare kinderen, dat verfoeyelijk is. Dit heeft grond gegeven tot dit spreekwoord: Queekt gy kinderen? queekt liever braadverkens: dan hebt gy alle zes weken geld. Doch dit raakt geen deugdzaame kinderen, die der ouderen eere en blydschap zyn.
Men behoeft geen luizen in den pels te zetten. De zin is, zy groeyen'er van zelf genoeg in. Zo behoeft men geen onkruid te zaayen; want het staat van zelf genoeg uit den grond op. Dit is een zinnebeeld van ondeugden, welke men niemand behoeft te leeren, om dat de natuurlijke verdorventheid daar van maar al te vruchtbaar is, b. v. hovaardy, dertelheid, enz. Byzonderlijk past dit op de jonge jeugd.
Kleine kinderen goede kinderen: Wel hem die'er geen heeft. Dit is een oud spreekwoord. De zoetigheid der jonge kinderen kan geenzins opwegen de moeyelijkheden der opqueeking: evenwel daar breekt de ouderlijke liefde door. Doch 't blyft waarheid: Kinderen zyn een zegen des Heeren; maar zy houden de noppen van de kleeren.
Hy heeft haar zo lief, als een oud paard zijn moêr. Oude paarden dragen geen kennis noch liefde meer tot hunne moeders. Daar aan zyn wel ontaarde kinderen gelijk. Zo is 't ook een spreekwoord: Een hond zou dat zyn moêr niet geven. 't Is waarheid: Van oude lieden, en jonge kinderen, behaalt men weinig danks. Want de eerste sterven haast, en de andere geheugen de weldaad niet. | |
| |
Zo als de ouden zongen, piepen de jongen. Dit is ontleent van de vogelen, en wil zeggen, dat kinderen navolgen, gelijk de ouders hen voorgaan. Dus zegt men: Hy heeft een aartje naar zyn vaêrtje. Zo moêr, zo dochter. Uilen broeden uilen. Katten kinderen muizen wel. Zou 't ei beter zyn dan 't hoen, dat zou de Droes doen.
Als man en vrouw 't malkanderen brengen, dan lachen de Engeltjes in den hemel. 't Is te zeggen, dat die twee vrolyk en wel gezint omtrent malkanderen zyn. Een teken en betuiging van eenigheid en vrede is, als men zamen een glas wyns drinkt. Nu deze tusschen Echtgenooten, is den Engelen aangenaam. 't Zal spelen op Luk. 15: 7. Maar zoude dat andere spreekwoord wel altyd vast gaan: Een dronken vrouw is een Engel in 't bed? Ik denk, dat is wel een plaisier om dul te worden. Zommige zouden mogelijk wel vermoeden, dat dit geen goede, maar een quaade Engel is. Doch 't kan in verscheide opzigt waarheid wezen: gelijk in dat spreekwoord: Een Engeltje op straat, een Duiveltje over den haard.
Zy is zijn zilverwerk. Dit zegt men schertzende van een wyf, die haaren man gedurig op de zyde is; om dat daar het zilverwerk pleegt te hangen. 't Gaat wel, als bewaarheid word: Man en wyf zyn twee zielen in een lyf; hoewel zy voor twee lyven den pot moeten kooken.
't Wyf heeft de broek aan. Dat is, zy speelt voor man, en is baas in 't huis. Men zegt dat ook: De hin overkraait den haan. Evenwel zy slaapt in haar muts.
Hy dient onder Kapitein Rondhemd. Dat is, de man volgt het bevel van zyn wyf. Vrouwen dragen ronde hemden zonder slippen. Die hier van nader bericht begeert, kan dat vragen aan Jan do Wasser, anders gezegt Jan Tryntjes, dien 't echter, wanneer hy onder ligt, vry staat te roepen, Mans hand boven.
't Wyf laat de lip hangen. Dit is de gebeerde van een zuurmuil. Die 't zo lang heeft, kan 't lang laten hangen; gelijk snotolf haare neushangzels, of snottebels paarlen. | |
| |
Zy moet echter al wel gevleescht zyn, als men'er wel een hutspot van zoude snyden.
Een quaad wyf, is het slechtste stuk huisraad. Behoeft dit wel veel verklaaring en bewys? 't Schynt dat die man het niet veel anders begreep, die zeide: Ik geef het myne geern om een beter. 't Was een spreekwoord by de ouden: Daar is maar een quaad wyf, en elk meent dat hy het heeft. In 't byzonder zegt men, dat een Griet quaad vleesch, maar goede visch is. Zo mede, Daar twee Grieten in een huis zyn, behoeft men geen bassenden hond. Het spreekwoord was ook: Rook, stank, en een quaad wyf, dryven den man uit zyn huis. Zy voegden'er by: Die goede dagen moé is, neme een wyf. Ik wil niet, dat men alle deze en diergelijke spreekwoorden op mijnen kerfstok zal stellen: maar laat het betoog en de verantwoording voor de vinders, en gebruikers. 't Is niet geraaden, de horselen te tergen. Men neme dit altoos met deze bepaaling: de goede niet te na gesproken. 't Staat ook vry aan de goede vrouwen, dat ze op hun beurt de quaade mannen met gelijke munt betalen, door zulke spreekwoorden als een vrouwenverdriet, en wyvenbeul en plager passen. Hier toe zal 't haar ook aan geene stoffe ontbreeken, byzonderlijk zo zy wat mondig, en wel van de spanader gesneden zyn.
Zy is graag op den dril. Dit wil zeggen, dan hier, dan daar na toe. Ziet de Fakkel, bladz. 73. in Drillen. Zulk eene uithuizige noemt men een dril-op, van opdrillen. De ouden zeiden: Zy slacht pypers paard, en is nergens nooder dan t'huis. Zo is de huisvrouw eene straatvrouw. Doch de beste koeyen vind men op den stal.
Zy heeft een hand met een gat. Dat is, zy kan geen geld bewaren, zy laat het door de vingeren druipen. 't Is een doorslag, een verquistster, een smokkelster. Zulk een hand is als een doorgeboorde buidel. Hag. 1: 6. Dus zegt men boertende van een spilpenning: Zyn zakken zyn van duivelsleer, zy konnen geen kruis behouden. Als man en vrouw dus beide hun goed doorbrengen, zegt men: De hengst en merri trekken beide hun streng even wel. Dit is genomen van paarden, die in strengen zamen aan den wagen gespannen zyn. Dus komen zy daar mede ras te Sint Reinuit. en bedienen zich van de nevelkar in 't verhuizen.
Elk huis heeft zyn kruis. Wie moet dat niet uit ondervinding toestemmen? Nihil est ab omni
| |
| |
parte beatum. Geen roozen zonder doornen. Geen lief zonder leed. Ja geen kruis te gevoelen, is wel het droevigste kruis. Jerem. 5: 3. Zonder kruis, erlangt men geen kroon; mits dat het het kruis van Jesus zy. Zo heeft ook elk zijnen vyand. Maar yder meent, dat zyn kruis het zwaarste is, om dat hy gevoelt waar hem de schoe wringt; en niemand hinkt aan een anders zeer. In een goed huwelijk, word het kruis van man en vrouw zamen, tot verlichting, gedragen: maar in een quaad huwelijk, zyn zy malkanderen tot een zwaar huiskruis.
Het rookt daar. De rook is eene uitwerking en teken van vuur. Hierom zegt men ook, Daar 't rookt, is 't warm. Die rook is onaangenaam, en byt in de oogen, zo dat ze wel van traanen overloopen. Vuur is een zinnebeeld van toorn en twist. De betooningen en uitberstingen daar van zyn als een lastige rook, waar door die oneenigheden openbaar worden; en daarom dienen zy binnen gehouden te zyn. Zo moet men zorge zoeken te dragen, dat de vlam binnen 't dak blyft; byzonderlijk tusschen man en vrouw. 't Word mede toegepast op baarblykelijke leugens, die als een rook blyken, verveelen, en verdwynen. Dus zegt men tot een onbeschaamden leugenaar: Het rookt zo boven uw hoofd. Zo was by de Latynen, Fumum vendere, rook verkoopen.
't Is er stil, daar 't nooit waait. Dit drukt uit, dat'er ook tusschen de beste echtgenooten wel een stormtje en geschil ontstaat: want Menschen zyn geen Engelen. In 't tegendeel, de eene mensch is den anderen wel een duivel. Maar daar vrede is, is God.
Steek uwe hand niet tusschen den post en de deur. Die dat doen, stellen zich in gevaar van deerlijk geklemt te worden; gelijk die zijnen vinger steekt in den mond van een zot. Men eigent dit toe op zulke, die zich onvoorzigtig inmengen tusschen twee die malkanderen na zyn, b. v. man en vrouw; dat zelden wel uitvalt. Vrienden mogen kyven, zy moeten vrienden blyven. Niemand zy vooral een oorblazer, die twist stookt. Verzoenen de twistende, dan heeft zulk een die beide tot zijne vyanden gemaakt: gelijk zelf de scheider wel beide de vechtende op 't lyf, immers van 't bystaan lichtelijk wat mede krygt. Men zegt dat ook: Steek uwe hand niet tusschen de schorsse en den boom.
Als 't bedde gescheurt word, verstuiven de pluimen. Dat wil zeggen, wanneer de dood een huwelijk scheid, dan worden | |
| |
de goederen herwaards en derwaards verdeelt. Verstaat wel, zo 't niet is, Even op, en de kleêren voor de doodschuld.
Ontkleed u niet; voor dat gy te bed gaat. Dat wil zeggen, ontdoet u niet van uwe noodige goederen, eer gy sterft; op dat gy uwe erfgenaamen en vrienden niet en behoeft naar de oogen en handen te zien. Dit spreekwoord niet in acht te nemen, hebben ouders wel te laat beklaagt! 't Is, kinderen, waart gy groot: Ouders, waart gy dood. Een vader kan beter zeven kinderen onderhouden, dan zeven kinderen eenen vader.
Hy heeft de schaapen gewacht om de keutels. Dit zegt men schertzende van ymand, die een ander vlytig heeft opgepast, op hoop van zynen of haaren erfgenaam te zullen zyn, en groot voordeel te genieten; maar die zyn verwachting te leur gestelt ziet, zo dat hy'er geen blaauwe vingers aan telt. 't Oude spreekwoord was: Oude moeyen doen 't goed groeyen, maar oude oomen zyn maar droomen. De erfgenaamen wenschen de eerste wel in een houten pastei. Doch 't komt by 't huilen der honden niet toe, dat de kalveren sterven. Op die hoop, en met die uitkomst, geschieden ook niet zelden huwelijken.
Wilt gy hebben dat men van u spreekt, trouw of sterf. Te weten, de een vertelt dat den anderen als wat nieuws. Dan pleegt men ook geprezen, of gelaakt, en daar toe alles opgehaalt te worden. Doch dit duurt niet lang. Haast is dat oud nieuws, wanneer de Bruid getrouwt, of 't lyk begraven is. Kont gy sterven, gy kont vergeten worden. Men kan, zegt men, geen huis houden met die dood zyn. Dan is 't: Een ander op! hei!
't Geen Venus voegt, dat scheid de kluppel. 't Wil zeggen, dat huwelyken, die uit een geile drift worden aangegaan, op slaan en vechten plegen uit te komen, waar door zulke weder van malkanderen loopen.
Daar ligt een huis. Dat wil zeggen, 't ligt daar overhoop. De gelykenis is genomen van een huis, dat vuil en ongereddert is. Zo laten zommige het slecht liggen; en daar zyn'er, die om een haverstroo een huis over einde zetten. Dus ligt'er ook een huis, by die huishouden als katten en honden. Zulke zyn de vreedzaamste en geregeltste echtgenooten niet. Dan ligt'er een huis van den Duivel.
| |
| |
't Zal wel koelen zonder blazen. Dit zegt men van malle liefdedrift, die wel over gaat, wanneer de speelman niet langer op de zolder zit, en 't nieuwtje daar af is. De gelykenis is van heete bry, of iets diergelyks.
't Is'er kats hoer. Zo zegt men van een huishouden, daar 't op een kyven en schelden gaat. Dit is overgenomen van de katten, die 't verkerft hebben. Kats is by de Hoogduitschen kat. 't Is dan zeer verandert, wanneer men voor poesje, kats hoer zegt. Zo gebeurt'er, daar Liefste, en Hertje, in jou hoer, en verken verduischt word. Dan tapt men uit een ander vaatje. Men drukt dat ook dus uit: De scherminkel ryd daar.
't Is een koekkoek. Zo noemt men een hoorndrager. Ziet hier voor dat spreekwoord. Men zegt van den koekkoek, dat het wyfje haare eyeren legt in het nest van andere vogelen, op dat die haare jongen zouden uitbroeden en opqueken. Dit past wel by gelykenis op den overspeelder. Maar waarom schryft het gebruik dat bedrijf van des koekkoeks wyfje toe aan een man? Veele zouden echter niet willen hooren, dat men zeide, 't Is een koekkoeks wyf, gelyk wel, dat is een koekkoeks doen, enz. want zy zouden vreezen, dat men hem voor den man van dat wyf zoude aanzien. En waarom heeft het gebruik dien schimpnaam toegeeigent aan den man, van de echtbreekster? Dit te onderzoeken, laat ik aan Natuurkundigen. Dit heeft het spreekwoord in de wereld gebragt: 't Is een wys kind, dat zynen vader kend.
Hy is op een vreemde haven geweest. Dit zegt men van ymand die ergens geweest is, daar hy beter van daan ware gebleven. Hier aan is niet ongelyk: De hin heeft haar ei in de netelen gelegt. Doch dat is dikwyls een stinkei.
Hy loopt by hoeren en snoeren. Wat wil dat snoeren zeggen? Zoude het niet verbastert zyn van snaaren, sneuren, zwagerinnen? Op die wyze noemt men een lichtekooi een nichtje. Men weet ook wie die bende zwagers heet.
Hy heeft wel lust tot soppen, die zyn brood in de goot doopt. Dit past men toe op zulke, die redenlooze begeerten hebben; en hun vermaak zoeken in ongerymde en slegte dingen.
|
|