| |
| |
| |
III. Spreekwoorden afkomstig uit het Pausdom.
Daar God een Kerk sticht, bouwt de duivel een kapel. Dat is, waar God zyn Rijk en dienst wil stichten en bevoorderen, kant de Duivel zich daar tegen, en zoekt'er zijnen throon op te rechten. Een diergelijk spreekwoord is: Doe God het vuur schiep, schiep de Duivel den ketel. Dat hoort men wel 's winters, als een ketel over 't vuur werd gehangen, die het warmen belet. Maar daar in word Gods Naam ontheiligt. Aan het eerste is niet ongelijk: De Duivel is Gods aap.
Hy wil God een vlasschen baard aannaayen. Dit spreekwoord gebruikt met van huichelaaren. Het spruit uit den gruwel der Papisten, die in hunne plegtelijke omgangen God den Vader wel vertoonen als een ouden Man, met een baard van vlas, quansuis uit Dan. 7: 9. Doch dat is onder voorwending van godsdienst, hem bespotten. Het zelve geschied van de geveinsden.
De boter slacht onze Lieve Vrouw, zy verbetert alles. Wat gebruik de boter in het toebereiden, en smakelijk maken der spyzen heeft, is bekent. Hoe veel ook het Pausdom op heeft met Maria, waar van zy alles verwachten, weet elk. Om dan uit te drukken, dat weldaaden, of moeite en kosten, te vergeefs aan onwaardige tot hunne verbetering besteed worden, zegt een andere spreekwoord, 't Is boter aan de galg gesmeert. Al strijkt men daar aan nog zo veel boter, zy is en blijft een galg. Dit word op een deugniet toegepast.
Hy wil het Magnificat verbeteren. Dit zegt men van eenen verwaanden neuswijzen, die verbeteren wil, 't geen boven zyn bereik, of onverbeterlijk is. 't Is genomen van Mariâs Lofzang, die in de gemeene Latijnsche Overzetting dus begint, Magnificat anima mea, &c.
Hy weet het geheim van de Misse niet. Dit zegt men van ymand, die 't innige van eene verborgene zaak niet kent. Dit is ontleent van het binnen 's monds mompelen der vijf woorden, waar door, de verandering geschied, volgens het Misgelove, en die 't gemeene volk niet hooren mag. | |
| |
Hy is in zijn Pontificaal. Dit wil zeggen, hy is gedoscht met zyn allerbeste klederen en çieraden. 't Is genomen van de hoogepriesterlijke Missen, die gedaan worden met ongemeenen toestel en pracht, in de allerkostelijkste misgewaden, op groote feesten, of in ongemeene gevallen.
Koperen geld, koperen zielmis. In 't Pausdom zyn Missen van verscheiden prijs. Zoude de zelve offerhande van den zelven Christus, zo veel meerder, of minder waardig zyn? Maar in die groote Koopstad, beschreven in Openb. 18: 10–, past ook daar op: Alle waar is naar haar geld. Die maar koperen geld brengt, zal geen Misse in 't Musijk, of Pontifikaal krijgen. En, volgens 't spreekwoord, De paap doet geen twee Missen voor een geld.
Gy staat te lang met den kelk. Dit zegt men van ymand, die het wijnglas te lang zonder drinken in de hand houd, zo dat een ander het niet krijgt. 't Is ontleent van de Paapen in hun Misdoen, die den beker alleen voor zich behouden, en andere laten toekijken. Dan houd Pater geen muizen maaltijd.
Die het kruis heeft, zegent zich zelven eerst. Dit is genomen uit het Pausdom, waar in het kruis tot een zegenteken gebruikt word. Dus is zich kruissen en zegenen het zelve. Dit komt overeen met primum mibi, my zelven eerst.
Ymand een kruis naschrijven. Dit zegt men van een vertrekkende gast, dien men moede is, om hem dus een zegen op zyn reize te geven, waar toe het maken van kruissen by de Pausgezinden dient. Of zoude het zyn, op dat hy niet weder kome: gelijk zy den Duivel met kruissen willen verdrijven? Ik denk liefst het eerste, dewijl men in dien zin tot zulk eenen ook zegt: Geluk op uw reize.
't Geschied onder 't kruis. Dat is, in verdrukking en gevaar. Zo word het Euangelium in 't midden van het Pausdom verkondigt. Maar men maakt dat wel tot een spreekwoord van ruimer gebruik, als iets niet vry en opentlijk verricht mag worden. | |
| |
Hy zwoer by kris en kras. Ik denk, dat is een verbastering van kruis. In 't Pausdom plegen de plegtelijkste eeden by en op het kruis te geschieden. 't Is gemeen, dat zulke vloekeeden verbastert worden. Andere meenen dat het zijn wil, kruis en kas.
Al den horlement. Dit is verbastert van al den ornement, 't geen zeggen wil den gantschen toestel, al den bras, den gantschen kraam. Zulke verbasteringen zyn'er meer in spreekwoorden, byzonderlijk in vloekeeden. Zo is b. v. selderment, vervormt van sacrament, de duivekater van de duivel, &s. Dit geschied ook wel om te lachen. Dus zegt men, 't Is uit zyn fasol, voor fatzoen. Koetertje koet voor coute qu'il coute, 't koste wat het kost.
Al den santen kraam. Dit wil zeggen, den gantschen hoop, met al den omslag. Dit santen schijnt te konnen spelen op de Santen of Heiligen in 't Pausdom, met hunne overblijfzels, als ware het al den kraam der Santen. Maar ik twyfel niet, of santen is verbastert van sampten, en wil zeggen, den sampten kraam, dat is, den gezamentlijken of gantschen toestel. Van iets ongevoeglijks is 't spreekwoord, Dat dient niet in zyn kraam.
't Heiligdom is'er uit. Dat is, de vogel is ontvlogen, en heeft het ledige nest gelaten, 't Pit is uit den noot. Men slaat de hand op een blooten. 't Spreekwoord is van een zo genaamt heilig overblijfzel, dat uit de kas is. Zo vind men pro thesauro carbones, voor goud doove koolen. Een schoone kas, zonder heiligdom. Lepidum caput! sed cerebrum non habet. Een schoon hoofd, zonder herssenen.
Uit de mouw schudden. Dit zegt men van iets gereedelijk en met weynig moeite te voorschijn brengen: 't geen op predikatien, of iets diergelijks word toegepast.'t Is ontleent van de Moniken, die in hunne wyde mouwen, kruisbeelden, en voorgewende heilige overblijfzels hadden, welke zy in hunne predikatien daar uit haalden, en vertoonden aan het volk. Op zulke wyde mouwen zien ook de spreekwoorden, Hy houd ze in de mouw. Hy laat den aap, of gek uit de mouw springen. Men moet de handen uit de mouw steken, enz. | |
| |
De Heiligen komen om hun wasch. Dit zegt men, als ymand na lang uitstel voldoen moet. Schippers plagten in onweêr wel groote waschkaarssen aan Heiligen te beloven; maar vergaten dikwijls de betaling, zo ras de storm over was, en voldeden niets. Dit hebben Papisten van de Heidenen geleert.
Hy zal geen bordeken krijgen. Dat wil zeggen, men zal hem niet houden voor een heilig. De Papisten plegen hunne Sancten met zodanige bordekens op 't hoofd te schilderen, dat van de hoofddekzels der heidensche Afgodsbeelden, om ze van boven voor 't bevuilen van vogelen, enz. te bewaren, komt. Even zo hebben zy van de Heidenen geleert, hunne Heiligen wel met straalen om het Hoofd te verbeelden, gelijk die hunnen Apollo, of de Zon, vertoonden.
Men maakt van hem een grooten heiligen dag. Dat is, veel beslag en werk, als ware hy een groot Sant, gelijk'er in 't Pausdom groote Heiligen zyn, en hooge Feestdagen, die zy tot eere van de zelve met veele plegtelijkheden vieren. Anders zegt men, Hy zal geen roode letter in den Almanach krijgen.
Niet altijd kermis. Dat is, 't is niet altoos een tyd van weelde, en goed çier te maken. Ziet van Kermis de Fakkel, bladz. 167. Men kan wel eens tegen den Borgemeester teeren, maar niet altoos. Een Borger en Borgemeester zyn twee. Doch eens weelde is niet altijd armoede. 't Gaat dan zo met de kermis door, en kermisgaan, zegt men, is wel een bilslag waardig. Hy bedankt zich niet altoos, van wien gezegt word, Hy heeft een kermis weg. Want zulk een is wel slecht te gast geweest. 't Spreekwoord is al van oude tijden: 't Is een slecht dorp, daar 't niet eens in 't jaar kermis is. Men zegt ook 't is niet altijd vastelavond: want daar na komt de vasten.
Te Sint Jutmis. Dit wil zeggen, op een dag die nooit komt: In 't Pausdom worden Missen gedaan ter eeren van die Heiligen, welker feestdag op den bestemden tyd geviert word. Daar na krijgen dan deze feesten hunnen naam, b. v. Kersmis, Christdag, Lichtmis als men keerssen ontsteekt, wanneer de Lieve Vrouw haaren Kerkgang heeft gedaan, Sint Jansmis, Sint Jansdag, Bamisse, Bavôs mis, &c. Zo is Kermis Kerkmis, om dat | |
| |
de kerk van een plaats dan eerst ingewyd is door Misdoen. 't Spreekwoord spruit van Paus Jut, of Johanna, die van Papa tot Mama wierd. 't Heeft de Roomsche Moeder de Heilige Kerk niet behaagt daar aan eenen feestdag toe te wyden, dan die gemeen is aan Sint Nimmermeer. Ziet mijne Fakkel, bladz. 486. Men drukt dit ook dus uit: Als de katten ganzen eyeren leggen. Als uw vingeren even lang zullen zyn. Als twee zondagen in eene week komen.
Hy heeft een Christoffel, die hem draagt. Dit zegt men van ymand, die van een groot man, en vermogenden vriend ondersteund word. 't Is ontleent uit de Leugende van den grooten reus Sant Christoffel, die het kindeken Christus door 't water droeg.
't Was de beste Griet die men vond, die den Duivel op een kussen bond. Dit prijst de Grietjes wegens haare goedheid niet zeer: dewijl Sinte Margriet den Duivel zo ongenadig wist te ringelooren, als in haare Legende te lezen is. Ja hy zoude daar van eens geborsten zyn, wanneer hy in de gedaante van eenen grooten draak zich verstout had haar in te slokken.
Of de Duivel zal de kaars houden. Dit zegt men met ongezintheid, wanneer men volstrekt iets wil gedaan hebbeni 't Is ontleent uit de zo geloofwaardige Legende van Sant Dominicus, die den Duivel, als hy hem in de gedaante van een' aap verscheen, en met grillige en belachelijke grimmassen in zijne overpeinzingen en devotie zocht te stooren, de kaars dwong in zyn poot vast te houden, hoe erbarmlijk hy spartelde, grijnsde en schreeuwde, tot dat zyn voorste vinger verbrand was.
Ymand lelijk by den neus hebben. Dat wil uitdrukken, ymand bedriegen. Buiten twyfel is dat ook overgenomen uit de Legende van dien zelven Sant Dominicus, die den Duivel in een gelijk geval noch eens lelijk weg had, door hem met een gloeyende tang by den neus te vatten, en hoe jammerlijk hy kreet, de kamer rond te leiden.
Hy is gesnoten. Dat is, bedrogen. Dit behoort tot het naast voorgaande. | |
| |
Hy heeft'er van zijn veêren gelaten. Dat wil uitdrukken, hy heeft daar schade geleden. Zo zegt mede, hy is daar kaal afgekomen, en men heeft hem gepluimt. De gelijkenis is een gepluimde vogel. Dat Spreekwoord zoude konnen ontleent zyn van AEsopus kraay, die zich met de vederen van andere vogelen had opgepronkt, maar bespottelijk naakt stond, wanneer elk zyn pluim weder haalde. Doch ik leide ook dit af uit de drollige Legende van den loozen Duivelplager Sant Dominicus. De Duivel doch konde niet dulden de opgetogen aandacht van dien heiligen Man. Hy quam daarom in de gedaante van een musch, om hem door tjilpen, vliegen, op den schouder zitten, enz. hinderlijk te zyn. Maar Dominicus was dien Muschduivel, of Duivelmusch te gauw, hy greep hem, hy plukte hem de vederen uit, en wierp hem weg, met deze woorden: Pak u weg, gy quaad beest. Daar stond doe de Duivel beschaamt en keek, als een geplukte vink, of klein Platonisch menschje, en mogt zich wagten van dien Heilig meer te willen aan boord komen.
Hy scheid met stank. Dus zegt men van ymand, die met onmin weggaat. 't Is ontleent van den Duivel, die in zijne verschijningen, zo men ouwelings in 't Pausdom zeide, als hy weg gaat, een vuilen stank pleegt na te laten.
Hy domineert als Bouwens geest. Dit was een gewaant en gemaakt spookzel, hoedanige buldermannen'er veele uit het vagevuur zyn voortgekomen.
Loop voor Sint Velten. Sint Velten is Sint Valentijn, dien men in 't Pausdom, om dat zyn naam naar valt heen zweemt, over de vallende ziekte gestelt heeft. 't Is dan een vloek om ymand dat euvel toe te wenschen. Ziet de Fakkel, bladz. 398, in Velten, en vergelijkt het Vervolg in Vijt. Even zo hoort men wel uit onbeschofte monden, loop voor den duivel, loop aan de galg, en als men 't bewimpelen wil, loop voor de hoenderen, &c. Even zo zeiden de Latijnen, abi in malam rem, crucem.
't Is een straatverken. Dit is een scheldnaam, ontleent van de verkens van Sint Theunis, of Antonius, wien de gebiedstaf over de zwijnen toevertrouwt is. Daar waren'er hem toegeeigent, die zonder herder, waar zy wilden, langs de straaten liepen, en in den drek wroeteden. | |
| |
't Komt altijd in de goede week. Dat is, het komt nooit t'ontijde. De goede week is eigentlijk de week voor Paschen. Dit word overgebragt. 't Komt altoos in een goede week, 't geen welkom is, en ten gepasten tijde komt.
't Zijn vijgen na Paschen. Dit zegt men van dat buiten den tijd is, gelijk de Vijgen op dien tijd, wanneer men geen vastenkost meer begeert.
Men roept zo lang Paschen, tot dat het eens komt. Dit zegt men van zaaken, die na dat ze lang vermeld, en te gemoet gezien zijn, eindelijk opdagen. Dus is 't ook een spreekwoord: De kruik gaat zo lang te water, tot dat ze eens breekt. De mug zwerft zo lang om de kaars, tot dat zy'er eens in komt. Hier geld, Eens betaalt het al, en Lang geborgt, is niet quijt gescholden. 't Komt al, dat ten lesten komt.
Heilig avond hebben. Dat is van 't werken uit te scheiden, en te rusten. 't Is genomen van de heilige- of feestdagen, waar op men niet arbeid; en die met den avond aanvangen. Zo heeft men Kersavond, Vastenavond, &c.
Verloren maandag houden. Verloren maandag noemde men den eersten maandag na 't feest van Drie Koningen. Dien dag hielden de ambachtsgasten voor verloren, en ongelukkig daar op te werken. Hierom maakten zy dan in de herbergen goede çier. Daar van was mede: Maandags spoed zelden goed.
't Is een lichtmis. Zo noemt men eenen spilpenning, of doorbrenger, speelende op dien Paapschen vierdag, dewijl zulke licht van hert en deugd zyn, en door verquisten hun goed missen. Ziet mijne Fakkel, bladz. 209, in Lichtmis.
Stommen bedevaart speelen. Dit zegt men van ymand die niet een woord spreekt, als of hy stom ware. 't Is gekomen uit het Paudom, 't geen niet te spreken houd voor een verdienstelijk werk, als het geschied volgens een gelofte. Zo geschied wel van Kluizenaars, en van zulke die zich opleggen een bedevaart stommelings te verrichten. Dit zou zommige al zwaar vallen. | |
| |
De oude zeiden ook, belooft Sint Mallaart een bedevaart. Doch deze quamen de wijste niet weder t'huis. 't Is ook een oud spreekwoord: Van ziekte of bedevaart word niemand beter: want Als de kranke weêr genas, was hy erger dan hy te vooren was. Dit ziet men maar al te dikwijls bewaarheid. Zo brengen de pelgrims van Sint Jakob wel schelpen, en van Lorette paternosters mede; maar zy zelf blijven Johannes in eodem, gelijk een kat die naar Engeland word gezonden, en maauw zegt, als zy weer komt.
Hy meent daar door een stoel in den hemel te verdienen. Dat is, hy meent dat hy dus een zonderling verdienstelijk werk verrigt. Dit is uit de leere van 't Pausdom, daar men voorgeeft zulke stoelen en eereplaatzen in den hemel door goede werken te konnen verdienen. Zo zit Sint Françiscus, volgens zijne Legende, in den stoel van Luçifer.
Hy heeft een heiligje verdient. Dit zegt men van ymand, die een plasdank heeft gezocht te behalen. 't Is ontleent van de parkemente printjes van Heiligen, die van Paapen aan hunne katechizanten, die best leeren, plegen geschonken te worden.
Men moet rein op biegten. Van ongebiegte, of qualijk gebiegte zonden, geeft de Paap geen vergeving. Hier van zegt men, qualijk gebiegt, qualijk geabsolveert.
Hy gaat by den Duivel, of by den beul, te biegt. Dat wil uitdrukken, hy ontdekt zijne geheimen aan zulk eenen, die hem daar over aanklagen, of straffen zal.
Korte metten maken. Dit drukt uit, iets haastig en loopswijze afdoen, gelijk de Moniken, die hunne metten (Lectiones matutinas) uitrabbelen, om ras gedaan te hebben. Maar Lam, lam is des wolfs vesperklok. De oude hielden al veel van korte missen; en lange braadworsten; gelijk men nu zegt: Een kort gebed, en lange maaltijd. Zo was 't, Verkjens leven, kort en goed.
De Moniken zijn goed, maar 't Konvent deugt niet. Dit past men toe op zodanige, die, als men ze elk alleen tot iets verzoekt, goede woorden en beloften geven; maar wanneer zy vergadert zijn, recht anders doen. | |
| |
Gelijke Moniken, gelijke kappen. Dit zegt men van die ergens in niet moeten verschillen, en op eene wijze handelen, of gehandelt worden. De voorgewende heiligheid van 't gewaad der Moniken bestaat byzonderlijk in hunne kappen, of kovels, welker stoffe, maate, en vorm zeer nauwkeurig voorgeschreven zyn. Dat te overtreden, zoude een ongemeene zwaare heiligschennis zyn, by die kapvogels. Hevig, langduurig, en belachelijk was het geschil onder de Françiskaanen om hunne kappen. Men kan daar van lezen het geleerde werk, De Regno, adversus Nic. Machiavellum, Commentario secundo, in Praefatione, pag. m. 125–. Doch van die kappen was het oude spreekwoord: Peper, kap en kalk, dekken menig schalk; en zy dienen tot een' narrenkovel van de bedrogen wereld. Te sterven in den kap van een Françiskaan, ('t geen van veele bygelovige Papisten geschied is) doet al zo zeker in den hemel komen; als de paspoort, of vrygeleidebrief, die een Muskoviter van zijnen Biscop in de doodkist, aan den Sleuteldrager van 't Paradijs mede neemt. De Duivel moet echter zo bang niet zyn voor een Monikskap, om dat hy daar van (zo Cornelius Agrippa gevoelt) de eerste uitvinder en drager geweest is, wanneer hy den Zaligmaker in de woestijn verzocht. Zoude niet krachtigst zyn zulk een kap in wywater te doopen, en met een kruisje te tekenen? Of men echter daar op al vasten staat zoude mogen maken, laat dat oude spreekwoord zeer bedenkelijk: Daar was noit kap zo heilig, of de Duivel krijgt'er zyn hoofd wel in.
't Is de zelve Monik onder een andere kap. Dit zegt men, als de zelve persoon, of zaak, onder een anderen naam of toestel voorkomt. Zo was 't geval van dien Mohammedaanschen Koning van Ternate, die van zijnen Leermeester betrapt en bestraft zijnde over het eeten van spek, wanneer hy hertelijk at van eene Westfaalsche ham, zich daar mede verdedigde, dat dit geen spek was, maar een Hollandsche ham.
Gelooft geen' Monik, of hy hebbe hair in de hand. Dit past men op de Moniken in 't gemeen; maar in 't byzonder op de uitgeloopen kloosterlingen, dewijl men daar van doorgaans bedrogen word, en men goede zo zeldzaam aantreft, als een witte raaf. J. Lydius meent in zijne Dissertat. de Juramento, dat dus gespeelt word op een oude plegtelijkheid in 't eedzweeren, wanneer ymand zyn hoofdhair in de hand greep. Doch ook de eed van Moniken, en diergelijke, maakt hem niet een hair geloofwaardiger: want doch de Paus kan hen van den eed ontslaan; en men moet den ketterenen geen gelove houden, | |
| |
volgens hunne leere. Zulk een eed zal dan op hun heilig bedrog uitkomen. Maar ik blijf by mijne verklaaring van dit spreekwoord, om dat de oude ook in 't gemeen zeiden: Gelooft niemand, of hy zy ruig in de hand. Dit is wat te ruim geweid. Het zy; Betrouw de liên, maar zie wel wien.
Een Monik word niet gram, om dat men hem mijn Heer den Abt heet. Dat wil zeggen, elk word graag voor wat groots aangezien en geeert. Dus hoort wel een jongen geerne, dat men hem baas, en een dienstmeid, dat men haar Juffrouw noemt.
Een goed Monik gaat niet alleen. Dit gebruikt men als een beweegreden, wanneer men ymand verzoekt, om het by een niet te laten blijven, b. v. een glas wijn te drinken, een pyp tabak te rooken, enz. Moniken moet met hen beiden uitgaan. 't Zoude echter al wat raars zyn, een koppel goede Moniken te vinden.
Hy heeft de kap op den tuin gehangen. Dit zegt men van een verloopen Monik, die zyn ordenskleed heeft uitgeschoten. Doch 't word by gelijkenis verder toegepast. Dit is echter beter, dan de ziel op den tuin te hangen.
Hy zuipt als een Tempelier. Die Riddermoniken wierden om hun ongebonden en overdadig leven een spreekwoord.
Paters vaatje. Daar uit tapt men den lekkersten drank, dewijl de Paters van het beste plegen voorzien te wezen. Dat is dan voor den Pater en de Mater; maar niet voor 't gansche convent.
Een glaasje na de gratie. Dit verordende een Paus, genaamd Bonifacius, aan de Duitschers, om dat de liefde tot drinken hen beletten zoude de dankzegging na de maaltijd te vergeten. | |
| |
Hy doet Moniken werk. Dit wil zeggen, iets dat niet deugt: want Moniken eeten dat zy zweeten, en arbeiden dat zy koude krijgen, naar het spreekwoord.
Daar heeft een Bagijn voor gebeden. Dat wil zeggen, dat is niet geschied, of dat zal niet gebeuren. Men schreef aan de gebeden der kloosterlingen, om hunne geveinsde en gewaande heiligheid, een groote kragt toe. In 't byzonder ook aan de Bagijnen.
Daar is een Bagijn te geesselen. Zoude dit spreekwoord wel gesproten zyn uit de beruchte secrete discipline, of heimelijke geesseltucht van Broer Kornelis?
Met een vossensteert geesselen. Dat is meer streelen, dan slaan. 't Is genomen van 't geesselen in 't Pausdom, waar toe de Moniken geknoopte koorden om den middel dragen. Of zy zich daar mede door de huid tasten, naar de wijze der Baäls Priesters, zy voor hunne rekening gelaten. Een vossensteert slaat geen striemen. Anders tusschen kussen en geesselen is groot onderscheid.
Hy wil den Paus in den ban doen. De Paus, als een God op aarden, en Stadhouder van Christus, zo Romen wil, is boven allen ban, en kan alle andere verbannen. Al sleepte hy duizenden van zielen ter helle, niemand zoude durven zeggen, heilige Vader, wat doet gy? naar de taal zijner vleyers.
Hy is zo Paapsch als Duk d'Alfs hond. Dia at vleesch in de vasten. Dus zegt men boertende. Men zegt van ymand die zeer bitter en hardnekkig Pausgezint is, Hy is zo paapsch als Duc d'Alf. Deze Bloedhond heeft zyn gedachtenis gehaat en vervloekt in ons Vaderland gelaten. Maar zyn hond maakte geen onderscheid tusschen Paapsch of Geus, als 't op een vleesch eeten aanquam, schoon het was op een vrydag, of in de vasten, wanneer hy 't maar krijgen kon.
Met vragen komt men te Romen. 't Wil zeggen, door vragen en vernemen komt men te recht. Maar men vind'er wel die vragen naar den bekenden weg. Door vragen word
| |
| |
men wijs, of onwaard. En een zot kan meer vragen, dan zeven wijzen konnen beandwoorden.
Hy is te Romen geweest, en heeft den Paus niet gezien. Dat past men toe op ymand, die ergens geweest is, zonder het merkwaardigste te beschouwen. Daar voor houd men de Paus te Romen.
Hoe nader Romen, hoe slimmer Christen. Hier toe geven de zeden van 't Roomsch Hof reden. Doch 't is ook by ons maar al te veel waarheid: Hoe nader by de Kerk, hoe laater en zeldener daar in.
Draagt uwen vriend tot Romen, en zet hem wat onzacht neder, gy hebt uwen dank weg. Dit geeft te kennen, eene kleine opgevatte belediging doet alle voorgaande weldaaden en diensten by veele vrienden vergeten. 't Is genomen van de bygeloovige bedevaarden, die na Romen gedaan worden, om den aflaat te verdienen in der Pausen Jubeljaar, enz. mits dat zy ten offer komen.
't Beste geloof is gereed geld. Dat is dubbelzinnig. 't Geloof beduid wel de beleden waarheid, of Religie, en de deugd des geloofs. Insgelijks dat men vertrouwt word, of credit heeft. 't Spreekwoord kan op beide passen. Wat zijn'er al, aan welke Paaps of Geus niet verschilt, dewijl zy 't slechts houden met den brouwer en den bakker. Geld, geld is de leus. Daar om zouden zy de Religie en hun ziel verkoopen, en zelf den Duivel dienen. Romen is die groote Koopstad, beschreven Openb. 18: 10–. Voor geld is daar alles veil, en wie maar geld brengt, welkom. Gereed geld baart ook het best credit; als men heeft species in manibus, boter by den visch, en zyn borge in zyn zak heeft. De praesentibus gaudet Ecclesia.
Hy gelooft dat de Kerk gelooft. Dit zegt men van ymand, die zich het onderzoeken en verstaan der geloofswaarheden weinig bekreunt, en daar omtrent gerust is op andere. Zodanig is het ingewikkelt gelove der Papisten, 't geen van hen aangeprezen word door de vertelling van een koolgraver; van wien dat het koolbranders geloof genaamt word. De Duivel quam om dezen te bestrijden in zyn geloove, en vraagde: Wat gelooft gy? Dat de Kerk gelooft andwoorde de Koolgraver. Wat gelooft de Kerk? vraagde de Dui- | |
| |
vel weder. Dat ik gelove, zei die zwarte koolman. Dit duurde zo lang over en weder, dat de Duivel het moede wierd, en met een stank scheidde; latende den koolgraver met zyn gelove, van 't geen de Kerk geloofde, ongemoeit. Risum teneatis amici.
Hy slacht de koster, hy zegt Amen.
Dat is, hy stemt slechts toe, 't is een amenzegger, een jabroer. In 't Pausdom andwoord de koster amen op 't geen de Paap uitspreekt. Hier van is 't oude spreekwoord: Hy zegt daar amen toe, de Koster een braspenning. Dit zal zien op een koperen zielmis.
Kosters koe weid op 't Kerkhof. Zy heeft dan een voorrecht boven andere koeyen, gelijk Sint Teunis verken, om dat haar meester koster is. Dit brengt men over tot andere dingen. Alle Offiçien, of Ampten, zyn smeerig. Zo zei de kosters wijf, doe zy een eindje kaars in de kerk kreeg.
't Laatste olysel geven. Dit zegt men van het laatste, dat men aan ymand besteed, en waar mede men hem laat heenen vaaren. Zo geschied in 't Pausdom, dewijl men hoopelooze kranken, voor 't laatste gerecht, dus gesmeert naar 't Vagevuur zend. Maar zoude dat geen oly in 't vuur zyn?
De kogel is door de Kerk. Dit wil zeggen daar word niets meer ontzien. De reden van dit spreekwoord kan zyn, om dat men in 't Pausdom zonderlinge eerbied heeft voor de kerkgebouwen, en gelooft dat de Heiligen, waar aan die zyn toegewyd, en welker overblijfzels men daar in bewaart, zeer worden beledigt en vergramt, wanneer men die beschadigt. Hierom plegen de kerken in belegeringen en verwoestingen verschoont te worden. Is dan de kerk zelf aangetast en doorschoten, 't is een blijk, dat men door geen ontzag word afgeschrikt, en nu alles durft ondernemen. Die het heilige niet spaart, en de vreeze daar voor afgelegt heeft, zal dan het ongewyde noch minder verschoonen. Dit word toegepast op zulke, die door eenige stoute daad zich ontdekt, en het wederhoudend ontzag afgeworpen hebben, om dus voort te gaan.
Hy riekt naar den mutsaard. 't Wil zeggen, hy is verdacht. Dit spreekwoord is ontleent van 't ketterbranden. Nu zouden veele zich om 't geloof niet laten branden. | |
| |
Hy zal geen kettery in 't land brengen. Dit zegt men van ymand die de schranderste niet is. Zo zegt men ook: 't Synode van Dordrecht zal om zijnen t'wil niet gehouden worden. Ketters plegen vernuftige en listige geesten te zyn, volgens het spreekwoord: Geen ketter zonder letter.
Hy gelooft geen Heiligen, of zy moeten mirakel doen. Dit zegt men van ymand, die niet lichtgeloovig is, om zich met bloote woorden te laten paayen, en slechts te gelooven dat de Roomsche Kerk gelooft. Doch wat ontwyfelbaare mirakelen de Heiligen gedaan hebben, kan men lezen in de Gulde Legende, en diergelijke schoone boeken voor Katholijke Kerstenen. 't Is waar, de Geuzen zeggen, dat is met spek geschoten, en onbeschaamdelijk gelogen, maar daar om heeft de heilige Vader de Paus hen ook als ketters in den ban gedaan.
Hy moet na Sint Reinuit. Dat wil zeggen, hy moet bankeroet spelen, 't zal kaal en berooit met hem uitkomen. Hier toe verziert men Sint Reinuit, als den naam van een Land, genoemt naar zulk een Heilig. Ziet mijne Fakkel, bladz. 336. in Sint Reinuit. Dewijl doch naar 't oude spreekwoord, geen heilige zonder misdag is, zo zal deze Heilig, te gelijk met Sint Nimmermeer, en Sinte Jut, en andere diergelijke, die van 't gebruik dus gecanonizeert zyn, hun beurt op Allerheiligen dag mede hebben. By ons zegt men ook van zulke Sinte Reinuit vaarders: De peper wast al op zyn rug, of hy zal om peper moeten; dewijl Oostindien het voorland van die borsten pleegt te zyn. Doch eer 't zo verre komt, zyn zy gewoon, Sint Lors een kaars te ontsteken, dat is te lorssen en borgen, zo lang Jan Credit niet dood, en de kerfstok geen yzer geworden is.
|
|